DE HUISSLEUTEL
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
uit het 18de eeuwsche
Een
roman
den Haag
VAN DE
DE KNUTSELAAR
Letterkundige Kroniek
„KRABBELS
Zaterdag 15 Maart 1941, No. 17826.
„Mijn theeprobleem”
1
b.3.p.3
'Tuft.
1
lag
open
stop
Verder
op het rozig dingètje aan den wand.
kinderkamer
blik
teederen
koek
En
de
JOHAN KONING
stem-
een
zal
zijn,
ze
van
schaal
zou
ze
de
klok
„Grand Seigneur”, roman van
Marie C. van Zeggelen.
Uitg. J. M. Meulenhoff, Am
sterdam.
„Natuurlijk,
er nog maar van
Het duizendkoppige” theepotmonster
brult: tk-mót-leep.
Het verhaal speelt, zooals wij reeds ter
loops opmerkten, in het tijdperk van
den Oostenrijkschen successie-oorlog,
dat is dus tijdens de regentenregeering
in Holland en het uitroepen van Stad
houder Willem IV. De charmante
Claertje Gosse is verloofd met een me
disch student. Calkoen, door Claertje’s
stille schoonheid bekoord, biedt den
student aan gouverneur te worden in
Parijs van een door hem als zoon aan
genomen jongen Turk en dan volgen
wij den grand seigneur zelf weer op zijn
reizen als ambassadeur naar Saksen en
Polen. Wie echter Den Haag kent,
word,t bij het lezen van dezen roman
vooral geboeid door de schilderachtige
beschrijvingen van het Haagsche leven
der 18de eeuw, toen zoo vaak koetsen
met grands seigneurs langs het huis van
Claertje Gosse reden, want de wegnaar
Binnenhof en Vijverberg, waar de
meeste logementen waren, liep over de
Plaats en de voitures, die met een grand
seigneur van een verre reis kwamen,
kon men daar vrijwel dagelijks zien
passeeren.
Het talent van mevrouw van Zegge
len als romancière is groot genoeg om
het onontbeerlijke „romantische ver
haaltje van liefde en verlangen” in den
historischen opzet boeiend en aantrek
kelijk te maken. Zij is daarin ook dit
maal weer volkomen geslaagd. Zoo is
deze historische roman een geheel ge
worden, dat van het begin tot het einde
den lezer aangenaam en werkelijk aller
onderhoudendst bezighoudt, een geheel,
dat bovendien den lezer in verrukking
brengen zal, die onder de bekoring is
gekomen van de charme en gratie dezer
historische dagen vol courtoisie en hof
felijk vertoon.
Marie Van Zeggelen.
(Foto-archief)
Ik vind dat lampje een kreng!?
Nee, u zegt wat ik zei:
Hoe is ’t mogelijk!
Het is Dinsdag vandaag, mom
pelde hij langzaam.
Allemenschen, je bent een genie!
Zulke ontdekkingen zijn nu eenmaal
het privilege van P.S. Ik keek hem
bewonderend aan.
’s Avonds verscholen wij ons om
tien uur in de bibliotheek, zonder dat
de bewoners van het huis hiervan
iets wisten. P.S. zat op zijn sokken
in een kast, ik onder tafel. Mijn re
volver hield ik, op P.S.’ uitdrukkelijk
bevel gereed tot schieten in de hand.
In het huis was het stil. Noch uit de
slaapkamer van meneer aan den
voorkant, noch uit die van Mevrouw
aan de tuinzijde kwam eenig geluid.
Het was een donkere avond,
Een charmant boek, een onover
troffen herschepping van oud-
vaderlandsche milieu’s
omstreeks het midden der 18de eeuw;
een tijdvak, waarmede mevrouw van
Zeggelen volkomen vertrouwd is, want
ook vroegere romans van haar spelen
omtrent dezen tijd. Men ontmoet dan
ook enkele oude bekende namen van
menschen met wie de lezer van deze
romans zelf ook reeds vertrouwd is ge
raakt. Het boek schenkt den Haagschen
lezer nog een apart genoegen, doordien
hij Haagsche straten en gebouwen uit
het hedendaagsche stadsbeeld terug
vindt in hun wezen en aanzijn van bij
na twee eeuwen terug. Zoo zien wij,
bijvoorbeeld, het rustige, eerbied-
tweede meisje zocht hij persoonlijk
in de keuken op, sloot de deur ach
ter zich en liet mij in de gang wach
ten. Toen het staan, met zijn schoenen
in de hand, mij begon te vervelen,
trad ik binnen en vond P.S. met een
vette kippenkluif in de hand en het
lieve kind gichelend, met een hoog
roode kleur, voor den spiegel, terwijl
ze heur haar in orde maakte.
Hoever ben je? vroeg ik, toen
we later in onze kamer zaten.
We naderen de ontknooping, zei
P.S. somber. Ik hoop, dat ik een
dubbelen moord kan verhinderen. A
propos, wat zouden we vanmiddag te
eten krijgen?
Misschien had dat keukenkatje
je dat wel...
Misschien dragen de meisjes in
Timboektoe roode strikken in het
haar, zei P.S. kwaad. Deze zaak
is veel te ernstig om er flauwe grap
pen over te maken. Ik verzeker je,
dat...
Hmm... zei P.S., klapte met zijn
studie van historische bronnen, voor
namelijk van familie-archieven, welke
haar ter beschikking waren gesteld
heeft niet tot gevolg gehad, dat „het
historische document” op iedere blad
zijde sporen heeft nagelaten, integen
deel, nergens zal men ook in dit boek
van mevrouw van Zeggelen iets aan
treffen, dat den lezer hinderen kan bij
het zich verplaatsen in het geschied
kundige tijdvak, waarbinnen zich de
gebeurtenissen afspelen. Zooals dit ook
bij haar vroegere historische romans
het geval was, wordt de lezer op
genomen in het milieu, dat zij be
schrijft; de lezer voelt geen oogenblik
afstand tusschen hem en de wereld, die
zij voor ons heeft opgeroepen. Het is
niet zoo eenvoudig te verklaren hoe dit
mogelijk is. Belangrijk in dit opzicht is
de kleur van haar stijl. Zij slaagt er al
tijd in van het tafereel, dat zij ons voor
oogen tooveren wil, een pastel te ma
ken met die teere tinten, die den kleur-
gevoeligen lezer in verrukking moeten
brengen. Het is een precieus genot, een
lieve lust, dit boek te lezen ente
zien. Te zien de pruiken en de jassen,
de koetsen en de interieurs der huizen,
in de beschrijving van dit alles zal
men nooit een overdaad van détails
aantreffen, het is alles vol charme en
gratie.
Deze bekoorlijke roman verplaatst
den lezer in het Haagsche leven van
Het is een moeilijke, eenigszins
vreemde bekentenis, welke ik heb te
doen: „ik gebruik te veel thee”.
Een sinds enkele weken nauwkeurig
bijgehouden statistiek toont aan, dat de
curve van mijn theeverbruik zich op
een ontstellende hoogte beweegt, distri
butie van dit vocht ten spijt. Dagelijks
heb ik de tot mij genomen kopjes
of liever den inhoud ervan geturfd
en ben zoodoende tot een totaal quan
tum gekomen, dat zich niet meer in
deci-liters laat uitdrukken. En toch is
het mij toegemeten rantsoen geen oor
zaak van dezen voor mij inderdaad on
gezonden toestand. Het is meer de zui
nigheid, welke zich in deze doet gelden.
Het begint ’s morgens aan het ontbijt
Normaal dronk ik twee kopjes, nu vier.
Vanwege haar teint heeft mijn vrouw
haar voor-oorlogsche taxe gehandhaafd.
In ons gezellige groene theepotje gaat
een hoeveelheid, genoeg om acht van
die kneuterige kopjes te vullen. Vroe
ger kreeg de daghit haar aandeel, t.w.
twee kopjes, doch het lieve kind is om
redenen van pecuniairen aard met
groot verlof gezonden. Gezien nu het
feit, dat het zonde is om dit vrij
gekomen rantsoen door het gootgat te
doen verdwijnen, is het aan mijn nor
maal verbruik toegevoegd. En dezelfde
gedragslijn wordt gevolgd des avonds
na het eten. Toch zou dit verbruik van
1 op 8 nog te doen zijn, indien er geen
middagen, relaties, kennissen enz.
waren.
Mijn werkzaamheden brengen met
zich, dat ik veel ambulant ben en dit
nu heeft mij tot overmatig theeverbrui-
ker gemaakt, want bij alle bezoeken,
welke ik van 2 tot 5 uur noodgedwon
gen moet afleggen, wordt mij, onder het
mom van delicatesse, thee gepresen
teerd, waarbij men steeds de opmerking
pleegt te maken: „Het is zonde om weg
te gooien, u maakt het potje wel leeg
hè?” Weigeren In de huidige omstan
digheden zou parvenu-achtig aandoen.
Alzoo slik ik thee, als gold het medi
cijn, waarbij ik dan veelal nog de laffe
opmerking maak: „Natuurlijk, neen
fijn, laten we het
nemen
dingen, hè... Knutselen, dat
lust en zijn leven!
Wat zegt u in zoo’n geval? Zegt u:
groote Elzevier was een der eersten, die
de boekenmarkt daar opende, een
markt, die in den jare 1744 wereld
beroemd was. De Compagnie'vah vij
ven, waarvan Sinjeur Pierre Gosse zulk
een sterke stuwkracht was, had er van
zelfsprekend haar vaste plaatsen, tus
schen die van Mattheus Guillard, Ben
jamin Gibert, Frederik Bouquet, van
Thol en anderen. De Compagnie van
vijven deed er groote zaken, nog andere
dan in haar fijne boekwinkels in de
stadOp deze veiling ontmoeten wij
ook weer den jongen Pierre Gosse, die
niet alleen liefde voor den boekhandel
had, voor het bedrijf, maar die ook
„het boek” om het boek lief had. Hij
was in de leer geweest bij den uitgever
Neauline, die de werken van Rousseau
en Voltaire in ons land had gebracht.
Herhaaldelijk weet mevrouw van Zeg
gelen met deze en dergelijke bijzonder
heden de beteekenis van een bepaald
onderwerp in haar romanverhaal te
accentueeren. Zij brengt er den lezer
toe zich in vol vertrouwen aan haar
deskundigheid over te geven.
De „Grand seigneur” van mevrouw
van Zeggelen’s nieuwen roman is de
levenslustige, zwierige gezant van de
Republiek der Vereenigde Nederlanden,
Cornelis Calkoen. Door zijn vele reizen
en door zijn langjarig verblijf in het
Nabije Oosten, heeft hij, stammend uit
een oude Amsterdamsche regentenfami
lie, de vooroordeelen van zijn kring
overwonnen; hij is een charmante,
voortvarende persoonlijkheid voor wie
menig vrouwenhart zich gevoelig heeft
getoond. Met dezen Grand seigneur als
middelpunt leeren we het leven kennen
der aristocratie in Den Haag en in Am
sterdam, maar ook van de burgerij, om
was geweest, dat deze zwierige levenslustige gezant
op allerinnemendste wijze zijn onder-
Toen ik dien ochtend aan de ont
bijttafel zat, werd er een telegram be
zorgd. Haastig scheurde ik het
en verslikte mij in mijn thee.
Kom 10 uur Centraal Station
belangrijke zaak stop P.S.
Drie minuten later zat ik in een
taxi, in de eene hand een koffertje
met mijn pyama en tandenborstel, in
de andere een boterham, die ik nog
haastig naar binnen werkte.
Laat ik u even voorstellen aan mijn
vriend, den beroemden detective Piet
Schrikker, zooals hij daar onder de
klok, leunend op zijn wandelstok, op
mij staat te wachten. Menigeen kent
hem reeds onder het pseudoniem P.
S. U echter niet, daar u noch in mis
dadigers- noch in politiekringen
thuis bent. Lang en mager, met een
bleek gezicht, waaruit een paar ste
kende oogen u wantrouwend opnemen.
Gehuld in een wijde zwarte jas, bo
ven het hooge voorhoofd een eveneens
zwarte bolhoed. Is het een wonder,
dat de misdadiger, die P.S. in de ver
te ziet naderen, reeds de doodsklok
in de ooren klinkt? Hobby’s: witte
muizen achter, en sherry in het glas..
Typische eigenaardigheden: als P.S.
iets zeer belangrijks ontdekt, klapt
hij met zijn tong. Nimmer zal hy
echter iets belangrijks ontdekken
met schoenen aan. Nadenken doet hij
op zijn sokken.
Morgen P.S., zei ik hijgend, ter
wijl ik hem de hand drukte.
Morgen. Het spijt mij, dat ik je
van je boterhammetjes met
heb moeten weghalen, maar...
Boterhammen met koek?? vroeg
ik verbaasd. Hoe weet je in he
melsnaam...
P.S. hief zijn zwart gehandschoen-
de hand op en tikte met zijn wijs
vinger misprijzend wat koekkruimels
van mijn revers. Daarna zei hij, ter
wijl hij mij aan den arm meevoerde:
Een belangrijk geval, m’n waar
de. Misschien komen we nog net op
tijd om een moord te verhinderen en
een gewetenloos misdadiger te ont-
maskeeren. Heb je je revolver bij je?
Natuurlijk.
Prachtig.
Toen we in een eerste-klas coupé
gezeten waren, P.S. een pijp opgesto
ken en zijn schoenen uitgetrokken had,
vertelde hij mij op zijn kort-afgebeten
manier:
We gaan naar Zuilenstein. Groo
te villa, bewoond door den eigenaar,
zijn vrouw en een paar bedienden. Rij
ke lui. Let nu op. Sinds een paar
weken gebeuren er vreemde dingen
daar op Zuilenstein. Angstige dingen
m’n waarde. Meneer is op van de
zenuwen, mevrouw durft ’s nachts
njet naar bed te gaan. Een geheim-
I zinnig individu sluipt in de nachte
lijke uren door het donkere huis, zon
der echter iets te stelen. Modderige
voetstappen in de kamers en op de
trappen. Twee eigenaardige en opval
lende bijzonderheden: de adspirant-
moordenaar. want dat hij bloed wil
zien, staat als een paal boven water,
komt het huis binnen door openschui-
ving van een bibliotheekraam. Wat
het geval nog geheimzinniger maakt:
het lugubere nachtelijke bezoek be
perkt zich tot den Dinsdagnacht. Let
wel: uitsluitend den Dinsdagnacht.
Waarom m’n waarde?
Misschim- omdat hij ’s Maandags
uitrust van den Zondag, merkte ik
nadenkend op.
Een droom, lieve mevrouw, een
symphonie. Uw echtgenoot is een ge
nie, gewoon een genie! Als ik dat zeg
is het zoo ik ben immers artist...?
Meneer glundert. Mevrouw buigt
haar blonde hoofdje naar hem toe.
Och, och, hoe is ’t mogelijk... Even
later glijd ik de crapaud in en savou
reer mijn derden langevinger. En
mevrouw brengt 't derde kopje thee
op een blaadje van triplex...
i Heelemaal van triplex, zegt hi,
i eenvoudig.
I De eenvoud der werkelijk grooten.
Dan begint meneer te expliceeren.
i Hoe hij het model gezien heeft bi.
i ’t Honk, je weet wel, die artistieke
zaak. Hoe hij bij den houthandelaar
zijn triplex gekocht heeft. Hoe hj.
’t zaakje in elkaar gespijkerd heeft,
1 en hoe hij de spijkergaatjes stopte
met een pijpje was, hoe hij... kortom,
de geheele scheppingsgeschiedenis.
Als je zooiets zélf maakt, dan
1 weet je tenminste, dat ‘t degelijk in
elkaar zit, zegt hij. Want dat moet
je tegenwoordig maar avonturen. Er
zijn in dezen tijd zóóveel beunhazen,
dat je ’t beter zelf kan doen.
Ik knik. Ik ben stil. Ik staar naar
het dressoir. En denk hoe iemand,
die in zijn gewone doen toch tamelijk
normaal moet zijn, zoo’n monsterge-
drocht te wrochten weet. Ik staar
naar het misbaksel, naar de roode-
koolkleur, naar de gemeene knopjes
op lade en deur en denk...
Me^r er wordt mij geen tijd tot na
denken gelaten. Het edele vuur des
knutselaars is ontvlamd in mijnheers
binnenste, en hu gaat hij mij rondlei
den door zijn huis. Ik aanschouw
kapstokken van triplex, voetenbank
jes van triplex en in een boekenkastje
van triplex aanschouw ik mijn ver
zamelde werken... En in de logeer
kamer bewonder ik een ledikant van
triplex met bijpassend kastje, óók
van triplex. En ik krijg diep medelij
den met den gast, die hier den nacht
moet doorbrengen.
En dan dan komt er een oogen
blik, dat ik een „intiem moment” zou
willen noemen. Meneer Karei fluistert
mevrouw wat in haar oorschelp. En
mevrouw maakt een beweging van:
waarom niet? En dan zegt me
neer:
Nou zal ik u de
eens laten zien...
Ik ben verbaasd, ik wist niet, dat...
Meneer leidt me een trap omhoog,
meneer ontsluit een deur...
Wonderlijk: ik leef. Ik knijp me
stevig in mijn arm, dat is in orde.
Maar waar ben ik terecht gekomen,
in welke wonderlijke wereld vertoef
ik? Triplex. Triplex blauw, triplex
roze, triplex geel. Moet hier een kind
tusschen opgroeien in deze heksen-
sabbath van kakelbonte kleuren?
D’r staat een wieg. Tenminste- me
neer zegt ’t. Zij houdt het midden
tusschen een gereedschapsbakje en
een doodkistje. D’r staat een loophek
lijk een kippenren en een commode
als een turfkist.
Origineel, zegt meneer, heel
wat anders dan die rommel, welken
je in een winkel koopt.
Ja, zeg ik.
En er stijgt een golf van medelij
den in me omhoog. Medelijden met
den vader, medelijden met het kind.
Arme kleine, dat je nu uitgerekend
hier terecht zal moeten komen...
Want wat moet er uit jou groeien,
kind van een beunhaas? Je vader zal
je laten slapen in dat konijnenhokje,
dat hij voor een ledikantje aanziet,
als jij je doodkistje ontgroeid mocht
raken. En dan, arm kind, dan zal hij
speelgoed voor je gaan maken, hoe
harder hij overdag „geestelijk’ moet
werken, hoe meer speelgoed jij zal
krijgen. Ik zie je al zitten met je tri
plex eenden, triplex olifanten en tri
plex poppetjes. En je triplex boeken
plankje zal komen, gelijk met een tri
plex schrijftafeltje en wat later een
triplex cigarettendoos. Je zult over
laden worden met je vaders geeste
lijke uitblazingen arme kleine, want
e vader is immers iemand met een
complex... De hemel mag weten
welk, maar in ieder geval mét een
complex En jouw vader, arm
schaap, jouw vader heeft, dat ver
moed ik heel sterk, een triplex com
plex...
Ik daal de trap af. Daar staat me
vrouw. Ach, wat ziet ze er lief uit!
Hoe vond u ’t boven? vraagt ze,
kinderlijk gelukkig.
herfstwind gierde rond de villa; een
tak zwiepte tegen het raam met een
angstig dof geluid, dat my kippenvel
bezorgde. De maan ging schuil ach
ter de wolken en wanneer ze af en
toe te voorschijn kwam, wierp
grillig dansende schaduwen op
muren. In de gang sloeg een
langzaam de uren weg.
Eindelijk hoorden wij een vreemd
geluid buiten. Iemand probeerde het
raam open te schuiven. Daarby zong
hij met overslaande stem een schor
liédje. Mijn hart klopte mij in den
keel. Eindelijk schoof een donkere
schaduw over het raamkozijn naar
binnen. Ho...ho...hoploa, zei de in
dringer hikkend.
Handen hoog. Als je beweegt ben
je een lijk, riep P.S. dreigend uit het
duister. Ik knipte het licht aan.
Moord, riep meneer Zuilenstein
met een overslaand pieperig stem
metje. Hij keek ons met een paar
waterige oogjes uit zijn bleeke mui
zengezichtje doodelijk verschrikt aan.
Zijn hoed stond achter op het hoofd
en hij hield zich aan den poot van
de schemerlamp stevig vast om niet
op het vloerkleed uit te glijden. P.S.
had zichzelf, zooals dat een detective
past, het eerst in bedwang. Hij vroeg
streng:
U, mijnheer Zuilenstein??
M’n kegelavondje. Dinsdag
avond! stotterde de rampzalige.
Is het dat, zei P.S. Maar
dan heb ik de zaak hiermede opge
lost en kan ik vertrekken,
valt er hier niets te doen.
Toch wel, huilde meneer Zuileh-
stein. Zegt u vóór u weggaat, te-
>u. gen mijn vrouw, dat ze mij ook een
de I huissleutel geeft.
Een literatuür-minnend man komt
op me toe, glimlachend, en met de
vriendelijke gebaren van een welkom-
heetend gastheer. Hij helpt me uit
mijn jas, loodst me zijn huiskamer
binnen en deponeert me in een cra
paud, waarin „meine Wenigkeit”
ganschelijk verdwijnt. Pas heb ik na
veel gewurm een klein beetje hou
ding gevonden, of, nee maar! Daar
komt mevrouw binnen, ook glim
lachend, ook aardig en ik rijs weer
overeind. Buigen, handj esdrukken,
glimlachen, zakken. Natuurlijk drink
ik thee, zelfs heel graag, als u het ten
minste missen kunt... Dank u, dank
u, ja, die bonnen weten wat! Ik ba
lanceer met het theekopje, knabbel
aan een langevinger, en ja: daar
krijg ik warempel de gelegenheid een
van mijn gerenommeerde geestighe
den te spuien. Ik weet, dat ’t lieve
mevrouwtje nu zal gaan lachen, niet
luidop, nee zoo’n beetje van:
Wat bent ,u toch een grappenma
ker, meneer! En dat meneer me een
knipoogje zal schenken.
Alles loopt naar wensch; mevrouw
produceert een lieven glimlach.
Laat ik u nog ’es inschenken,
zegt ze.
Als mevrouw nu de schaal met
koekjes naast me neer zou zetten,
dan zou ik in staat zijn te gelooven
in het ideale gezin te zijn aangeland.
Maar zonder deze gewenschte
orgie der uitbundigheid, voel ik toch
de behoefte ’t mevrouwtje iets vrien
delijks te zeggen.
Mevrouw, wat woont u hier toch
bijzonder aardig! En uw huiskamer
is zoo echt artistiek, zoo apart!
Mevrouw lacht gevleid, en meer...
meneer komt met zijn kistje beste
sigaren op de proppen. We dampen,
meneer interviewt me over de litera
tuur, en zegt, dat ik zoo goed in
staat ben een oordeel over hun inte
rieur te geven. Ik knik instemmend,
een mensch wordt niet iederen dag
geprezen en dan knipt mevrouw een
schemerlampje aan. Vanwege de
„sfeer”.
Aardig lampje, zeg ik, wijzend
Hmmm, zei P.S. schamper.
De kapitale villa Zuilenstein
i verscholen tusschen het groen aan de
rivier.
1 Direct, nadat wij aangediend wa
ren, werden wij in de bibliotheek ge
laten, waar we mevrouw en meneer
Zuilenstein in zenuwachtige stem- en staarde naar den kalender,
ming aantroffen. Meneer was een
klein miezerig mannetje met een
muizensnuitje, hetgeen echter door
den volumineuzen omvang van zijn
echtgenoote ten volle goedgemaakt
werd.
Ik... zei hij.
Hou je mond, Arthur, zei me
vrouw. De reden waarom ik u heb
laten roepen, meneer P.S. is u reeds
bekend. Ik heb geen leven meer zoo
lang de booswicht, die het schijn
baar op ons leven gemunt heeft, niet
achter slot en grendel zit. Zit niet zoo
te wiebelen Arthur. Mijn man
eveneens geheel tot uw dienst
nietwaar Arthur?
Natuurlijk lieve. Ik...
Hou je mond Arthur. En als u
ons soms een verhoor moet afnemen,
meneer P.S. ik ben bereid. Dit laat
ste had mevrouw gezegd op een toon
van droevige gelatenheid, terwijl
haar armen als een toonbeeld
rampzaligheid ten hemel hief.
Excuseer, zei P.S., terwijl hij
zijn schoenen uittrok en onder zijn
stoel schoof. Inmiddels had hij zyn
oogen goed den kost gegeven. Met be
langstelling bekeek hij thans het
raam en nam met een duimstok hoog
te en breedte op. Daarna sloeg hij
het kleed om en ging op zijn knieën
met eën loupe het parket bestudeeren.
Terwijl hij met een geheimzinnige uit
drukking op zijn gezicht hét stof van
zijn broek klopte, ging langzaam de
deur open. Er kwam iemand binnen.
P.S. keek verrast op en klapte met
zijn tong. Hij had iets zeer belang
rijks ontdekt, stelde ik nieuwsgierig
vast.
Het was de huisknecht. Hij droeg
een blad met drie glazen sherry.
Nadat mevrouw, P.S. en ik onze
glaasjes op den goeden afloop geledigd
hadden, zei mijn vriend:
Thans moet ik u eenige vragen
stellen. Ten eerste, met welke zeep
wascht u zich, mevrouw Zuilenstein?
Violet de Parme, maar...
Juist, zei P.S. met een grimmig
lachje. Hij stak een pijp op en blies
een rookwolk in de richting van me
neer Zuilenstein, die als een ver
schrikt muisje op het puntje van zijn
stoel zat.
Draagt u ’s Zondags wollen of
zijden sokken?
Ik...
Hou je mond Arthur, zei me
vrouw. Natuurlijk wollen, meneer
P.S.
Piet Schrikker keek verrast op. Hij
mompelde zooiets als „raadselach
tig”. Daarop verhelderden zich op
eens zijn sombere trekken, hij stond
haastig op en liep naar den bloempot
die voor het raam stond. Hij pakte
tusschen duim en wijsvinger een
peukje sigaar op, dat half onder de
aarde lag en rook er aan.
Arthur, je hebt gerookt, zei me
vrouw Zuilenstein met diep afgrijzen.
Meneer werd bleek en keek ons ver
slagen aan. P.S. legde het peukje in
den aschbak.
Dien middag nam P. S. het dienst
personeel een verhoor af. Het kittige
Vindt u niet?
Mevrouw kijkt met
naar het lampje.
Heeft mijn man zelf gemaakt!
Ik leg in mijn blik iets van:
sjonge, sjonge! Maar voor ik iets
heb kunnen zeggen, is daar me
vrouw
Ja, Karei is zóó handig in die
is zijn
waardige gebouw van „Buitenlandsche
Zaken” aan het Plein terug als het loge
ment van de Heeren van Amsterdam,
waar Zijne Excellentie Corn. Calkoen,
gezant van de Hoogmogenden in Tur
kije, de hoofdpersoon in dezen roman,
afstapt bij zijn bezoek aan ’s-Graven-
hage. De zoo levendig en kleurrijk be
schreven Librairie Pierre Gosse Sr. was
in dien tijd, in 1744, gevestigd op de
Plaats thans nr. 20, bewoond door van
Dooren en Cie’s Bontwerken, later was
deze boekhandel op het Buitenhof over
de Gevangenpoort en het laatst in de
Houtstraat. De lezer van „Festijnen en
Perikelen” zal ook hier een ouden be
kende terugvinden. Al de kracht van
haar sterk bekorend talent heeft me
vrouw van Zeggelen aangewend om den
lezer een indruk te geven van de macht
en de plaats van het boek in deze veel
beteekenende historische periode van
ónS volksbestaan; de belangrijke rol, die
Claertje Gosse, de ingetogen en char
mante dochter van Pierre Gosse Sr. in
den roman vervult, geeft daar gereede
aanleiding toe. Het leven der voorname
Haagsche boekverkoopers van dien tijd
is stellig de moeite van nadere ken
nismaking waard. Het is reeds een ge
noegen Claertje te ontmoeten in de ty
pische sfeer van deze gerenommeerde
librairie aan de Plaats en haar vader
en ook den nieuwen compagnon in de
zaak, den bedachtzamen jongeren broer
Pierre, maar de belangstelling voor deze
menschen en hun boeken wereldje neemt
nog toe door de interessante beschrij
ving, die mevrouw van Zeggelen o. a.
geeft van de groote boekenveilingen op
het Binnenhof, in die dagen, waarin de
koopmansstand zich een deel had toe
geëigend van de gewijde plaats, die de
Ridderzaal van oudsher r
De groote zaal was het vaste eigendom
van den boekhandel geworden. De geschikten meevoert in zijn levensvaart.
En heeft
meneer dat zoo maar gemaakt?
Meneer heeft ’t zoo maar gemaakt.
Hij hult zich in een rookwolk, en zegt
met een zekere prudentie:
Och, ik knutsel nog wel ’es, hè.
’t Is zoo’n goed tegenwicht voor mijn
geestelijken arbeid.
Ik knik.
Als ik zoo’n heelen dag in touw
geweest ben, dan moeten mijn her
sens weer wat tot rust komen. En
dan doe ik ’t liefst aan knutselen. In
triplex, begrijpt u?
Ik zeg ja, ja en zoo, zoo en begin
respect te krijgen voor meneer
Karei, die ’t overdag toch zóó druk
heeft. Druk in de tabak.
Laat meneer ’t dressoirtje eens
kijken, Karei, animeert mevrouw.
Meneer staht recht en wenkt me uit
de diepte van de crapaud naar de
achter de huiskamer gelegen eetka
mer. Als een gladiator loopt hij, hij
zegt:
Wacht, ik zal ’t licht even opste
ken, en dan staat hij naast zijn schep
ping als een circusdirecteur voor zijn
tent met wonderen.
Schroomvallig treed ik nader,
kijk. Over mijn gelaat sluipt een uit
drukking. Ik laat de allergrootste
verbazing krijgertje spelen met het
allergrootste ongeloof. Ah! Wat ben
ik een gemeene huichelaar!
Hebt u dat zélf gemaakt, wer
kelijk? Hoe bestaat ’t, hoe be
staat ’tl
Meneer glundert. Meneer voelt zich
als, als bedenkt u maar iets ge
weldigs! Hannibal of Julius Caesar.
Nog kort geleden hadden wij de ge
legenheid te wijzen op de bijzondere
beteekenis en op het groote talent van
mevrouw van Zeggelen als schrijfster
Van historische romans, een talent, dat
Vol gratie en distinctie in de wijze
Waarop het zich uit, van ongewone
Waarde is en onvergelijkelijk, want er
is geen tweede auteur als zij. die een
dergelijk vermogen openbaart tot her
scheppen van leven en personages in
hun karakteristieke historische atmos
feer Het is inderdaad of mevrouw van
Zeggelen den tijd, waarover zij schrijft,
Zelf heeft beleefd, of zij getuige is ge
weest van de gebeurtenissen, zoo sug
gestief en meesleepend is de wijze
Waarop zij er over vertelt. Het eigen
lijke romungebeuren, het liefdesgeschie
denisje. het conflict, de spanning, de in
trige, het is alles doortrokken van de
sfeer van het verleden.
Met zwier en gratie werd ook deze
meuwe roman geschreven. Nauwgezette
.Mg'