DE HUISSLEUTEL LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT uit het 18de eeuwsche Een roman den Haag VAN DE DE KNUTSELAAR Letterkundige Kroniek „KRABBELS Zaterdag 15 Maart 1941, No. 17826. „Mijn theeprobleem” 1 b.3.p.3 'Tuft. 1 lag open stop Verder op het rozig dingètje aan den wand. kinderkamer blik teederen koek En de JOHAN KONING stem- een zal zijn, ze van schaal zou ze de klok „Grand Seigneur”, roman van Marie C. van Zeggelen. Uitg. J. M. Meulenhoff, Am sterdam. „Natuurlijk, er nog maar van Het duizendkoppige” theepotmonster brult: tk-mót-leep. Het verhaal speelt, zooals wij reeds ter loops opmerkten, in het tijdperk van den Oostenrijkschen successie-oorlog, dat is dus tijdens de regentenregeering in Holland en het uitroepen van Stad houder Willem IV. De charmante Claertje Gosse is verloofd met een me disch student. Calkoen, door Claertje’s stille schoonheid bekoord, biedt den student aan gouverneur te worden in Parijs van een door hem als zoon aan genomen jongen Turk en dan volgen wij den grand seigneur zelf weer op zijn reizen als ambassadeur naar Saksen en Polen. Wie echter Den Haag kent, word,t bij het lezen van dezen roman vooral geboeid door de schilderachtige beschrijvingen van het Haagsche leven der 18de eeuw, toen zoo vaak koetsen met grands seigneurs langs het huis van Claertje Gosse reden, want de wegnaar Binnenhof en Vijverberg, waar de meeste logementen waren, liep over de Plaats en de voitures, die met een grand seigneur van een verre reis kwamen, kon men daar vrijwel dagelijks zien passeeren. Het talent van mevrouw van Zegge len als romancière is groot genoeg om het onontbeerlijke „romantische ver haaltje van liefde en verlangen” in den historischen opzet boeiend en aantrek kelijk te maken. Zij is daarin ook dit maal weer volkomen geslaagd. Zoo is deze historische roman een geheel ge worden, dat van het begin tot het einde den lezer aangenaam en werkelijk aller onderhoudendst bezighoudt, een geheel, dat bovendien den lezer in verrukking brengen zal, die onder de bekoring is gekomen van de charme en gratie dezer historische dagen vol courtoisie en hof felijk vertoon. Marie Van Zeggelen. (Foto-archief) Ik vind dat lampje een kreng!? Nee, u zegt wat ik zei: Hoe is ’t mogelijk! Het is Dinsdag vandaag, mom pelde hij langzaam. Allemenschen, je bent een genie! Zulke ontdekkingen zijn nu eenmaal het privilege van P.S. Ik keek hem bewonderend aan. ’s Avonds verscholen wij ons om tien uur in de bibliotheek, zonder dat de bewoners van het huis hiervan iets wisten. P.S. zat op zijn sokken in een kast, ik onder tafel. Mijn re volver hield ik, op P.S.’ uitdrukkelijk bevel gereed tot schieten in de hand. In het huis was het stil. Noch uit de slaapkamer van meneer aan den voorkant, noch uit die van Mevrouw aan de tuinzijde kwam eenig geluid. Het was een donkere avond, Een charmant boek, een onover troffen herschepping van oud- vaderlandsche milieu’s omstreeks het midden der 18de eeuw; een tijdvak, waarmede mevrouw van Zeggelen volkomen vertrouwd is, want ook vroegere romans van haar spelen omtrent dezen tijd. Men ontmoet dan ook enkele oude bekende namen van menschen met wie de lezer van deze romans zelf ook reeds vertrouwd is ge raakt. Het boek schenkt den Haagschen lezer nog een apart genoegen, doordien hij Haagsche straten en gebouwen uit het hedendaagsche stadsbeeld terug vindt in hun wezen en aanzijn van bij na twee eeuwen terug. Zoo zien wij, bijvoorbeeld, het rustige, eerbied- tweede meisje zocht hij persoonlijk in de keuken op, sloot de deur ach ter zich en liet mij in de gang wach ten. Toen het staan, met zijn schoenen in de hand, mij begon te vervelen, trad ik binnen en vond P.S. met een vette kippenkluif in de hand en het lieve kind gichelend, met een hoog roode kleur, voor den spiegel, terwijl ze heur haar in orde maakte. Hoever ben je? vroeg ik, toen we later in onze kamer zaten. We naderen de ontknooping, zei P.S. somber. Ik hoop, dat ik een dubbelen moord kan verhinderen. A propos, wat zouden we vanmiddag te eten krijgen? Misschien had dat keukenkatje je dat wel... Misschien dragen de meisjes in Timboektoe roode strikken in het haar, zei P.S. kwaad. Deze zaak is veel te ernstig om er flauwe grap pen over te maken. Ik verzeker je, dat... Hmm... zei P.S., klapte met zijn studie van historische bronnen, voor namelijk van familie-archieven, welke haar ter beschikking waren gesteld heeft niet tot gevolg gehad, dat „het historische document” op iedere blad zijde sporen heeft nagelaten, integen deel, nergens zal men ook in dit boek van mevrouw van Zeggelen iets aan treffen, dat den lezer hinderen kan bij het zich verplaatsen in het geschied kundige tijdvak, waarbinnen zich de gebeurtenissen afspelen. Zooals dit ook bij haar vroegere historische romans het geval was, wordt de lezer op genomen in het milieu, dat zij be schrijft; de lezer voelt geen oogenblik afstand tusschen hem en de wereld, die zij voor ons heeft opgeroepen. Het is niet zoo eenvoudig te verklaren hoe dit mogelijk is. Belangrijk in dit opzicht is de kleur van haar stijl. Zij slaagt er al tijd in van het tafereel, dat zij ons voor oogen tooveren wil, een pastel te ma ken met die teere tinten, die den kleur- gevoeligen lezer in verrukking moeten brengen. Het is een precieus genot, een lieve lust, dit boek te lezen ente zien. Te zien de pruiken en de jassen, de koetsen en de interieurs der huizen, in de beschrijving van dit alles zal men nooit een overdaad van détails aantreffen, het is alles vol charme en gratie. Deze bekoorlijke roman verplaatst den lezer in het Haagsche leven van Het is een moeilijke, eenigszins vreemde bekentenis, welke ik heb te doen: „ik gebruik te veel thee”. Een sinds enkele weken nauwkeurig bijgehouden statistiek toont aan, dat de curve van mijn theeverbruik zich op een ontstellende hoogte beweegt, distri butie van dit vocht ten spijt. Dagelijks heb ik de tot mij genomen kopjes of liever den inhoud ervan geturfd en ben zoodoende tot een totaal quan tum gekomen, dat zich niet meer in deci-liters laat uitdrukken. En toch is het mij toegemeten rantsoen geen oor zaak van dezen voor mij inderdaad on gezonden toestand. Het is meer de zui nigheid, welke zich in deze doet gelden. Het begint ’s morgens aan het ontbijt Normaal dronk ik twee kopjes, nu vier. Vanwege haar teint heeft mijn vrouw haar voor-oorlogsche taxe gehandhaafd. In ons gezellige groene theepotje gaat een hoeveelheid, genoeg om acht van die kneuterige kopjes te vullen. Vroe ger kreeg de daghit haar aandeel, t.w. twee kopjes, doch het lieve kind is om redenen van pecuniairen aard met groot verlof gezonden. Gezien nu het feit, dat het zonde is om dit vrij gekomen rantsoen door het gootgat te doen verdwijnen, is het aan mijn nor maal verbruik toegevoegd. En dezelfde gedragslijn wordt gevolgd des avonds na het eten. Toch zou dit verbruik van 1 op 8 nog te doen zijn, indien er geen middagen, relaties, kennissen enz. waren. Mijn werkzaamheden brengen met zich, dat ik veel ambulant ben en dit nu heeft mij tot overmatig theeverbrui- ker gemaakt, want bij alle bezoeken, welke ik van 2 tot 5 uur noodgedwon gen moet afleggen, wordt mij, onder het mom van delicatesse, thee gepresen teerd, waarbij men steeds de opmerking pleegt te maken: „Het is zonde om weg te gooien, u maakt het potje wel leeg hè?” Weigeren In de huidige omstan digheden zou parvenu-achtig aandoen. Alzoo slik ik thee, als gold het medi cijn, waarbij ik dan veelal nog de laffe opmerking maak: „Natuurlijk, neen fijn, laten we het nemen dingen, hè... Knutselen, dat lust en zijn leven! Wat zegt u in zoo’n geval? Zegt u: groote Elzevier was een der eersten, die de boekenmarkt daar opende, een markt, die in den jare 1744 wereld beroemd was. De Compagnie'vah vij ven, waarvan Sinjeur Pierre Gosse zulk een sterke stuwkracht was, had er van zelfsprekend haar vaste plaatsen, tus schen die van Mattheus Guillard, Ben jamin Gibert, Frederik Bouquet, van Thol en anderen. De Compagnie van vijven deed er groote zaken, nog andere dan in haar fijne boekwinkels in de stadOp deze veiling ontmoeten wij ook weer den jongen Pierre Gosse, die niet alleen liefde voor den boekhandel had, voor het bedrijf, maar die ook „het boek” om het boek lief had. Hij was in de leer geweest bij den uitgever Neauline, die de werken van Rousseau en Voltaire in ons land had gebracht. Herhaaldelijk weet mevrouw van Zeg gelen met deze en dergelijke bijzonder heden de beteekenis van een bepaald onderwerp in haar romanverhaal te accentueeren. Zij brengt er den lezer toe zich in vol vertrouwen aan haar deskundigheid over te geven. De „Grand seigneur” van mevrouw van Zeggelen’s nieuwen roman is de levenslustige, zwierige gezant van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, Cornelis Calkoen. Door zijn vele reizen en door zijn langjarig verblijf in het Nabije Oosten, heeft hij, stammend uit een oude Amsterdamsche regentenfami lie, de vooroordeelen van zijn kring overwonnen; hij is een charmante, voortvarende persoonlijkheid voor wie menig vrouwenhart zich gevoelig heeft getoond. Met dezen Grand seigneur als middelpunt leeren we het leven kennen der aristocratie in Den Haag en in Am sterdam, maar ook van de burgerij, om was geweest, dat deze zwierige levenslustige gezant op allerinnemendste wijze zijn onder- Toen ik dien ochtend aan de ont bijttafel zat, werd er een telegram be zorgd. Haastig scheurde ik het en verslikte mij in mijn thee. Kom 10 uur Centraal Station belangrijke zaak stop P.S. Drie minuten later zat ik in een taxi, in de eene hand een koffertje met mijn pyama en tandenborstel, in de andere een boterham, die ik nog haastig naar binnen werkte. Laat ik u even voorstellen aan mijn vriend, den beroemden detective Piet Schrikker, zooals hij daar onder de klok, leunend op zijn wandelstok, op mij staat te wachten. Menigeen kent hem reeds onder het pseudoniem P. S. U echter niet, daar u noch in mis dadigers- noch in politiekringen thuis bent. Lang en mager, met een bleek gezicht, waaruit een paar ste kende oogen u wantrouwend opnemen. Gehuld in een wijde zwarte jas, bo ven het hooge voorhoofd een eveneens zwarte bolhoed. Is het een wonder, dat de misdadiger, die P.S. in de ver te ziet naderen, reeds de doodsklok in de ooren klinkt? Hobby’s: witte muizen achter, en sherry in het glas.. Typische eigenaardigheden: als P.S. iets zeer belangrijks ontdekt, klapt hij met zijn tong. Nimmer zal hy echter iets belangrijks ontdekken met schoenen aan. Nadenken doet hij op zijn sokken. Morgen P.S., zei ik hijgend, ter wijl ik hem de hand drukte. Morgen. Het spijt mij, dat ik je van je boterhammetjes met heb moeten weghalen, maar... Boterhammen met koek?? vroeg ik verbaasd. Hoe weet je in he melsnaam... P.S. hief zijn zwart gehandschoen- de hand op en tikte met zijn wijs vinger misprijzend wat koekkruimels van mijn revers. Daarna zei hij, ter wijl hij mij aan den arm meevoerde: Een belangrijk geval, m’n waar de. Misschien komen we nog net op tijd om een moord te verhinderen en een gewetenloos misdadiger te ont- maskeeren. Heb je je revolver bij je? Natuurlijk. Prachtig. Toen we in een eerste-klas coupé gezeten waren, P.S. een pijp opgesto ken en zijn schoenen uitgetrokken had, vertelde hij mij op zijn kort-afgebeten manier: We gaan naar Zuilenstein. Groo te villa, bewoond door den eigenaar, zijn vrouw en een paar bedienden. Rij ke lui. Let nu op. Sinds een paar weken gebeuren er vreemde dingen daar op Zuilenstein. Angstige dingen m’n waarde. Meneer is op van de zenuwen, mevrouw durft ’s nachts njet naar bed te gaan. Een geheim- I zinnig individu sluipt in de nachte lijke uren door het donkere huis, zon der echter iets te stelen. Modderige voetstappen in de kamers en op de trappen. Twee eigenaardige en opval lende bijzonderheden: de adspirant- moordenaar. want dat hij bloed wil zien, staat als een paal boven water, komt het huis binnen door openschui- ving van een bibliotheekraam. Wat het geval nog geheimzinniger maakt: het lugubere nachtelijke bezoek be perkt zich tot den Dinsdagnacht. Let wel: uitsluitend den Dinsdagnacht. Waarom m’n waarde? Misschim- omdat hij ’s Maandags uitrust van den Zondag, merkte ik nadenkend op. Een droom, lieve mevrouw, een symphonie. Uw echtgenoot is een ge nie, gewoon een genie! Als ik dat zeg is het zoo ik ben immers artist...? Meneer glundert. Mevrouw buigt haar blonde hoofdje naar hem toe. Och, och, hoe is ’t mogelijk... Even later glijd ik de crapaud in en savou reer mijn derden langevinger. En mevrouw brengt 't derde kopje thee op een blaadje van triplex... i Heelemaal van triplex, zegt hi, i eenvoudig. I De eenvoud der werkelijk grooten. Dan begint meneer te expliceeren. i Hoe hij het model gezien heeft bi. i ’t Honk, je weet wel, die artistieke zaak. Hoe hij bij den houthandelaar zijn triplex gekocht heeft. Hoe hj. ’t zaakje in elkaar gespijkerd heeft, 1 en hoe hij de spijkergaatjes stopte met een pijpje was, hoe hij... kortom, de geheele scheppingsgeschiedenis. Als je zooiets zélf maakt, dan 1 weet je tenminste, dat ‘t degelijk in elkaar zit, zegt hij. Want dat moet je tegenwoordig maar avonturen. Er zijn in dezen tijd zóóveel beunhazen, dat je ’t beter zelf kan doen. Ik knik. Ik ben stil. Ik staar naar het dressoir. En denk hoe iemand, die in zijn gewone doen toch tamelijk normaal moet zijn, zoo’n monsterge- drocht te wrochten weet. Ik staar naar het misbaksel, naar de roode- koolkleur, naar de gemeene knopjes op lade en deur en denk... Me^r er wordt mij geen tijd tot na denken gelaten. Het edele vuur des knutselaars is ontvlamd in mijnheers binnenste, en hu gaat hij mij rondlei den door zijn huis. Ik aanschouw kapstokken van triplex, voetenbank jes van triplex en in een boekenkastje van triplex aanschouw ik mijn ver zamelde werken... En in de logeer kamer bewonder ik een ledikant van triplex met bijpassend kastje, óók van triplex. En ik krijg diep medelij den met den gast, die hier den nacht moet doorbrengen. En dan dan komt er een oogen blik, dat ik een „intiem moment” zou willen noemen. Meneer Karei fluistert mevrouw wat in haar oorschelp. En mevrouw maakt een beweging van: waarom niet? En dan zegt me neer: Nou zal ik u de eens laten zien... Ik ben verbaasd, ik wist niet, dat... Meneer leidt me een trap omhoog, meneer ontsluit een deur... Wonderlijk: ik leef. Ik knijp me stevig in mijn arm, dat is in orde. Maar waar ben ik terecht gekomen, in welke wonderlijke wereld vertoef ik? Triplex. Triplex blauw, triplex roze, triplex geel. Moet hier een kind tusschen opgroeien in deze heksen- sabbath van kakelbonte kleuren? D’r staat een wieg. Tenminste- me neer zegt ’t. Zij houdt het midden tusschen een gereedschapsbakje en een doodkistje. D’r staat een loophek lijk een kippenren en een commode als een turfkist. Origineel, zegt meneer, heel wat anders dan die rommel, welken je in een winkel koopt. Ja, zeg ik. En er stijgt een golf van medelij den in me omhoog. Medelijden met den vader, medelijden met het kind. Arme kleine, dat je nu uitgerekend hier terecht zal moeten komen... Want wat moet er uit jou groeien, kind van een beunhaas? Je vader zal je laten slapen in dat konijnenhokje, dat hij voor een ledikantje aanziet, als jij je doodkistje ontgroeid mocht raken. En dan, arm kind, dan zal hij speelgoed voor je gaan maken, hoe harder hij overdag „geestelijk’ moet werken, hoe meer speelgoed jij zal krijgen. Ik zie je al zitten met je tri plex eenden, triplex olifanten en tri plex poppetjes. En je triplex boeken plankje zal komen, gelijk met een tri plex schrijftafeltje en wat later een triplex cigarettendoos. Je zult over laden worden met je vaders geeste lijke uitblazingen arme kleine, want e vader is immers iemand met een complex... De hemel mag weten welk, maar in ieder geval mét een complex En jouw vader, arm schaap, jouw vader heeft, dat ver moed ik heel sterk, een triplex com plex... Ik daal de trap af. Daar staat me vrouw. Ach, wat ziet ze er lief uit! Hoe vond u ’t boven? vraagt ze, kinderlijk gelukkig. herfstwind gierde rond de villa; een tak zwiepte tegen het raam met een angstig dof geluid, dat my kippenvel bezorgde. De maan ging schuil ach ter de wolken en wanneer ze af en toe te voorschijn kwam, wierp grillig dansende schaduwen op muren. In de gang sloeg een langzaam de uren weg. Eindelijk hoorden wij een vreemd geluid buiten. Iemand probeerde het raam open te schuiven. Daarby zong hij met overslaande stem een schor liédje. Mijn hart klopte mij in den keel. Eindelijk schoof een donkere schaduw over het raamkozijn naar binnen. Ho...ho...hoploa, zei de in dringer hikkend. Handen hoog. Als je beweegt ben je een lijk, riep P.S. dreigend uit het duister. Ik knipte het licht aan. Moord, riep meneer Zuilenstein met een overslaand pieperig stem metje. Hij keek ons met een paar waterige oogjes uit zijn bleeke mui zengezichtje doodelijk verschrikt aan. Zijn hoed stond achter op het hoofd en hij hield zich aan den poot van de schemerlamp stevig vast om niet op het vloerkleed uit te glijden. P.S. had zichzelf, zooals dat een detective past, het eerst in bedwang. Hij vroeg streng: U, mijnheer Zuilenstein?? M’n kegelavondje. Dinsdag avond! stotterde de rampzalige. Is het dat, zei P.S. Maar dan heb ik de zaak hiermede opge lost en kan ik vertrekken, valt er hier niets te doen. Toch wel, huilde meneer Zuileh- stein. Zegt u vóór u weggaat, te- >u. gen mijn vrouw, dat ze mij ook een de I huissleutel geeft. Een literatuür-minnend man komt op me toe, glimlachend, en met de vriendelijke gebaren van een welkom- heetend gastheer. Hij helpt me uit mijn jas, loodst me zijn huiskamer binnen en deponeert me in een cra paud, waarin „meine Wenigkeit” ganschelijk verdwijnt. Pas heb ik na veel gewurm een klein beetje hou ding gevonden, of, nee maar! Daar komt mevrouw binnen, ook glim lachend, ook aardig en ik rijs weer overeind. Buigen, handj esdrukken, glimlachen, zakken. Natuurlijk drink ik thee, zelfs heel graag, als u het ten minste missen kunt... Dank u, dank u, ja, die bonnen weten wat! Ik ba lanceer met het theekopje, knabbel aan een langevinger, en ja: daar krijg ik warempel de gelegenheid een van mijn gerenommeerde geestighe den te spuien. Ik weet, dat ’t lieve mevrouwtje nu zal gaan lachen, niet luidop, nee zoo’n beetje van: Wat bent ,u toch een grappenma ker, meneer! En dat meneer me een knipoogje zal schenken. Alles loopt naar wensch; mevrouw produceert een lieven glimlach. Laat ik u nog ’es inschenken, zegt ze. Als mevrouw nu de schaal met koekjes naast me neer zou zetten, dan zou ik in staat zijn te gelooven in het ideale gezin te zijn aangeland. Maar zonder deze gewenschte orgie der uitbundigheid, voel ik toch de behoefte ’t mevrouwtje iets vrien delijks te zeggen. Mevrouw, wat woont u hier toch bijzonder aardig! En uw huiskamer is zoo echt artistiek, zoo apart! Mevrouw lacht gevleid, en meer... meneer komt met zijn kistje beste sigaren op de proppen. We dampen, meneer interviewt me over de litera tuur, en zegt, dat ik zoo goed in staat ben een oordeel over hun inte rieur te geven. Ik knik instemmend, een mensch wordt niet iederen dag geprezen en dan knipt mevrouw een schemerlampje aan. Vanwege de „sfeer”. Aardig lampje, zeg ik, wijzend Hmmm, zei P.S. schamper. De kapitale villa Zuilenstein i verscholen tusschen het groen aan de rivier. 1 Direct, nadat wij aangediend wa ren, werden wij in de bibliotheek ge laten, waar we mevrouw en meneer Zuilenstein in zenuwachtige stem- en staarde naar den kalender, ming aantroffen. Meneer was een klein miezerig mannetje met een muizensnuitje, hetgeen echter door den volumineuzen omvang van zijn echtgenoote ten volle goedgemaakt werd. Ik... zei hij. Hou je mond, Arthur, zei me vrouw. De reden waarom ik u heb laten roepen, meneer P.S. is u reeds bekend. Ik heb geen leven meer zoo lang de booswicht, die het schijn baar op ons leven gemunt heeft, niet achter slot en grendel zit. Zit niet zoo te wiebelen Arthur. Mijn man eveneens geheel tot uw dienst nietwaar Arthur? Natuurlijk lieve. Ik... Hou je mond Arthur. En als u ons soms een verhoor moet afnemen, meneer P.S. ik ben bereid. Dit laat ste had mevrouw gezegd op een toon van droevige gelatenheid, terwijl haar armen als een toonbeeld rampzaligheid ten hemel hief. Excuseer, zei P.S., terwijl hij zijn schoenen uittrok en onder zijn stoel schoof. Inmiddels had hij zyn oogen goed den kost gegeven. Met be langstelling bekeek hij thans het raam en nam met een duimstok hoog te en breedte op. Daarna sloeg hij het kleed om en ging op zijn knieën met eën loupe het parket bestudeeren. Terwijl hij met een geheimzinnige uit drukking op zijn gezicht hét stof van zijn broek klopte, ging langzaam de deur open. Er kwam iemand binnen. P.S. keek verrast op en klapte met zijn tong. Hij had iets zeer belang rijks ontdekt, stelde ik nieuwsgierig vast. Het was de huisknecht. Hij droeg een blad met drie glazen sherry. Nadat mevrouw, P.S. en ik onze glaasjes op den goeden afloop geledigd hadden, zei mijn vriend: Thans moet ik u eenige vragen stellen. Ten eerste, met welke zeep wascht u zich, mevrouw Zuilenstein? Violet de Parme, maar... Juist, zei P.S. met een grimmig lachje. Hij stak een pijp op en blies een rookwolk in de richting van me neer Zuilenstein, die als een ver schrikt muisje op het puntje van zijn stoel zat. Draagt u ’s Zondags wollen of zijden sokken? Ik... Hou je mond Arthur, zei me vrouw. Natuurlijk wollen, meneer P.S. Piet Schrikker keek verrast op. Hij mompelde zooiets als „raadselach tig”. Daarop verhelderden zich op eens zijn sombere trekken, hij stond haastig op en liep naar den bloempot die voor het raam stond. Hij pakte tusschen duim en wijsvinger een peukje sigaar op, dat half onder de aarde lag en rook er aan. Arthur, je hebt gerookt, zei me vrouw Zuilenstein met diep afgrijzen. Meneer werd bleek en keek ons ver slagen aan. P.S. legde het peukje in den aschbak. Dien middag nam P. S. het dienst personeel een verhoor af. Het kittige Vindt u niet? Mevrouw kijkt met naar het lampje. Heeft mijn man zelf gemaakt! Ik leg in mijn blik iets van: sjonge, sjonge! Maar voor ik iets heb kunnen zeggen, is daar me vrouw Ja, Karei is zóó handig in die is zijn waardige gebouw van „Buitenlandsche Zaken” aan het Plein terug als het loge ment van de Heeren van Amsterdam, waar Zijne Excellentie Corn. Calkoen, gezant van de Hoogmogenden in Tur kije, de hoofdpersoon in dezen roman, afstapt bij zijn bezoek aan ’s-Graven- hage. De zoo levendig en kleurrijk be schreven Librairie Pierre Gosse Sr. was in dien tijd, in 1744, gevestigd op de Plaats thans nr. 20, bewoond door van Dooren en Cie’s Bontwerken, later was deze boekhandel op het Buitenhof over de Gevangenpoort en het laatst in de Houtstraat. De lezer van „Festijnen en Perikelen” zal ook hier een ouden be kende terugvinden. Al de kracht van haar sterk bekorend talent heeft me vrouw van Zeggelen aangewend om den lezer een indruk te geven van de macht en de plaats van het boek in deze veel beteekenende historische periode van ónS volksbestaan; de belangrijke rol, die Claertje Gosse, de ingetogen en char mante dochter van Pierre Gosse Sr. in den roman vervult, geeft daar gereede aanleiding toe. Het leven der voorname Haagsche boekverkoopers van dien tijd is stellig de moeite van nadere ken nismaking waard. Het is reeds een ge noegen Claertje te ontmoeten in de ty pische sfeer van deze gerenommeerde librairie aan de Plaats en haar vader en ook den nieuwen compagnon in de zaak, den bedachtzamen jongeren broer Pierre, maar de belangstelling voor deze menschen en hun boeken wereldje neemt nog toe door de interessante beschrij ving, die mevrouw van Zeggelen o. a. geeft van de groote boekenveilingen op het Binnenhof, in die dagen, waarin de koopmansstand zich een deel had toe geëigend van de gewijde plaats, die de Ridderzaal van oudsher r De groote zaal was het vaste eigendom van den boekhandel geworden. De geschikten meevoert in zijn levensvaart. En heeft meneer dat zoo maar gemaakt? Meneer heeft ’t zoo maar gemaakt. Hij hult zich in een rookwolk, en zegt met een zekere prudentie: Och, ik knutsel nog wel ’es, hè. ’t Is zoo’n goed tegenwicht voor mijn geestelijken arbeid. Ik knik. Als ik zoo’n heelen dag in touw geweest ben, dan moeten mijn her sens weer wat tot rust komen. En dan doe ik ’t liefst aan knutselen. In triplex, begrijpt u? Ik zeg ja, ja en zoo, zoo en begin respect te krijgen voor meneer Karei, die ’t overdag toch zóó druk heeft. Druk in de tabak. Laat meneer ’t dressoirtje eens kijken, Karei, animeert mevrouw. Meneer staht recht en wenkt me uit de diepte van de crapaud naar de achter de huiskamer gelegen eetka mer. Als een gladiator loopt hij, hij zegt: Wacht, ik zal ’t licht even opste ken, en dan staat hij naast zijn schep ping als een circusdirecteur voor zijn tent met wonderen. Schroomvallig treed ik nader, kijk. Over mijn gelaat sluipt een uit drukking. Ik laat de allergrootste verbazing krijgertje spelen met het allergrootste ongeloof. Ah! Wat ben ik een gemeene huichelaar! Hebt u dat zélf gemaakt, wer kelijk? Hoe bestaat ’t, hoe be staat ’tl Meneer glundert. Meneer voelt zich als, als bedenkt u maar iets ge weldigs! Hannibal of Julius Caesar. Nog kort geleden hadden wij de ge legenheid te wijzen op de bijzondere beteekenis en op het groote talent van mevrouw van Zeggelen als schrijfster Van historische romans, een talent, dat Vol gratie en distinctie in de wijze Waarop het zich uit, van ongewone Waarde is en onvergelijkelijk, want er is geen tweede auteur als zij. die een dergelijk vermogen openbaart tot her scheppen van leven en personages in hun karakteristieke historische atmos feer Het is inderdaad of mevrouw van Zeggelen den tijd, waarover zij schrijft, Zelf heeft beleefd, of zij getuige is ge weest van de gebeurtenissen, zoo sug gestief en meesleepend is de wijze Waarop zij er over vertelt. Het eigen lijke romungebeuren, het liefdesgeschie denisje. het conflict, de spanning, de in trige, het is alles doortrokken van de sfeer van het verleden. Met zwier en gratie werd ook deze meuwe roman geschreven. Nauwgezette .Mg'

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 11