KALVERLIEFDE
DE SCHEDELKWESTIE
Een bundel verhalen
van
Arthur
Schendel
van
l LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
VAN DE
Letterkundige Kroniek
’Zaterdag 22 Februari 1941, No. 17808. b4pa
Kostelijke karakteriseering van typen en figuren uit
de wereld van droom en werkelijkheid
NIEUWE UITGAVEN
Levenswijze vertellingen vol humor
en romantiek
j H
L .«3
paar jaar later
M. C. Z.
kei
Arthur van Schendel.
(Foto-archief)
vraag of het soms de schedel is van
een of ander voorhistorisch dier. Ik zou
graag van u vernemen wat het is”.
B. Baanders, luidde de onderteekening.
Doch Lens praatte dien avond niet
met Carson over zijn financieele aange
legenheden. De zaken stonden er voor
den bioloog plotseling veel beter voor,
hij had geen behoefte meer aan den
raad van den geoloog, want er was een
overheidsbenoeming voor hem afgeko
men, met een vast salaris.
Maar hij vergat het bekken-incident
niet, nu en dan vertelde hij glunderend
het verhaal van den man, die zoo dom
was het bekken van een paard te ver
warren met den kop.
Carson scheen dit verhaal hoe langer
hoe minder te kunnen apprecieeren en
eens toen Lens het weer vertelde, vloog
hij op en riep uit: „Zoudt u die ge
schiedenis nu eindelijk niet eens ver
geten? Het mag dan een .grap zijn ge
weest, maar nu heeft zij allang een
I baard!”
Het was voorjaar toen Lens opnieuw
aan het bekken werd herinnerd. Hij
reed met zijn wagen door het Westland
en stopte in Monster om ergens te
eten. Vaag herinnerde hij zich, dat er
iets gebeurd moest zijn in verband met
dit plaatsje, want de naam kwam hem
bekend voor. Maar pas toen hij het 'o-
gement binnenkwam, herinnerde hij het
zich volkomen. Een opgezette wolf, een
reusachtig exemplaar, versierde de ge
lagkamer. Dokter Lens bleef verbaasd
voor dit dier staan en bekeek het aan
dachtig.
,,Hij was van iemand, die hier ge-
halen, de levenswijsheid van den kun
stenaar weet uit te zeggen. Een wonder
lijke jeugddrift, die zich op schalksche
wijze uit, st naait den lezer soms nog uit
deze verhalen, vol verrassende wen
dingen, tegemoet. Men ziet er altijd
weer opnieuw den schrijver in van „De
Berg van Droomen”, waarin ook een
barokke fantasie zich paart aan de
wijsheid, aan dié wijsheid, zoo drukte
Greshoff zich destijds in een van zijn
studies over van Schendel uit, die diep
en frisch is als de wijsheid des volks,
voortkomend uit de natuur en den folk
loristische overleveringen. Deze dich
terlijke romanticus vertelt graag in de
besloten atmosfeer van droom en won
deren, waarin hij een wijle uitrust van
de zelfbeheersching, waartoe zijn klas
sieke opvatting hem gedwongen heeft.
De speelsche fantasie wordt dan ver
diept en geconcentreerd tot een zeer
bijzonder soort humor, welke ontstaat,
wanneer men een scherpe kennis van
het leven en de menschen vermengt
met een onaangetast gebleven liefde
voor de bevrijdende absurditeit der
sprookjes. Vele vertellingen in den nieu
wen bundel leggen hiervan getuigenis
af. De beweeglijkheid van dezen klas
sieken geest, welke zich in deze verhalen
openbaart, moet iederen lezer met be
wondering vervullen; er is slechts één
begrenzing, welke opvalt, dat ip die
eener typisch - negentiende - eeuwsche
verbeeldingswereld, die aan vele zijner
typen een bijzondere charme verleent.
Echter, ook déérin, kenmerk van van
Schendel’s bijzonderen humor, raakt
zijn belangstelling steeds den kern, het
wezenlijke, dat niet direct aan tijd is
gebonden. Zijn humor komt dan tot
uiting in zijn koddige weergave van si
tuaties of in karikaturen van lieden uit
teller zijn zeker zoo vele en zoo rijk
als die van den romancier. Zoomin als
men zijn romans met die van schrij
vende tijdgenooten kan vergelijken, zoo
min kan men het zijn vertellingen
doen. Zijn verhalen zijn veel meer dan
„zoo maar een verhaal”. Er zijn er
bij die als parabelen zijn, als sprookjes,
als levenswijze geschiedenissen met
een achtergrond die dikwijls nog be
langwekkender dan het verhaal zelf is.
Alle van Schendel-lezers zullen zijn
verhalen herinneren, het waren er
maar eventjes vijftig die onder den
titel „Herinneringen van een Domme
Jongen” zijn verschenen. Er waren
bladzijden in, waarop een anecdote
werd verteld, maar dan op een zoo
speelsche en schalksche wijze, dat men
eerst later begreep, dat er zich op een
ander plan en in een andere atmosfeer
nog een geheel andere geschiedenis af
speelde. Het is dus zaak zijn verhalen
met aandacht te lezen, want in verre
weg de meeste gevallen spelen zich
den tekst dien men gelezen heeft. Dat
is bijvoorbeeld, heel sterk het geval
in dien anderen bundel verhalen van
hem, die enkele jaren geleden het
licht heeft gezien onder den titel „An
ders en Eender”. Daarin kon men het
zuiverst vaststellen den overgang van
het sprookje naar .den parabel, den
verhaalvorm dien hij met een zoo bui
tengewoon gemak hanteert, dat men
vaak moeite heeft de grens aan te wij
zen tusschen de werelden van droom
en werkelijkheid, waar binnen hij den
lezer heeft gebracht. Hij is een even
groot meester in de karakteriseering
van zijn droomfiguren als in de typee-
Een mensch kan toch soms een zon
derling sprongetje met zijn gedachten
maken. Op een morgen kwam ik tot de
ontdekking, dat de kalender, welke
naast mijn bureau hing, in geen vier
dagen was afgescheurd. Dit simpele
verzuim hinderde me en ik was onrede
lijk genoeg om terwijl ik de achter
stallige blaadjes aftrok wrevelig te
zijn op mijn kostjuffrouw, die als ik
het vergat, ’t dan maar op moest knap
pen. Toen ik zoover met mijn gedach
ten was gekomen, was de kalender „bij”
en toonde in groote zwarte cijfers en
letters 28 September. Die datum kwam
mij zoo bekend voor en ik peinsde, wat
er ook weer verband mede hield. Een
verjaardag? Neen, toch niet! Een jubi
leum of wat dan ook? En toen wist ik
het ineens: vandaag voor zes jaar had
ik mijn oude woonplaats verlaten en
was naar hier verhuisd. Terwijl ik aan
mijn eenzame ontbijttafel zat, bleef ik
aan dit feit’ denken. Reeds zes jaar!
Waar was de tijd gebleven! Tot er een
lichte verbazing over me kwam, dat ik
zoo weinig meer had gedacht aan het
vriendelijke provinciestadje, waar ik
acht jaar van mijn leven had doorge-
bracht, gewoond had op de voorkamers
boven den kruidenierswinkel en waar
ik toch al dien tijd het wel en wee van
de menschen had medegeleefd.
Eigenlijk had ik na mijn vertrek me
niets meer aan het stadje en zijn be
woners laten gelegen liggen. Met Nieuw
jaar kreeg ik altijd een kaartje van
Witte, den kruidenier, dat ik met een
briefkaart beantwoordde, maar dat was
dan ook alles geweest. Hoe prettig was
de tijd niet geweest dien ik als jonge
man er hau doorgebracht tot mijn be
noeming naar hier volgde. Kleine oor
zaken heben soms groote gevolgen! De
datum op het kalenderblaadje was oor
zaak, dat ik dien ganschen dag herin
neringen opdiepte uit die jaren. Ik zag
in gedachten Witte, den kruidenier voor
me met zijn gemoedelijke grappen tegen
de klanten en Anna, zijn vrouw, die al
tijd in de zaak hielp en toch zoo keurig
haar huishouden op orde hield. En ik
dacht aan Willem, den oudsten be
diende, die volgens Witte veel te jong
getrouwd was en ieder jaar om opslag
vroeg, waarover W.tte dan een dag
lang trouw mopperde en tierde, om het
tenslotte toch te geven.
’t Is een beste kerel, mijnheer!
Je kunt op hem aan, zei hij dan tegen
me, als wilde hij daar de loonsverhoo-
ging, waarover hij eerst gebromd had,
goed praten.
Ik dacht aan Gerard en Piet, de twee
zoons van het echtpaar Witte, twee op
geschoten jongens, die de boekjes bij de
klanten gingen halen en de bestellin
gen bezorgden, op den leeftijd tusschen
mal en dwaas. Ook moest ik denken
aan Jacob, een neefje van Witte, een
wees, die door oom en tante maar als
derde zoon liefdevol was aangenomen.
Die Jacob was een leuke kerel met een
ondeugend, guitig gezicht. Kort voor
mijn vertrek had de destijds 17-jarige
Jacob aan een eenigszins ongelukkige
liefde gesouffreerd en gemeend zonder
het voorwerp zijner uitverkoren liefde
en bewondering Marietje Bok gehee-
ten niet te kunnen leven. Zelfs geen
dag en geen uur! Blijkbaar was het nog
al meegevallen, want een groot jaar ge
leden had ik de aankondiging van zijn
huwelijk ontvangen met Sientje van
Wijk, het aardige dochtertje van den
kapper op den hoek. Dien ganschen dag
bleven de bekende gezichten voor mij
„Het geheim van Douke Joustra”
en „De Pinguinzaak”, H van
Gellecum. A. W. Sijthoff’s
Uitgeversmij., Leiden
Van de hand van H, van Gellecum ver
scheen een tweetal detective-romans, die
zijn reeds eerder verschenen verhaal „De
weg van het toeval” in spanning evena
ren. Het geheim van Douke Joustra is
een familietragedie, waarbij een onschul
dige het slachtoffer dreigt te worden, als
niet de kloeke inspecteur Kleinveld met
zijn speurderstalent en schranderen kop ’t
onderzoek in de juiste richting weet te
leiden, waardoor er niet.alleen klaarheid
komt in den moord op Rudolf Altheim en
inspecteur Brom, maar ook het fabeltje
over het kapitaal van de Joustra’s tot de
juiste proportie wordt teruggebracht.
De Pinguin-zaak is een mysterieuze
affaire in een Amsterdamsche alphaca-
fabriek, gevestigd in een oud patriciërs
huis aan den buitenkant der stad. Eerst
wordt een zoon van één van de firmanten
vermoord, later één der firmanten zelf.
Wat de pupil van een kapitein in het
Belgische leger, Gulliver Godefro, die als
volontair op deze fabriek werkzaam is,
er mede te maken heeft en in hoeverre
hij in alle geheimzinnige gebeurtenissen
betrokken is, komt eerst tegen het einde
aan het licht, als inspecteur Kleinvelt
de puntjes op de i gaat zetten en den sluier
oplicht van een oud familiegeheim.
Amalia van Solms”, door A,
Hallema. Uitg. J. M. Meulen-
hoff, Amsterdam
In de reeds door vorige uitgaven overal
bekend geworden en alom gewaardeerde
I serie: „Historie en Memoiren”. een reeks
boeken van groote menschen en gebeur
tenissen, is thans verschenen ..Amalia
van Solms" van de hand van A. Hallema,
die zich op historisch gebied en vooral
op het gebied der geschiedvorsching een
I groeten naam heeft verworven Aan zijn
Jacob, zijn hoofd niet bij zijn werk,
liet eens een kan stroop vallen en leeg
de een baal suiker in het zoutvak. De
jongens pret en hem plagen! Dan werd
hij fel! Ik hield me er maar wat bui
ten, dat gaat voorbij op dien leeftijd
dacht ik zoo. Maar we hebben nog spul
gehad eer het zoover was. Moeder en
ik hadden al eens gemerkt, dat de jon
gens zoo vaak Ooooo! zeiden met on
natuurlijk gespitste lippen en dan zag
ik zulke zijdelingsche blikken naar
Jacob gaan en hoorde zoo’n heimelijk
gegiechel. Jacob werd vuurrood en
keek kwaad. Maar wat erachter zat,
wist ik niet. Ik vroeg het eens met een
zacht lijntje, maar de jongens hielden
zich onnoozel. Tot op een dag de uit
barsting kwam. We maakten met zijn
allen de bestellingen in orde en ineens
maken de jongens een heel overdreven
en lang aangehouden Ooooooo! en net
zie ik dat malle schaap passeeren. Ja
cob, die toch geen driftkop is, smijt
den zeepschep neer, vliegt op Gerard af
als een razende. „Is het uit, treite
raars! Ik zal je leeren”. Jacob ranselde
erop. Gerard een bloedneus. „Zeg nou
nogeens Ooo, als je het lef hebt?” Nou,
mijnheer, de jongen was over zijn drift
heen, nooit gevochten en u weet zélf
nog wel hoe goed het altijd tusschen de
drie jongens ging. Ik sprong ertus-
schen, zond Gerard naar de keuken om
zijn bloedneus te wasschen en nam
Jacob mede naar de kamer. De jongen
was ziek van de zenuwen. En wat was
het nou? Dat malle spook was al 18,
maar liep in zoo’n Tyrolerjurkje of ze
12 was, rokje ver boven de knie en
misschien herinnert u zich nog, dat ze
ring van zijn menschen uit de reëele
wereld.
Dit stelt men reeds dadelijk vast in
het eerste verhaal van dezen nieuwen
bundel, dat zijn zonderlingen titel: „De
fat, de nimf en de nuf” aan 't boek in
zijn geheel heeft gegeven. De typeering
van de nimf is even voortreffelijk en in
dit geval even fijn-humoristisch als van
Kristoffel, den fat Het aardige is, dat
men ook in dit verhaal met een dood
gewone anecdote te doen heeftde
schrijver vertelt hoe de hoofdstad jaren
geleden is gekomen aan het destijds zoo
populaire liedje van „het meisje
van den winkel van Sinkei”. Het kan
zijn, dat de lezer, die dit aan het slot
constateert, zich een tikje onvoldaan of
teleurgesteld voelt. Mocht dit zoo zijn,
dat heeft hjj, zooals wij het zooeven
hebben uitgedrukt, niet de gebeurtenis
sen gezien, welke zich échter den tekst
afspelen. Er zijn meer verhalen in
dezen bundel, die een teleurstellend slot
zullen brengen in dit opzicht, maar dit
ligt meer aan den lezer dan aan den
schrijver. De schrijver strooit weelderig
zijn verworven levenswijsheid uit, zon
der ook maar in het minst een moralist
of propagandist te zijn. Hij doet het als
aangenaam tijdverdrijf en hij schept er
behagen in verleden en toekomst samen-
te brengen in een verbeeldingswereld,
welke hij bevolkt met typen en figuren
waarin iedere lezer iets van zich-zelf
ontdekt. Hierin schuilt ook de beko
ring, welke van vele verhalen in dezen
nieuwen bundel uitgaat. Want bekoor
lijk zijn de meeste. Men leest ze met
een glimlach van genoegen, van ver
standhouding of van voldoening over de
schoone en vaak sierlijke wijze, waarop
van Schendel als romanticus, want een
romanticus blijft hij ook in zijn ver-
„De Cycloop”, Havank. H. W.
Bruna en Zoon’s Uitg., Mij., alhier.
Een spionnage-verhaal, spannend van
begin tot het einde is het nieuwste boek
van den schrijver Havank. Het speelt zich
grootendeels af in Toulon, het Fransche
marine-eentrum. waar in het arsenaal vele
geheimen bewaard worden, die eenmaal
in handen van anderen een gevaar voor
het land zouden beteekenen. En er wor
den tal van geheime stukken ontvreemd.
Aan hoofdinspecteur Francia Pyla en
zijn helper inspecteur Felix Poussin wordt
opgedragen de Cycloop te ontsluieren. De
cycloop is de man met het eene oog, die
de aanstichter is van alle affaires, die in
Toulon opzien baarden. Hij is de moorde
naar van den acrobaat Young, die in wer
kelijkheid in dienst was van de Intelli
gence Service, eveneens werd Diana, de
vrouw van den acrobaat, in het bosch van
La Malgue op zijn bevel vermoord.
Pyla en Poussin bereiken goede resul
taten, doch ditzelfde kan gezegd worden
van Sir Percy. Verder over den inhoud
uitweiden zou de spanning van dit verhaal
dat den lezer üren bezig houdt, ontnemen.
„Andere Goden". Pearl G. Buck.
A, W. Bruna, Utrecht.
Pearl Buck, die haar groeten naam heeft
verworven met China-romans brengt den
lezer met dit, haar laatst vertaalde werk,
in een geheel andere sfeer. Het is de sfeer,
waarin een mensch leeft, als hij door een
dweepzieke massa (en deze weer opge
zweept door invloeden van buitenaf) op
een voetstuk wordt geplaatst en vereerd
wordt als held en afgod. Niets is echter
vergankelijker dan dit. Zoo ondervindt
Bert Holm de voor- en nadeelen van den
roem. Als eenvoudig mecanicien, zonder
uitzonderlijke kwaliteiten, is hij toege
voegd aan de Himalaya-expeditie, die haar
doel niet weet te bereiken. Door een bloot
toeval beklimt Holm dezen top wel, een
prestatie die hem op één slag wereldbe
roemd maakt en in zijn vaderland ont
aardt in een dolzinnige heldenvereering.
Na zijn huwelijk met een bankiersdoch
ter, door zijn gedrag in opspraak ge
raakt, is er slechts een mogelijkheid zijn
naam op aller lippen te houden, een
nieuwe expeditie, een hooger top. Hij
heeft echter een concurrent, dien hij in
feite, al is het ontweiend, offert aan zijn
eerzucht
De groote tragiek van dit verhaal is,
dat zijn vrouw reeds spoedig door het
vernisje van zijn karakter heenziet. Hoe
wel ontgoocheld tracht zij toch nog de
scherven van haar levensgeluk te kram
men. Door dieper te peilen tracht zij in
hem te ontdekken den waren mensch, die
verdrongen is door het roemcomplex.
Een roman, boeiend en knap verteld.
De vertaling is van Clara Lennart
Paraphrase Heilige Scnritt,
Ezechiël I, W. Tom. Uitg. T.
Wever N.V., Franeker.
In deze reeks, waarvan het de bedoe
ling is, dat zij alle Bijbelboeken zal gaan
omvatten, is thans ook het eerste deel
van de paraphrase van Ezechiël versche
nen. Ook daarin is er weer naar gestreefd
het voor den leek vaak duistere in de
woorden van den profeet in den verba
lenden tekst zelf open te leggen, waarbij
in verklarende voetnoten nog verant
woording wordt gegeven, alsmede nadere
toelichting op passages, waarover verschil
van meening bestaat. Tot recht begrip
van deze profetieën is het zeer dienstig,
dat in een inleiding een beknopt en dui
delijk beeld gegeven wordt van den tijd,
de politieke verhoudingen en omstandig
heden, waaronder het volk Israëls toen
leefde. Ook over den profeet zelf, zijn
werkzaamheid en zijn boek, worden de
ter orienteering noodige feiten mede
gedeeld.
deskundigheid paart hij een klare en
aangename wijze van vertellen, waarvan
ook dit werk getuigt Als geschiedvor-
scher heeft hij ook hier weer belangrij
ken arbeid verricht, want hoeveel ook
over Amalia van Solma bekend is. in
dit nieuwe boek over haar vindt men
veel, wat men nog niet elders gelezen
zal hebben, een feit dat men te danken
heeft aan de vele bronnen, waaronder
geheel nieuwe, die de heer Hallema
heeft geraadpleegd.
Temidden van andere belangrijke vrou
wenfiguren in onze historie zien wij die
van Amalia van Solms als een zeer inte
ressante en belangrijke persoonlijkheid
voor ons verschijnen, die nog te weinig
bekendheid bij ons volk genoot. Telg uit
een groot, maar verarmd geslacht, huwde
zij, 22 jaar oud. met den jongen Frederik
Hendrik. Zien wij haar markante figuur
eenerzijds uitgebeeld als die van de liefde
volle gemalin en later die van de takt-
volle en verstandige opvoedster van haar
kinderen en van haar kleinzoon, Willem
Hl, anderzijds zien wij haar zelfbewust
streven om haar hof tot een der schitte
rendste van Europa te maken en de resi
dentie een belangrijk Europeesch centrum
te doen worden. Zij was een goede moeder
en voor den grooten „stedendwinger” Fre
derik Hendrik een welhaast onmisbare
steun in velerlei opzicht. Vooral echter als
voogdes heeft zij den lande in moeilijken
tijd groote diensten bewezen. De heer Hal
lema heeft dit belangwekkende leven van
een vrouw in haar vorstelijke waardigheid
en in haar menschelijke grootheid en
zwakheid op ongemeen boeiende wijze be
schreven. waarbij hij op vele historische
episoden, een eigen licht heeft laten val
len.
zekeren Carson, toen pakte hij
zaakjes en verdween. Die Carson heeft
hemel en aarde bewogen om hem te vin
den”
„Hm. hm. knikte dokter Lens en zei
toen, wat hij minstens al vijftig maal
had gezegd. „Het is interessant maar
wat ik van de heele zaak niet snap is,
waarom een man, die blijkbaar zoo
nauwkeurig een bekken van een schedel
heeft ^kunnen onderscheiden, mij in
dertijd dat oude ding toezond”. E. K.
opduiken en er ontwaakte een groot
verlangen in me hen allen nog eens
weer te zien. Geen 14 dagen later ver
trok ik dan ook voor een week-end naar
mijn oude stadje. Terwijl ik de straten
doorliep, een bekenden winkel binnen
ging, een ouden kennis tegen het lijf
liep, veranderingen zag en oude gezich
ten herkende, voelde ik hoeveel mij aan
deze vroegere woonplaats bond en het
begon me steeds onbegrijpelijker te
worden, dat ik zes lange jaren noodig
had gehad, alvorens dit alles weer te
zien.
Dien Zondagmiddag stond ik voor
Witte’s kruideniers- en comestibleshan-
del, zooals op de winkelramen nog im
mer stond te lezen. Ik keek naar de
bovenramen, achter welke ik met rhijn
vreugde en leed had geleefd.
Ik belde aan de gesloten deur, waar
zooals vroeger op Zon- en feestdagen
het gordijn gezakt was.
Maar mijnheer Bos, u! De gemoe
delijke Witte stond in kraakwitte hemds
mouwen voor me, drukte me lang en
hartelijk de hand.
Wat een verrassing! Dat zal mijn
vrouw ook aardig vinden, we praten
nog zoo vaak over u. Komt u toch bin
nen.
Achter den winkel, waarin ik even
in het schemerlicht rondkeek in blijde
herkenning, was de woonkamer.
Moeder, riep Witte, wie denk
je nu wel, dat daar is? Maar daar
stond Anna al voor me, stak beide han
den uit.
Mijnheer Bos, daar doet u goed
aan, wel wel, hoe gaat het?
En toen begonnen we te praten,
honderd-uit. Hoe gaat dat als men el
kaar lang niet sprak? Herinneringen
stormen aan. Van allen, die ik gekend
had, moest ik iets hooren, of ik gretig
een verzuim wilde goed maken
Onze jongens hebben al verkee-
ring, zei moeder Witte trotsWaar
blijft de tijd! En Jacob getrouwd met
Sientje, voor zes weken werden hun
twee dochters geboren, je ziet Jacob
nog voor je in zijn korte broek, de tijd
gaat wel snel, mijnheer. Maar Jacob
heeft een flink en degelijk vrouwtje, we
zijn er erg mede in genomen.
Ineens moest ik denken aan Jacob’s
kalverliefde.
Lachend merkte ik op
Dus Jacob stierf niet aan een ge
broken hart?
Even keek Witte verbaasd, toen her
innerde hij zich.
Nu, Mijnheer, dat hebt u ook goed
onthouden. Nee, dat hart van Jacob
had toen blijkbaar maar een schram
metje gekregen, en hij lachte. Maar
we hebben toen nog een heel stel met
hem gehad. U weet wel, dat malle
schaap, waar Jacob’s hart naar uit
ging, Marietje Bok, van den bakker,
was zoo’n drakerig en aanstellerig
wicht, geen zier natuurlijkheid zat er
in! Altijd praten met zoo’n pruimen-
toetje en haar hoofd scheef, of ze zeg
gen wilde: vinden jelui me niet erg lief
en aardig? Nou, mijnheer, en thuis zat
zij haar vader en moeder op den kop,
ze hebben die meid ook altijd zoo ver
wend en haar zin gegeven. Je moet den
man beklagen, die zoo’n vrouw krijgt,
zij laat haar moeder werken en speelt
zelf de juffrouw. Ze is te pedant om
in den winkel te helpen, ze moest hoo-
gerop gebracht worden, nu die vallen
weleens leelijk laag! Maar Jacob vond
er nu eenmaal alles aan. Dat schaap
draaide tien maal op een dag hierlangs
„De fat, de nimf en de
nuf”, door Arthur van
Schendel. Uitg. J. M.
Meulenhoff, Amsterdam.
Als deel 7 in „De nieuwe Meulen
hoff-editie” is onder den ietwat curieu-
Zen titel „De fat, de nimf en de nuf”,
®en nieuwe van Schendel verschenen,
rtmaal geen roman, maar een bundel
stellingen, waarin de schrijver, als
erstrooiïng van den geest, het spel
er wijsheid speelt in een verbeel-
’ngswereld, welke den lezer fascineert
ln een proza, dat al de schoone kwa-
eiten bezit van het proza zijner ro-
ans, het tot op heden ongeëvenaarde
dat, het moge nu en dan de
achte opwekken aan een zekere
tn k Van *ntellectueele discipline
ctl altjjd rjjk is aan innerlijke scha-
®en- Het is niet de eerste maal,
tot tbur van Schendel als verteller
üen lezer komt. Zijn gaven als ver- merkwaardige gebeurtenissen af achter
van die lange magere beenen had, die
een beetje rondbogen, zoo’n beetje O-
beenen. Die jongens van mij hadden
daar nou een flauwiteit op en als ze
langs kwam draaien een langerekte o
gezegd.
We lachten allen nog eens hartelijk
om die gebeurtenis in Jacob’s jonge
jaren.
Maar, zei Witte, Jacob is zoo
verstandig geweest om in te zien wat
een mal mirakel dat kind was en een
heeft hij zich met
Sientje verloofd, die van aanpakken
houdt en alles maar wat knap voor
elkaar houdt.
En wat is er van die jonge dame
met de O-beenen geworden? vroeg ik
lachend? Ook getrouwd?
Kan je denken, viel moeder Witte
uit, wel een dozijn verkeeringen
gehad, losse en vaste, iedere jongen
had weer gauw genoeg van die opge
prikte madelief met al haar gemaakte
kuren. Ze is nog thuis bij haar ouders
en kijkt zoo zuur als azijn en af en toe
moet er geen huis met haar te houden
zijn, ik had ze...
Maar het bleef in nevelen verborgen
wat moeder Witte zou hebben gedaan!
Want eer ze zoover gekomen was met
haar strijdlustig betoog, werd er hard
op de winkeldeur geklopt. Moeder
Witte schoot vooruit zoo vlug als haar
corpulentie dit toeliet, en binnen kwam
een stralende Jacob met een even stra
lende Sientje, die een breeden kinder-1 woond heeft”, vertelde de waard. De
wagen, waarin twee kleine rose snuit- man heeft het dier zelf opgezet. Hij
jes even zichtbaar waren, den winkel bracht het indertijd mede uit Rusland,
binnenreed. daar had hij jaren gewoond. Hij was
een groot kenner van allerlei dieren en
hield veel van hen. Hij heette Baanders”
„Baanders” herhaalde de verwonder
de dokter Lens en vertelde den waard
de geschiedenis van het bekken.
„Ja”, bevestigde de waard, „hij noem
de zich Pieter Baanders, hij was erg
rijk en woonde hier maar kort. Hij ver
kocht al zijn aandeel en van, wat later
een waardelooze concessie bleek te zijn,
I aan zoo’n eleganten stadsmijnheer, een
T zekeren Carson, toen pakte hij zijn
Dokter Lens schudde het hoofd en J
las het briefje nog eens over.
Weet je, hij heeft deze openingen
bij ongeluk aangezien voor oogkassen.
Dat komt doordat het ding eenige
overeenkomst met een schedel heeft.
Hij lachte opnieuw. De arme dwaas
dacht er niet aan om naar tanden te
kijken. Stom hoor! Doch het is onge
twijfeld een dierlijk overblijfsel en
wij zullen het ding probeer en te iden-
tifieeeren, ik zal het naar het museum
zenden ter vergelijking. Het moet maar
zoo gauw mogelijk gebeuren, ik zal
daarom even gaan opbellen.
Carson kwam het laboratorium bin-j
nen onmiddellijk nadat dokter Lens]
het had verlaten.
Is dokter Lens hier ergens? vroeg
hij den amanuensis.
Hij is naar de telefooncel gegaan,
antwoordde de man. Maar hij zal I
wel dadelijk terugkomen.
Hm, nieuwe specimen?
Paardenbekken, knikte de ama
nuensis. Een of andere pummel
dacht, dat het een voorhistorische sche
del was. Hij nam de beenderen uit de
doos en liet ze Carson zien. Deze keek
er zonder belangstelling naar. Bek
ken, niet? Geef eens een stuk van dat
kerkhofmateriaal? Dank je.
„Aha, wat is dat?” De oogen van den
geoloog hadden een glimp van ten ge
slepen stuk steen ontdekt, het lag tus
schen het heiligbeen en het eigenlijke
bekken. Carson’s oogen waren vol be
langstelling toen hij het er uit trok.
„Foei!” Hij floot van verbazing en zijn
gezicht was erg opgewonden toen hij
zeide. „Alstublieft roept u dokter Lens
en zeg hem, dat ik hem graag wil spre
ken”.
De amanuensis verdween en in en
kele oogenblikken had Carson den steen
onderzocht. „Als het is wat het schijnt”
bromde hij „kan hier iets uit voortko
men”.
Toen Lens verscheen, stak Carson
juist een sigaret op en keek onverschil
lig uit het venster. „Ik had er behoefte
aan mij te overtuigen of u het diner van
avond niet zult vergeten”, Jpog hij.
onze eigen omgeving. Ook Greshoff
heeft in zijn studie op den zeer bijzon
deren humor van van Schendel ge
wezen, een humor, die altijd even zui
ver is en nooit naar het banale zweemt
Van Schendel heeft een scherp opmer
kingsvermogen, dat in nauwkeurigheid
zeker niet onderdoet voor dat van d«
meest fameuze naturalisten. Hij ontdekt
in de menschen en in de landschappen
de geringste détails en hij heeft daarbij
een uitgesproken gevoel voor het be
lachelijke en het bizarre. Maar het ver
schil tusschen hem en de naturalisten
is, dat hij zich niet tot schrijven zet,
zonder zich nauwkeurig rekenschap te
geven van de waarde der onderdeden
ten opzichte van het geheel, zooals hem
dat voor den geest staat. Hij laat dan
alles wat niet absoluut noodzakelijk is
voor den tezamenhang, en in het alge
meen gesproken essentieel is, onherroe
pelijk vallen. Dit element van den hu
mor kan zich plots in zijn meest ver
heven ideeënspel voordoen.
Deze vijfde bundel verhalen van
Arthur van Schendel, behalve zijn
reeds genoemde bundels „Herinnerin
gen van een „Domme Jongen” en „An
ders en Eender” verschenen nog
„Zomerreis” en „Avonturiers”, bevat
acht-en-twintig vertellingen, die echte
juweeltjes van verteltrant zijn en die
den lezer boeien en hem een fijn genot
van literair en geestelijk gehalte schen
ken. Het zinrijk burleske, dat al deze
verbalen eigen is, moge dan al den
schrijver al scheppende tot verstrooiing
en ontspanning hebben gediend, den
lezer stelt het in staat eenige uren lang
zich zelf te ontvluchten en te ontkomen
aan de dwingende en meermalen tragi
sche levenswetten, die zijn bestaan be-
heerschen. JOHAN KONING.
De onbedekte specimen op het glaas
je onder de microscoop, verbleekt van
rood tot lichtblauw, met omgekrulde
randen, waren uitgedroogd. Dokter
Lens zat afwezig te staren op deze
overblijfselen onder het glaasje en trok
daarbij aan zijn haren. Op oogenblik
ken als deze, betreurde hij het, dat hij
zijn leven had gewijd aan deze speciale
studie. Zij had menigen gulden van zijn
mager inkomen gekost. Doch er waren
evenwel mannen aan de academie ge
weest, die blijkbaar deze kunst van het
leven verstonden. Bijvoorbeeld Carson,
de geoloog, raadgever voor twee of drie
mijnbouwmaatschappijen en van een
directeur van een oliemaatschappij er
gens in het buitenland. De kerel scheen
geld uit zichzelf te slaan. Dokter Lens
glimlachte wraakzuchtig toen hij aan
de 5000 gulden dacht, die hij had ver
loren in den tijd, toen hij zoo roeke
loos was geweest. Carson een tip te
vragen. De oude Feit had hem toen
uitgescholden.
Lens, je bent een dwaas! Carson
is een gladde vent. Hij zorgt voor zich
zelf. U en ik, wij zullen nooit rijk wor
den, tenzij wij zelf een goudmijn ont
dekken”.
Een goudmijn, dat was belachelijk!
Wel, hij zou er Carson vanavond, tij
dens het clubdiner, eens naar vragen,
hem probeeren te polsen. Feit was im
mers altijd zoo zwaar op de hand. De
amanuensis schoof een lange doos over
de tafel heen naar dokter Lens. Lens
keek verschrikt op.
Hm, uit Monster, zou iemand zoo
vriendelijk zijn ons laboratorium fruit
te zenden?
Hij scheurde het papier los en zag
geen fruit maar een oud, verweerd bek
ken van een paard of van een ezel,
leek het hem toe.
Wie in 's hemels naam stuurt ons
dat ding! riep hij uit en greep naar den
brief, die er bij gepakt was. Er stond
geen adres op. Een oogenblik was het
stil en toen barstte hij in lachen uit.
Luister eens! riep hij den ama
nuensis toe, en las„Mijnheer, ik vond
deze beenderen niet ver van mijn
woonplaats in den grond. Ik meen, dat
het lijkt op den kop van een of ander
dier. Daar ik dit echter niet te weten
kan komen, zend ik het u toe met de