KALVERLIEFDE DE SCHEDELKWESTIE Een bundel verhalen van Arthur Schendel van l LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE Letterkundige Kroniek ’Zaterdag 22 Februari 1941, No. 17808. b4pa Kostelijke karakteriseering van typen en figuren uit de wereld van droom en werkelijkheid NIEUWE UITGAVEN Levenswijze vertellingen vol humor en romantiek j H L .«3 paar jaar later M. C. Z. kei Arthur van Schendel. (Foto-archief) vraag of het soms de schedel is van een of ander voorhistorisch dier. Ik zou graag van u vernemen wat het is”. B. Baanders, luidde de onderteekening. Doch Lens praatte dien avond niet met Carson over zijn financieele aange legenheden. De zaken stonden er voor den bioloog plotseling veel beter voor, hij had geen behoefte meer aan den raad van den geoloog, want er was een overheidsbenoeming voor hem afgeko men, met een vast salaris. Maar hij vergat het bekken-incident niet, nu en dan vertelde hij glunderend het verhaal van den man, die zoo dom was het bekken van een paard te ver warren met den kop. Carson scheen dit verhaal hoe langer hoe minder te kunnen apprecieeren en eens toen Lens het weer vertelde, vloog hij op en riep uit: „Zoudt u die ge schiedenis nu eindelijk niet eens ver geten? Het mag dan een .grap zijn ge weest, maar nu heeft zij allang een I baard!” Het was voorjaar toen Lens opnieuw aan het bekken werd herinnerd. Hij reed met zijn wagen door het Westland en stopte in Monster om ergens te eten. Vaag herinnerde hij zich, dat er iets gebeurd moest zijn in verband met dit plaatsje, want de naam kwam hem bekend voor. Maar pas toen hij het 'o- gement binnenkwam, herinnerde hij het zich volkomen. Een opgezette wolf, een reusachtig exemplaar, versierde de ge lagkamer. Dokter Lens bleef verbaasd voor dit dier staan en bekeek het aan dachtig. ,,Hij was van iemand, die hier ge- halen, de levenswijsheid van den kun stenaar weet uit te zeggen. Een wonder lijke jeugddrift, die zich op schalksche wijze uit, st naait den lezer soms nog uit deze verhalen, vol verrassende wen dingen, tegemoet. Men ziet er altijd weer opnieuw den schrijver in van „De Berg van Droomen”, waarin ook een barokke fantasie zich paart aan de wijsheid, aan dié wijsheid, zoo drukte Greshoff zich destijds in een van zijn studies over van Schendel uit, die diep en frisch is als de wijsheid des volks, voortkomend uit de natuur en den folk loristische overleveringen. Deze dich terlijke romanticus vertelt graag in de besloten atmosfeer van droom en won deren, waarin hij een wijle uitrust van de zelfbeheersching, waartoe zijn klas sieke opvatting hem gedwongen heeft. De speelsche fantasie wordt dan ver diept en geconcentreerd tot een zeer bijzonder soort humor, welke ontstaat, wanneer men een scherpe kennis van het leven en de menschen vermengt met een onaangetast gebleven liefde voor de bevrijdende absurditeit der sprookjes. Vele vertellingen in den nieu wen bundel leggen hiervan getuigenis af. De beweeglijkheid van dezen klas sieken geest, welke zich in deze verhalen openbaart, moet iederen lezer met be wondering vervullen; er is slechts één begrenzing, welke opvalt, dat ip die eener typisch - negentiende - eeuwsche verbeeldingswereld, die aan vele zijner typen een bijzondere charme verleent. Echter, ook déérin, kenmerk van van Schendel’s bijzonderen humor, raakt zijn belangstelling steeds den kern, het wezenlijke, dat niet direct aan tijd is gebonden. Zijn humor komt dan tot uiting in zijn koddige weergave van si tuaties of in karikaturen van lieden uit teller zijn zeker zoo vele en zoo rijk als die van den romancier. Zoomin als men zijn romans met die van schrij vende tijdgenooten kan vergelijken, zoo min kan men het zijn vertellingen doen. Zijn verhalen zijn veel meer dan „zoo maar een verhaal”. Er zijn er bij die als parabelen zijn, als sprookjes, als levenswijze geschiedenissen met een achtergrond die dikwijls nog be langwekkender dan het verhaal zelf is. Alle van Schendel-lezers zullen zijn verhalen herinneren, het waren er maar eventjes vijftig die onder den titel „Herinneringen van een Domme Jongen” zijn verschenen. Er waren bladzijden in, waarop een anecdote werd verteld, maar dan op een zoo speelsche en schalksche wijze, dat men eerst later begreep, dat er zich op een ander plan en in een andere atmosfeer nog een geheel andere geschiedenis af speelde. Het is dus zaak zijn verhalen met aandacht te lezen, want in verre weg de meeste gevallen spelen zich den tekst dien men gelezen heeft. Dat is bijvoorbeeld, heel sterk het geval in dien anderen bundel verhalen van hem, die enkele jaren geleden het licht heeft gezien onder den titel „An ders en Eender”. Daarin kon men het zuiverst vaststellen den overgang van het sprookje naar .den parabel, den verhaalvorm dien hij met een zoo bui tengewoon gemak hanteert, dat men vaak moeite heeft de grens aan te wij zen tusschen de werelden van droom en werkelijkheid, waar binnen hij den lezer heeft gebracht. Hij is een even groot meester in de karakteriseering van zijn droomfiguren als in de typee- Een mensch kan toch soms een zon derling sprongetje met zijn gedachten maken. Op een morgen kwam ik tot de ontdekking, dat de kalender, welke naast mijn bureau hing, in geen vier dagen was afgescheurd. Dit simpele verzuim hinderde me en ik was onrede lijk genoeg om terwijl ik de achter stallige blaadjes aftrok wrevelig te zijn op mijn kostjuffrouw, die als ik het vergat, ’t dan maar op moest knap pen. Toen ik zoover met mijn gedach ten was gekomen, was de kalender „bij” en toonde in groote zwarte cijfers en letters 28 September. Die datum kwam mij zoo bekend voor en ik peinsde, wat er ook weer verband mede hield. Een verjaardag? Neen, toch niet! Een jubi leum of wat dan ook? En toen wist ik het ineens: vandaag voor zes jaar had ik mijn oude woonplaats verlaten en was naar hier verhuisd. Terwijl ik aan mijn eenzame ontbijttafel zat, bleef ik aan dit feit’ denken. Reeds zes jaar! Waar was de tijd gebleven! Tot er een lichte verbazing over me kwam, dat ik zoo weinig meer had gedacht aan het vriendelijke provinciestadje, waar ik acht jaar van mijn leven had doorge- bracht, gewoond had op de voorkamers boven den kruidenierswinkel en waar ik toch al dien tijd het wel en wee van de menschen had medegeleefd. Eigenlijk had ik na mijn vertrek me niets meer aan het stadje en zijn be woners laten gelegen liggen. Met Nieuw jaar kreeg ik altijd een kaartje van Witte, den kruidenier, dat ik met een briefkaart beantwoordde, maar dat was dan ook alles geweest. Hoe prettig was de tijd niet geweest dien ik als jonge man er hau doorgebracht tot mijn be noeming naar hier volgde. Kleine oor zaken heben soms groote gevolgen! De datum op het kalenderblaadje was oor zaak, dat ik dien ganschen dag herin neringen opdiepte uit die jaren. Ik zag in gedachten Witte, den kruidenier voor me met zijn gemoedelijke grappen tegen de klanten en Anna, zijn vrouw, die al tijd in de zaak hielp en toch zoo keurig haar huishouden op orde hield. En ik dacht aan Willem, den oudsten be diende, die volgens Witte veel te jong getrouwd was en ieder jaar om opslag vroeg, waarover W.tte dan een dag lang trouw mopperde en tierde, om het tenslotte toch te geven. ’t Is een beste kerel, mijnheer! Je kunt op hem aan, zei hij dan tegen me, als wilde hij daar de loonsverhoo- ging, waarover hij eerst gebromd had, goed praten. Ik dacht aan Gerard en Piet, de twee zoons van het echtpaar Witte, twee op geschoten jongens, die de boekjes bij de klanten gingen halen en de bestellin gen bezorgden, op den leeftijd tusschen mal en dwaas. Ook moest ik denken aan Jacob, een neefje van Witte, een wees, die door oom en tante maar als derde zoon liefdevol was aangenomen. Die Jacob was een leuke kerel met een ondeugend, guitig gezicht. Kort voor mijn vertrek had de destijds 17-jarige Jacob aan een eenigszins ongelukkige liefde gesouffreerd en gemeend zonder het voorwerp zijner uitverkoren liefde en bewondering Marietje Bok gehee- ten niet te kunnen leven. Zelfs geen dag en geen uur! Blijkbaar was het nog al meegevallen, want een groot jaar ge leden had ik de aankondiging van zijn huwelijk ontvangen met Sientje van Wijk, het aardige dochtertje van den kapper op den hoek. Dien ganschen dag bleven de bekende gezichten voor mij „Het geheim van Douke Joustra” en „De Pinguinzaak”, H van Gellecum. A. W. Sijthoff’s Uitgeversmij., Leiden Van de hand van H, van Gellecum ver scheen een tweetal detective-romans, die zijn reeds eerder verschenen verhaal „De weg van het toeval” in spanning evena ren. Het geheim van Douke Joustra is een familietragedie, waarbij een onschul dige het slachtoffer dreigt te worden, als niet de kloeke inspecteur Kleinveld met zijn speurderstalent en schranderen kop ’t onderzoek in de juiste richting weet te leiden, waardoor er niet.alleen klaarheid komt in den moord op Rudolf Altheim en inspecteur Brom, maar ook het fabeltje over het kapitaal van de Joustra’s tot de juiste proportie wordt teruggebracht. De Pinguin-zaak is een mysterieuze affaire in een Amsterdamsche alphaca- fabriek, gevestigd in een oud patriciërs huis aan den buitenkant der stad. Eerst wordt een zoon van één van de firmanten vermoord, later één der firmanten zelf. Wat de pupil van een kapitein in het Belgische leger, Gulliver Godefro, die als volontair op deze fabriek werkzaam is, er mede te maken heeft en in hoeverre hij in alle geheimzinnige gebeurtenissen betrokken is, komt eerst tegen het einde aan het licht, als inspecteur Kleinvelt de puntjes op de i gaat zetten en den sluier oplicht van een oud familiegeheim. Amalia van Solms”, door A, Hallema. Uitg. J. M. Meulen- hoff, Amsterdam In de reeds door vorige uitgaven overal bekend geworden en alom gewaardeerde I serie: „Historie en Memoiren”. een reeks boeken van groote menschen en gebeur tenissen, is thans verschenen ..Amalia van Solms" van de hand van A. Hallema, die zich op historisch gebied en vooral op het gebied der geschiedvorsching een I groeten naam heeft verworven Aan zijn Jacob, zijn hoofd niet bij zijn werk, liet eens een kan stroop vallen en leeg de een baal suiker in het zoutvak. De jongens pret en hem plagen! Dan werd hij fel! Ik hield me er maar wat bui ten, dat gaat voorbij op dien leeftijd dacht ik zoo. Maar we hebben nog spul gehad eer het zoover was. Moeder en ik hadden al eens gemerkt, dat de jon gens zoo vaak Ooooo! zeiden met on natuurlijk gespitste lippen en dan zag ik zulke zijdelingsche blikken naar Jacob gaan en hoorde zoo’n heimelijk gegiechel. Jacob werd vuurrood en keek kwaad. Maar wat erachter zat, wist ik niet. Ik vroeg het eens met een zacht lijntje, maar de jongens hielden zich onnoozel. Tot op een dag de uit barsting kwam. We maakten met zijn allen de bestellingen in orde en ineens maken de jongens een heel overdreven en lang aangehouden Ooooooo! en net zie ik dat malle schaap passeeren. Ja cob, die toch geen driftkop is, smijt den zeepschep neer, vliegt op Gerard af als een razende. „Is het uit, treite raars! Ik zal je leeren”. Jacob ranselde erop. Gerard een bloedneus. „Zeg nou nogeens Ooo, als je het lef hebt?” Nou, mijnheer, de jongen was over zijn drift heen, nooit gevochten en u weet zélf nog wel hoe goed het altijd tusschen de drie jongens ging. Ik sprong ertus- schen, zond Gerard naar de keuken om zijn bloedneus te wasschen en nam Jacob mede naar de kamer. De jongen was ziek van de zenuwen. En wat was het nou? Dat malle spook was al 18, maar liep in zoo’n Tyrolerjurkje of ze 12 was, rokje ver boven de knie en misschien herinnert u zich nog, dat ze ring van zijn menschen uit de reëele wereld. Dit stelt men reeds dadelijk vast in het eerste verhaal van dezen nieuwen bundel, dat zijn zonderlingen titel: „De fat, de nimf en de nuf” aan 't boek in zijn geheel heeft gegeven. De typeering van de nimf is even voortreffelijk en in dit geval even fijn-humoristisch als van Kristoffel, den fat Het aardige is, dat men ook in dit verhaal met een dood gewone anecdote te doen heeftde schrijver vertelt hoe de hoofdstad jaren geleden is gekomen aan het destijds zoo populaire liedje van „het meisje van den winkel van Sinkei”. Het kan zijn, dat de lezer, die dit aan het slot constateert, zich een tikje onvoldaan of teleurgesteld voelt. Mocht dit zoo zijn, dat heeft hjj, zooals wij het zooeven hebben uitgedrukt, niet de gebeurtenis sen gezien, welke zich échter den tekst afspelen. Er zijn meer verhalen in dezen bundel, die een teleurstellend slot zullen brengen in dit opzicht, maar dit ligt meer aan den lezer dan aan den schrijver. De schrijver strooit weelderig zijn verworven levenswijsheid uit, zon der ook maar in het minst een moralist of propagandist te zijn. Hij doet het als aangenaam tijdverdrijf en hij schept er behagen in verleden en toekomst samen- te brengen in een verbeeldingswereld, welke hij bevolkt met typen en figuren waarin iedere lezer iets van zich-zelf ontdekt. Hierin schuilt ook de beko ring, welke van vele verhalen in dezen nieuwen bundel uitgaat. Want bekoor lijk zijn de meeste. Men leest ze met een glimlach van genoegen, van ver standhouding of van voldoening over de schoone en vaak sierlijke wijze, waarop van Schendel als romanticus, want een romanticus blijft hij ook in zijn ver- „De Cycloop”, Havank. H. W. Bruna en Zoon’s Uitg., Mij., alhier. Een spionnage-verhaal, spannend van begin tot het einde is het nieuwste boek van den schrijver Havank. Het speelt zich grootendeels af in Toulon, het Fransche marine-eentrum. waar in het arsenaal vele geheimen bewaard worden, die eenmaal in handen van anderen een gevaar voor het land zouden beteekenen. En er wor den tal van geheime stukken ontvreemd. Aan hoofdinspecteur Francia Pyla en zijn helper inspecteur Felix Poussin wordt opgedragen de Cycloop te ontsluieren. De cycloop is de man met het eene oog, die de aanstichter is van alle affaires, die in Toulon opzien baarden. Hij is de moorde naar van den acrobaat Young, die in wer kelijkheid in dienst was van de Intelli gence Service, eveneens werd Diana, de vrouw van den acrobaat, in het bosch van La Malgue op zijn bevel vermoord. Pyla en Poussin bereiken goede resul taten, doch ditzelfde kan gezegd worden van Sir Percy. Verder over den inhoud uitweiden zou de spanning van dit verhaal dat den lezer üren bezig houdt, ontnemen. „Andere Goden". Pearl G. Buck. A, W. Bruna, Utrecht. Pearl Buck, die haar groeten naam heeft verworven met China-romans brengt den lezer met dit, haar laatst vertaalde werk, in een geheel andere sfeer. Het is de sfeer, waarin een mensch leeft, als hij door een dweepzieke massa (en deze weer opge zweept door invloeden van buitenaf) op een voetstuk wordt geplaatst en vereerd wordt als held en afgod. Niets is echter vergankelijker dan dit. Zoo ondervindt Bert Holm de voor- en nadeelen van den roem. Als eenvoudig mecanicien, zonder uitzonderlijke kwaliteiten, is hij toege voegd aan de Himalaya-expeditie, die haar doel niet weet te bereiken. Door een bloot toeval beklimt Holm dezen top wel, een prestatie die hem op één slag wereldbe roemd maakt en in zijn vaderland ont aardt in een dolzinnige heldenvereering. Na zijn huwelijk met een bankiersdoch ter, door zijn gedrag in opspraak ge raakt, is er slechts een mogelijkheid zijn naam op aller lippen te houden, een nieuwe expeditie, een hooger top. Hij heeft echter een concurrent, dien hij in feite, al is het ontweiend, offert aan zijn eerzucht De groote tragiek van dit verhaal is, dat zijn vrouw reeds spoedig door het vernisje van zijn karakter heenziet. Hoe wel ontgoocheld tracht zij toch nog de scherven van haar levensgeluk te kram men. Door dieper te peilen tracht zij in hem te ontdekken den waren mensch, die verdrongen is door het roemcomplex. Een roman, boeiend en knap verteld. De vertaling is van Clara Lennart Paraphrase Heilige Scnritt, Ezechiël I, W. Tom. Uitg. T. Wever N.V., Franeker. In deze reeks, waarvan het de bedoe ling is, dat zij alle Bijbelboeken zal gaan omvatten, is thans ook het eerste deel van de paraphrase van Ezechiël versche nen. Ook daarin is er weer naar gestreefd het voor den leek vaak duistere in de woorden van den profeet in den verba lenden tekst zelf open te leggen, waarbij in verklarende voetnoten nog verant woording wordt gegeven, alsmede nadere toelichting op passages, waarover verschil van meening bestaat. Tot recht begrip van deze profetieën is het zeer dienstig, dat in een inleiding een beknopt en dui delijk beeld gegeven wordt van den tijd, de politieke verhoudingen en omstandig heden, waaronder het volk Israëls toen leefde. Ook over den profeet zelf, zijn werkzaamheid en zijn boek, worden de ter orienteering noodige feiten mede gedeeld. deskundigheid paart hij een klare en aangename wijze van vertellen, waarvan ook dit werk getuigt Als geschiedvor- scher heeft hij ook hier weer belangrij ken arbeid verricht, want hoeveel ook over Amalia van Solma bekend is. in dit nieuwe boek over haar vindt men veel, wat men nog niet elders gelezen zal hebben, een feit dat men te danken heeft aan de vele bronnen, waaronder geheel nieuwe, die de heer Hallema heeft geraadpleegd. Temidden van andere belangrijke vrou wenfiguren in onze historie zien wij die van Amalia van Solms als een zeer inte ressante en belangrijke persoonlijkheid voor ons verschijnen, die nog te weinig bekendheid bij ons volk genoot. Telg uit een groot, maar verarmd geslacht, huwde zij, 22 jaar oud. met den jongen Frederik Hendrik. Zien wij haar markante figuur eenerzijds uitgebeeld als die van de liefde volle gemalin en later die van de takt- volle en verstandige opvoedster van haar kinderen en van haar kleinzoon, Willem Hl, anderzijds zien wij haar zelfbewust streven om haar hof tot een der schitte rendste van Europa te maken en de resi dentie een belangrijk Europeesch centrum te doen worden. Zij was een goede moeder en voor den grooten „stedendwinger” Fre derik Hendrik een welhaast onmisbare steun in velerlei opzicht. Vooral echter als voogdes heeft zij den lande in moeilijken tijd groote diensten bewezen. De heer Hal lema heeft dit belangwekkende leven van een vrouw in haar vorstelijke waardigheid en in haar menschelijke grootheid en zwakheid op ongemeen boeiende wijze be schreven. waarbij hij op vele historische episoden, een eigen licht heeft laten val len. zekeren Carson, toen pakte hij zaakjes en verdween. Die Carson heeft hemel en aarde bewogen om hem te vin den” „Hm. hm. knikte dokter Lens en zei toen, wat hij minstens al vijftig maal had gezegd. „Het is interessant maar wat ik van de heele zaak niet snap is, waarom een man, die blijkbaar zoo nauwkeurig een bekken van een schedel heeft ^kunnen onderscheiden, mij in dertijd dat oude ding toezond”. E. K. opduiken en er ontwaakte een groot verlangen in me hen allen nog eens weer te zien. Geen 14 dagen later ver trok ik dan ook voor een week-end naar mijn oude stadje. Terwijl ik de straten doorliep, een bekenden winkel binnen ging, een ouden kennis tegen het lijf liep, veranderingen zag en oude gezich ten herkende, voelde ik hoeveel mij aan deze vroegere woonplaats bond en het begon me steeds onbegrijpelijker te worden, dat ik zes lange jaren noodig had gehad, alvorens dit alles weer te zien. Dien Zondagmiddag stond ik voor Witte’s kruideniers- en comestibleshan- del, zooals op de winkelramen nog im mer stond te lezen. Ik keek naar de bovenramen, achter welke ik met rhijn vreugde en leed had geleefd. Ik belde aan de gesloten deur, waar zooals vroeger op Zon- en feestdagen het gordijn gezakt was. Maar mijnheer Bos, u! De gemoe delijke Witte stond in kraakwitte hemds mouwen voor me, drukte me lang en hartelijk de hand. Wat een verrassing! Dat zal mijn vrouw ook aardig vinden, we praten nog zoo vaak over u. Komt u toch bin nen. Achter den winkel, waarin ik even in het schemerlicht rondkeek in blijde herkenning, was de woonkamer. Moeder, riep Witte, wie denk je nu wel, dat daar is? Maar daar stond Anna al voor me, stak beide han den uit. Mijnheer Bos, daar doet u goed aan, wel wel, hoe gaat het? En toen begonnen we te praten, honderd-uit. Hoe gaat dat als men el kaar lang niet sprak? Herinneringen stormen aan. Van allen, die ik gekend had, moest ik iets hooren, of ik gretig een verzuim wilde goed maken Onze jongens hebben al verkee- ring, zei moeder Witte trotsWaar blijft de tijd! En Jacob getrouwd met Sientje, voor zes weken werden hun twee dochters geboren, je ziet Jacob nog voor je in zijn korte broek, de tijd gaat wel snel, mijnheer. Maar Jacob heeft een flink en degelijk vrouwtje, we zijn er erg mede in genomen. Ineens moest ik denken aan Jacob’s kalverliefde. Lachend merkte ik op Dus Jacob stierf niet aan een ge broken hart? Even keek Witte verbaasd, toen her innerde hij zich. Nu, Mijnheer, dat hebt u ook goed onthouden. Nee, dat hart van Jacob had toen blijkbaar maar een schram metje gekregen, en hij lachte. Maar we hebben toen nog een heel stel met hem gehad. U weet wel, dat malle schaap, waar Jacob’s hart naar uit ging, Marietje Bok, van den bakker, was zoo’n drakerig en aanstellerig wicht, geen zier natuurlijkheid zat er in! Altijd praten met zoo’n pruimen- toetje en haar hoofd scheef, of ze zeg gen wilde: vinden jelui me niet erg lief en aardig? Nou, mijnheer, en thuis zat zij haar vader en moeder op den kop, ze hebben die meid ook altijd zoo ver wend en haar zin gegeven. Je moet den man beklagen, die zoo’n vrouw krijgt, zij laat haar moeder werken en speelt zelf de juffrouw. Ze is te pedant om in den winkel te helpen, ze moest hoo- gerop gebracht worden, nu die vallen weleens leelijk laag! Maar Jacob vond er nu eenmaal alles aan. Dat schaap draaide tien maal op een dag hierlangs „De fat, de nimf en de nuf”, door Arthur van Schendel. Uitg. J. M. Meulenhoff, Amsterdam. Als deel 7 in „De nieuwe Meulen hoff-editie” is onder den ietwat curieu- Zen titel „De fat, de nimf en de nuf”, ®en nieuwe van Schendel verschenen, rtmaal geen roman, maar een bundel stellingen, waarin de schrijver, als erstrooiïng van den geest, het spel er wijsheid speelt in een verbeel- ’ngswereld, welke den lezer fascineert ln een proza, dat al de schoone kwa- eiten bezit van het proza zijner ro- ans, het tot op heden ongeëvenaarde dat, het moge nu en dan de achte opwekken aan een zekere tn k Van *ntellectueele discipline ctl altjjd rjjk is aan innerlijke scha- ®en- Het is niet de eerste maal, tot tbur van Schendel als verteller üen lezer komt. Zijn gaven als ver- merkwaardige gebeurtenissen af achter van die lange magere beenen had, die een beetje rondbogen, zoo’n beetje O- beenen. Die jongens van mij hadden daar nou een flauwiteit op en als ze langs kwam draaien een langerekte o gezegd. We lachten allen nog eens hartelijk om die gebeurtenis in Jacob’s jonge jaren. Maar, zei Witte, Jacob is zoo verstandig geweest om in te zien wat een mal mirakel dat kind was en een heeft hij zich met Sientje verloofd, die van aanpakken houdt en alles maar wat knap voor elkaar houdt. En wat is er van die jonge dame met de O-beenen geworden? vroeg ik lachend? Ook getrouwd? Kan je denken, viel moeder Witte uit, wel een dozijn verkeeringen gehad, losse en vaste, iedere jongen had weer gauw genoeg van die opge prikte madelief met al haar gemaakte kuren. Ze is nog thuis bij haar ouders en kijkt zoo zuur als azijn en af en toe moet er geen huis met haar te houden zijn, ik had ze... Maar het bleef in nevelen verborgen wat moeder Witte zou hebben gedaan! Want eer ze zoover gekomen was met haar strijdlustig betoog, werd er hard op de winkeldeur geklopt. Moeder Witte schoot vooruit zoo vlug als haar corpulentie dit toeliet, en binnen kwam een stralende Jacob met een even stra lende Sientje, die een breeden kinder-1 woond heeft”, vertelde de waard. De wagen, waarin twee kleine rose snuit- man heeft het dier zelf opgezet. Hij jes even zichtbaar waren, den winkel bracht het indertijd mede uit Rusland, binnenreed. daar had hij jaren gewoond. Hij was een groot kenner van allerlei dieren en hield veel van hen. Hij heette Baanders” „Baanders” herhaalde de verwonder de dokter Lens en vertelde den waard de geschiedenis van het bekken. „Ja”, bevestigde de waard, „hij noem de zich Pieter Baanders, hij was erg rijk en woonde hier maar kort. Hij ver kocht al zijn aandeel en van, wat later een waardelooze concessie bleek te zijn, I aan zoo’n eleganten stadsmijnheer, een T zekeren Carson, toen pakte hij zijn Dokter Lens schudde het hoofd en J las het briefje nog eens over. Weet je, hij heeft deze openingen bij ongeluk aangezien voor oogkassen. Dat komt doordat het ding eenige overeenkomst met een schedel heeft. Hij lachte opnieuw. De arme dwaas dacht er niet aan om naar tanden te kijken. Stom hoor! Doch het is onge twijfeld een dierlijk overblijfsel en wij zullen het ding probeer en te iden- tifieeeren, ik zal het naar het museum zenden ter vergelijking. Het moet maar zoo gauw mogelijk gebeuren, ik zal daarom even gaan opbellen. Carson kwam het laboratorium bin-j nen onmiddellijk nadat dokter Lens] het had verlaten. Is dokter Lens hier ergens? vroeg hij den amanuensis. Hij is naar de telefooncel gegaan, antwoordde de man. Maar hij zal I wel dadelijk terugkomen. Hm, nieuwe specimen? Paardenbekken, knikte de ama nuensis. Een of andere pummel dacht, dat het een voorhistorische sche del was. Hij nam de beenderen uit de doos en liet ze Carson zien. Deze keek er zonder belangstelling naar. Bek ken, niet? Geef eens een stuk van dat kerkhofmateriaal? Dank je. „Aha, wat is dat?” De oogen van den geoloog hadden een glimp van ten ge slepen stuk steen ontdekt, het lag tus schen het heiligbeen en het eigenlijke bekken. Carson’s oogen waren vol be langstelling toen hij het er uit trok. „Foei!” Hij floot van verbazing en zijn gezicht was erg opgewonden toen hij zeide. „Alstublieft roept u dokter Lens en zeg hem, dat ik hem graag wil spre ken”. De amanuensis verdween en in en kele oogenblikken had Carson den steen onderzocht. „Als het is wat het schijnt” bromde hij „kan hier iets uit voortko men”. Toen Lens verscheen, stak Carson juist een sigaret op en keek onverschil lig uit het venster. „Ik had er behoefte aan mij te overtuigen of u het diner van avond niet zult vergeten”, Jpog hij. onze eigen omgeving. Ook Greshoff heeft in zijn studie op den zeer bijzon deren humor van van Schendel ge wezen, een humor, die altijd even zui ver is en nooit naar het banale zweemt Van Schendel heeft een scherp opmer kingsvermogen, dat in nauwkeurigheid zeker niet onderdoet voor dat van d« meest fameuze naturalisten. Hij ontdekt in de menschen en in de landschappen de geringste détails en hij heeft daarbij een uitgesproken gevoel voor het be lachelijke en het bizarre. Maar het ver schil tusschen hem en de naturalisten is, dat hij zich niet tot schrijven zet, zonder zich nauwkeurig rekenschap te geven van de waarde der onderdeden ten opzichte van het geheel, zooals hem dat voor den geest staat. Hij laat dan alles wat niet absoluut noodzakelijk is voor den tezamenhang, en in het alge meen gesproken essentieel is, onherroe pelijk vallen. Dit element van den hu mor kan zich plots in zijn meest ver heven ideeënspel voordoen. Deze vijfde bundel verhalen van Arthur van Schendel, behalve zijn reeds genoemde bundels „Herinnerin gen van een „Domme Jongen” en „An ders en Eender” verschenen nog „Zomerreis” en „Avonturiers”, bevat acht-en-twintig vertellingen, die echte juweeltjes van verteltrant zijn en die den lezer boeien en hem een fijn genot van literair en geestelijk gehalte schen ken. Het zinrijk burleske, dat al deze verbalen eigen is, moge dan al den schrijver al scheppende tot verstrooiing en ontspanning hebben gediend, den lezer stelt het in staat eenige uren lang zich zelf te ontvluchten en te ontkomen aan de dwingende en meermalen tragi sche levenswetten, die zijn bestaan be- heerschen. JOHAN KONING. De onbedekte specimen op het glaas je onder de microscoop, verbleekt van rood tot lichtblauw, met omgekrulde randen, waren uitgedroogd. Dokter Lens zat afwezig te staren op deze overblijfselen onder het glaasje en trok daarbij aan zijn haren. Op oogenblik ken als deze, betreurde hij het, dat hij zijn leven had gewijd aan deze speciale studie. Zij had menigen gulden van zijn mager inkomen gekost. Doch er waren evenwel mannen aan de academie ge weest, die blijkbaar deze kunst van het leven verstonden. Bijvoorbeeld Carson, de geoloog, raadgever voor twee of drie mijnbouwmaatschappijen en van een directeur van een oliemaatschappij er gens in het buitenland. De kerel scheen geld uit zichzelf te slaan. Dokter Lens glimlachte wraakzuchtig toen hij aan de 5000 gulden dacht, die hij had ver loren in den tijd, toen hij zoo roeke loos was geweest. Carson een tip te vragen. De oude Feit had hem toen uitgescholden. Lens, je bent een dwaas! Carson is een gladde vent. Hij zorgt voor zich zelf. U en ik, wij zullen nooit rijk wor den, tenzij wij zelf een goudmijn ont dekken”. Een goudmijn, dat was belachelijk! Wel, hij zou er Carson vanavond, tij dens het clubdiner, eens naar vragen, hem probeeren te polsen. Feit was im mers altijd zoo zwaar op de hand. De amanuensis schoof een lange doos over de tafel heen naar dokter Lens. Lens keek verschrikt op. Hm, uit Monster, zou iemand zoo vriendelijk zijn ons laboratorium fruit te zenden? Hij scheurde het papier los en zag geen fruit maar een oud, verweerd bek ken van een paard of van een ezel, leek het hem toe. Wie in 's hemels naam stuurt ons dat ding! riep hij uit en greep naar den brief, die er bij gepakt was. Er stond geen adres op. Een oogenblik was het stil en toen barstte hij in lachen uit. Luister eens! riep hij den ama nuensis toe, en las„Mijnheer, ik vond deze beenderen niet ver van mijn woonplaats in den grond. Ik meen, dat het lijkt op den kop van een of ander dier. Daar ik dit echter niet te weten kan komen, zend ik het u toe met de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 15