Kroniek der Duitsche letteren Poëzie van Werumeus Buning LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE DE ONTMOETING DE HOFBEER Letterkundige Kroniek In dichterlijke geest een verwaarloosden vorm een ongerepte „Dagelijksch brood” Zaterdag 22 Maart 11941, No. 17832. b4p3 und Lateinisch 4) M. W. J. H. SCHOUTEN. men leert J. W. F. Werumeus Buning. (Foto-archief) vestigd. Zij, die stijl in de leer der pro sodie zijn, zullen bedenkelijk het hoofd schudden, wanneer zy ook in dezen bundel zien hoe Buning met den vorm en het rijm is omgesprongen. En toch zit er iets buitengewoon aantrekkelijks in die vrijbuiterij en steekt er iets be koorlijks in die nonchalance en in die minachting voor de wetten der prosodie. Buning is tenslotte een dichter, die zich dit alles veroorloven kan, want onbe- Gelijk het hemels werk der sterren Geen tijd meer kent. Zoo is ons werk nabij en verre, God’s element en in een ander gedicht: ,,Bjj de muzi kale landschappen van Gerard Hor dijk”, muurschildering in het Am- sterdamsche Concertgebouw: ‘t Zij nederig, het zij verheven, Elk, naar zijn staat. Kan in dien grooten arbeid leven. Wéér dat hij staat. Het geluk hangt als een druiventros, doch de menschen rennen er zoo dik wijls langs „Dagelijksch brood”, J. W. F. Werumeus Buning. N.V. Em. Querido’s uitg.mij. Amsterdam. zuiver is het niet meer. Hij parasiteért wat op zijn rijk talent, op het werk van anderen en op zijn eigen verleden, maar men krijgt den indruk, dat hij er zelf niet geheel meer achter staat» Het is mogelijk, dat hy zich nog her* neemt...” Wie Buning als dichter in de laatste jaren heeft gevolgd, zal moeten toegeven, dat er iets waars in deze uitlating schuilt, maar evenzeer zal hij moeten erkennen, dat deze nieuwste bundel van hem aanleiding geeft, deze uitspraak te herzien. Of is soms een vers als dit, waarmede „Dagelijksch Brood” opent, niet een ge dicht, waarin men in ieder woord den dichter van dat onvergetelijke „In Memoriam” herkent?: twistbaar is zijn dichterschap en de waarachtig-dichterlijke geest gloeit en vonkt in vele zijner verzen. In niet Alle, toegegeven. Soms is men geneigd vast te stellen, dat hij te ver gaat in het verleenen van concessies aan den smaak van het publiek, maar in dit opzicht moet men niet te snel en niet te scherp oordeelen. Evenmin moet men al te groote bezwaren aanvoeren tegen zijn vrijmoedigheid ten aanzien van het rijm. Hij neemt het zoogenaamde „rime riche” wel eens wat al te ruim in zijn bedoelingen, maar wanneer hij dit doet, zit de lezer reeds zoozeer binnen den gezegenden ban van zijn dichterschap, dat hij dit al te ruime gebruik ervan niet of nauwelijks opmerkt. Zoo, bij voorbeeld, in het in dezen verzenbundel opgenomen gedicht: „Zegen van den ar beid”: Dat is de arbeid van te ontginnen, In ’t woeste licht; De arbeid meerder glans te winnen, Die ‘t al verlicht. Maar af gezien van de wijze waarop tegen het rym gezondigd wordt, het geen overigens een groot woord is behoort „Zegen van den arbeid” tot een der beste verzen van den bundel. Steeds weer opnieuw wordt men getroffen door de zuivere menschelijkheid van dezen dichter, die zich steeds buiten elk groepsverband heeft gehouden, omdat Wat ik betreur te hebben niet bezeten Is het geluk van menig burgerman: De vrede van het huisgezin en van De kinderen, die mee aan tafel eten. Dit gedicht, evenals zijn „Lied voor Spanje, om op te marcheeren” behoort tot de groep „Gelegenheidsgedichten” in dezen bundel, waarin ook een drie tal vertalingen voorkomen. Men zou van deze gelegenheidsgedichten kun nen zeggen, dat zij een zekeren geest van populisme aan den dag leggen, maar een feit blijft het, dat de dichter juist in deze verzen van ongedwongen rfjm en vorm den dichterlijken geest de volle maat geeft. Over dit ver schijnsel zelf zou nog veel zijn op te merken. schijnt neer te komen dan thuis. Met een gezicht zuiver passend bij den weerstoestand, stapte hij het perron op, liep zijn trein langs en.... bleef staan. Daar zat „zij”. Henk, ongetrouwd (hij was toch het handigste en hardst werkende firma- hoofd....) keek in twee donkerblauwe oogen en glimlachte (terwijl het goot), liep door, draaide tien meter verder om, liep terug, glimlachte weer, liep nog eens langs de fee, nog eens, nog eens lusteloos, ik kom, stil maar, en toen hjj voor de vijfde maal langs haar liep glimlachte ze terug. Dat gaf hem den moed zich in haar coupé te Ik aarzel niet dit rijk uitgevoerde boek aan allen, die ten opzichte van de proble men van geschiedschrijving een zelfstan dig standpunt innemen, van harte aan te bevélen. Wij kwamen in de bergen, in de heete roode steen Daar lag een dood muilezeltje, met een man er over heen. De ezel die kwam uit Madrid, de man uit Valladolid, Het is beter te marcheeren, dan dat men gevangen zit, Of soms niet? Wü kwamen in Tarragona, in die groote kathedraal Daar stonden 70 heiligen, puin zijn zij allemaal. Wat deert ons een heilige in puin, die tijd zal overgaan, De wereld is al eer vernield, Gods avondster bleef staan. Of soms niet? In haar enkele weken op deze plaats besproken werkje: „Nederlandsche poëzie van dezen tijd” van dr. Marie H. van der Zeyde heeft zü, schryvend over Buning’s „In Memoriam”, van zijn vers getuigd, dat het bijna „het inbegrip is van wat men zich onder poëzie wil denken: warm, melodieus, droomerig en vol geheimzinnigheid”. Maar over latere verzen van hem toont zü zich minder verrukt: „Wat Buning schrüft, is altüd „mooi”, het klinkt dichterlijk, maar geheel en al Dit was mannentaal en de Staten die de reukorganen van hun collega’s veel te laag getaxeerd hadden, konden het hiermede doen. De brief moest echter een gemoedelijk en welwillend slot heb ben, daarom ging het zoetvloeiend voort: „en hiermede Edele, wijse, voor zienige en seer discrete Heeren en goede Vrinden, willen wij bidden UEd. in lange voorspoed te willen spaeren.der en in veel grootere hoeveelheden Natuurlijk reageerde Utrecht fel op de zen brief. Met alle middelen trachtte men van het vernederend geschenk af te komen, maar den Haag wilde van geen schikking weten. De Hofbeer was historisch gegroeid en dat kon niet met een pennestreek ongedaan gemaakt wor den. In 1612 probeerde men den heer Landsadvocaat, Joan van Oldenbarne- veldt voor het geval te interesseeren. Als Amersfoorter trof hem ook een deel van den smaad meende men.maar men kreeg nul op het request. Twee jaar later werd opnieuw over deze netelige kwestie gecorrespondeerd. Thans werd Met enkele strofen gaat het lied in dezen geest nog verder. „Gods avond ster bleef staan”, hoe groot de ellen de der wereld ook mag zijn en het leed van de menschen, dit is het vertrouwen en het optimisme van dezen dichter, dat men telkens weer bü hem tegenkomt: Dat „verre” op „sterren" een onzui ver rijm vormt, is duidelük en dat het in een verwijderd verband staat tot wat men het „rime riche” pleegt te noemen, is evenmin aan twyfel onderhevig. „Wind” rijmt op „wint”, den vorm van het werkwoord en „licht” op „verlicht”; er zijn voorbeelden te over in dezen verzenbundel. In „Zegen van den arbeid” leest men verder: verzocht, den beer uit schuit of veewa gen naar den slachter te brengen en niet den dikzak dagenlang op het Bin nenhof ten toon te stellen, omdat hierin iets beleedigends zat, maar men dorst de Haagsche Jeugd dit pretje niet ont nemen. Wel werd er over den duur van de expositie geschreven: „dat sy wel moght lijden, datte de beer maer voor een hallef uur aan de paal gelegt werd en dat sy niet durfde disponeeren. als synde een reght van den Souvereyn”. Het volgend jaar bracht eindelijk de lang begeerde oplossing. Drie gecommit teerden reisden in een statige karos van Utrecht naar den Haag, zij hadden man daat het servituut desnoods voor 6000 gulden af te koopen. Doodmoe kwamen de Heeren op het Binnenhof aan. Men ging in geheime zitting, die twee volle uren duurde en waarbij Hugo de Groot al zijn welspre kendheid in het vuur moest brengen, om. de zaak tot het gewenschte einde te brengen. Toen besloot men „dit servi tuut „liberalyck en absolutelyk” kwijt te schelden tegen de voorgestelde af koopsom. De belanghebbenden kregen echter een schadeloosstelling in den vorm van een koppel konijnen, die later in een kleine toelage veranderd werd. Men sprak nog altijd van het „beeren- geld”. Tot 1795 is dit punctueel uitbe taald. toen kwam de Fransche Revo lutie die alle voorrechten, preuves, dou ceurtjes raseerde.zoo verdween ook het „beerengeld” en daarmede het laat ste voetspoor van den dikzak, die gere geld van Utrecht naar den Haag ge reisd had. hij een te zuiveren, eerlijken kijk heeft op de aarde en op het gewroet der aard- sche stervelingen. Hij is een geduldig beschouwer van het menschelijke leven, dat hij alleen dan als verloren be schouwt, wanneer daarin het element der vergankelijkheid overheerscht, want dan is het voor het eeuwige ver loren. In dien zin schenkt zijn poëzie rijkdom aan het hart en troost aan de ziel. Temidden van al het vergankelijke ziet hij het eeuwig-onvergankelijke en bü openbaart dit den lezer soms op de meest onverwachte momenten. In 1936, tijdens den Spaanschen bur geroorlog, heeft de dichter een vers ge schreven, dat men ook in dezen bundel vindt opgenomen en dat hij den titel heeft gegeven: „Een lied voor Spanje, om op te marcheeren”. Het doet soms denken aan „Maria Lécina”, waarvan in ’39 dezeventiende druk verscheen, een unicum bü dichters in het formaat van Werumeus Buning, dien men toch ook weer niet op één üjn kan stellen met Adama van Scheltema „Eenzame liedjes”. Dit lied marcheeren” begint aldus: en zyn „om op te Muziek regeert met vele machten Het Hoogste doet ons 't meeste smachten. Muziek regeert eerst eeuwig als Dat Gods bezieling alle kunst regeert Ook hier treft weer het zoeken naar het onvergankelüke, het blüvende in het leven. Werumeus Buning is altüd eenvoudig en menschelük en toch zet hy het hart in gloed. Zün diepe en be zonnen gevoeligheid, vaak met een glimlach van teederheid, brengen dén lezer er gemakkelü'k toe, zün hart voor zün vers open te stellen. Hy leest het en hü zal eindigen met bewonde ring te koesteren voor een zelfoverwin ning na een strijd tegen een werkelijk heid, die nu eens betooverend ep dan weer hard en vernederend was. JOHAN KONINÖ En ik weet wel, dat in mün arm gelegen De liefste is bezwümd van zaligheid, Dat ik de stem ken van de eeuwigheid En van het hart, dat mijn hart is genegen Maar dit is alles niets, al deze dingen* Gezegend en te min; *t is eens niet meer; Men hoort de vogels in de boomen zingen, De jaren gaan, de winter keert steeds weer. De sterren staan. Ik heb niet goed gekozen. Wat doet een bedelaar met roode rozen? WETENSCHAPPELIJKE WERKEN. I Voor ditmaal willen we een kroniek wij- I den aan enkele wetenschappelijke werken, I die ons werden toegezonden. I „NeuePropylaenWelt- I geschicht e.” 1) I Het eerste deel is juist verschenen, ’t Is een I van veel durf getuigende onderneming, in I dezen tijd zulk een werk op stapel te zet- I ten. Het zal compleet zijn in zes deelen, I die pl.m 4000 bladzijden met 3200 illus- I trades zullen omvatten. Het geheel staat I onder leiding van prof Andreas in Heidel- I berg, terwijl verschillend vakgeleerden I ieder een bepaald onderdeel hebben be- I handeld, dat het voorwerp van hun spe- I ciale studie is I Was de uitgave van dit werk gerecht- I vaardigd? Met andere woorden: heeft elke I tijd zijn eigen geschiedschrijving noodig, I niet omdat er nieuwe feiten ontdekt wor- I den, maar omdat de visie van eiken tijd I op het verleden anders is? I Ja, zeggen de schrijvers van dit grootsch I aangelegde werk. Goethe na, en in een I uitvoerige inleiding rechtvaardigt prof. I Mdreas zijn standpunt. Nu geeft een tijd I die zoo grondig het vroegere op zij schuift I als de onze, een tijd, die niet alleen op I politiek gebied, maar op het heele terrein I der wereldbeschouwing iets nieuws wil I meebrengen, daartoe ongetwijfeld aanlei- Iding. Ligt het gevaar niet voor de hand, dat een onjuist, verwrongen beeld wordt I gegeven van die voorbije tijdperken? I Als ik in navolging van prof. Andreas I óók Goethe mag citeeren, dan denk ik laan het woord uit Faust: Was ihr den Geist der Zeiten heisst, I Das ist im Grund der Herren eigner I [Geist, In dem die Zeiten sich bespiegeln. I (Faust I nr. 577 v.) I In ditzelfde verband noemt Goethe het Iverleden een boek met zeven zegelen. Im- I Uiers, onze ziel is niet de matglazen plaat van een fotografietoestel. maar de ziel van een levend mensch. I Welke gezichtspunten hebben aan de I bewerkers voor oogen gestaan? I Omdat Europa tot nog toe in het mid- Idelpunt van het wereldgebeuren stond, is hieraan speciale aandacht geschonken. De I wereldhistorische dynamiek brengt het naar hun .eening met zich, dat de poli- Itieke geschiedenis op den voorgrond treedt lal wordt ook aan de cultuurhistorische zijde voldoende aandacht geschonken. Welk een gewicht zij aan het rassenprin- Icipe hechten, blijkt wel uit het feit, dat zij leen uitvoerige inleiding laten voorafgaan lover het ontstaan van de groote menschen- I rassen, rijk met foto’s verlucht. Bij de geschiedenis van den oertijd wordt ons [naar aanleiding van vele praehistorische I vondsten en grot-teekeningen een beeld [ontworpen van onze vroegste voorouders. I Bij de groote rijken van het oude Oosten Ivordt de wereldheerschappij van Egypte [uitvoerig beschreven, ook hier weer met Ital van illustraties Met het klassieke Grie kenland en den Romeinschen tijd komen we op meer bekend terrein (verscheidene 'kaarten vergemakkelijken het overzicht) Itot we zien hoe dit laatste rijk tenslotte valt door den invloed van het Christen dom, dat van zijn oorsprong af door alle vervolgingen heen wordt beschreven De Indiërs tot aan de overwinning van den Islam, verder China en Japan van het begin tot de aanraking met de Westersche wereld af krijgen ieder van de hand van vakgeleerden hun plaats. De uitvoering is boven allen lof verhe ven. De prachtige illustraties waarvan vele gekleurd maken het tot een ge not dit boek telkens weer te bekijken. We zien b.v. een mozaïek, dat Christus voor stelt die Petrus en Andreas, de visschende broeders, tot zich roept, even verder een in het Grieksch gestelde offerverklaring nit den tijd der Christenvervolging, waar bij door getuigen wordt bevestigd, dat de drager zijn verplicht offer aan de góden heeft gebracht. naar ouder gewoonte ende contract schuldig is te leveren.Kortom de zending was zeer tegengevallen, want bij de verdeeling was hetzelve vuyl en de gortigh bevonden”, waarvan om alle misverstand te voorkomen, proces-ver- baal was opgemaakt. Het bleef echter niet bü steken onder water, neen ook werd restitutie geëischt en wel onder de meest zachtzinnige woorden. „Wij heb ben niet kunnen nalaten UEd. daarvan te verwittigen, teneynde dat een andere beer gesonden worde, die goet en gansch is en voor ’t toecomende sulke toesicht gedaen worde, dat geen ongave beer Wü kwamen te laat in Malaga, bü die houten haventent Daar lei een zwart meisje dood op straat, dat ik goed heb gekend, Men heeft haar beste vriend vermoord, zij werd zoo wild als een dier. Toen zei zü het verkeerde woord en zoodoende ligt zü hier, Of soms niet? Werumeus Buning blijft voor ons de dichter van het onvergefelijke bundel tje „In Memoriam”, dat in 1921 het licht zag en van „Een Vlam”, de drie Gedichten onder dezen gemeenschappe- lijken naam, die in „Enkele Verzen”, °og vóór zyn „In Memoriam” werden Gepubliceerd. Zü behooren mede tot het beste van zijn werk. Dirk Coster heeft t*1 die dagen Buning’s subtiele poëzie v<x>rtreffelyk gekarakteriseerd, toen hy schreef: „Geheimzinnig is de stameling M deze verzen, dit tweede vaartwel, zich buiten de aarde voltrekt, slaapdronken is hun klank soms en 2Waar van een innigheid, die oneindig In „Enkele Verzen” had Buning Mi gewaagd aan een genre, dat in dis- 'r®diet is geraakt, namelyk de para- h'aze en uitbreiding van Bybelsche stof. Het terrein der lyriek kende hü rui- T'are grenzen toe en hü kon zich daar b een gebied bewegen, waar hü zich de vrijbuiter ten aanzien van den bcsvonn, dien hü altijd trouw is ge- ^ven, ongedwongen kon uitleven. Hy ^ft in dit opzicht altüd meer ruimte getlacl welke andere dichter hut en d’t *s zo° gebleven tot op den ^digen dag.'In zün nieuwsten bundel "^agelüksch brood" vindt men dit be- Henk de Vries was het handigste, hardst werkende en minst ryke hoofd van de firma Robbers Co. Handig en hard werken zijn belangrijke eigen schappen, maar de minst rijke van twee firmahoofden te zyn is toch ook een factor, die niet weggecijferd moet wor den, want daardoor kreeg hij vacantie de klacht „over den Hofbeer, die UEd. op een tijdstip, dat de regen uit den hemel plensde en het wolkendek zoo egaal en strak gespannen boven het aardryk stond, dat een voorspelling van twee weken slecht weer aan den lagen kant genoemd moest worden. Henk de Vries had natuurlijk ook tallooze brochures en folders ontvan gen, die met slogans begonnen als: Ga nu tóch op reis. Ook in dezen tijd ver wachten wy U, enz., enz., maar die drukwerkjes waren vervaardigd in de dagen, waarin je je kon koesteren in gouden zonnestralen, de dagen, waarin iedereen, die werkte, amechtig naar vacantie verlangde, de dagen, waarin dan ook het meest rijke hoofd van de firma Robbers Co., de heer Robbers zelf, van zijn vacantie genoten had. Tóch, en dit pleit ten zeerste voor Henk’s karakter, ging hij op den eersten dag van zijn vacantie naar het station en kocht een kaartje naar een oord met hötelletjes en strandstoelen, zoo’n plaatsje, waar menschenharten en men- schenhoofden tot rust komen, maar ook zoo’n plaatsje, waar de regen veel har- Besef het wel: d’eeuwige schoon heid geeft Eeuwig haar glans nen. Is Grimms Wörterbuch. waaraan nu ongeveer een eeuw is gewerkt, door om vang en prijs en omdat de vroeger be werkte deelen reeds weer verouderd zijn, voor vele Duitsch-studeerenden niet toe gankelijk of geschikt, hier is een werk, dat aan de hoogste eischen voldoet. De ..Arbeitsgemeinschaft für deutsche Wort- forschung” onder leiding van Alfred Götze. heeft den arbeid van enormen om vang onder haar leden verdeeld en naar „einheitliche” gezichtspunten doorge voerd. Ze geven de nauwkeurige geschie denis van een woord, de verwante vor men in andere talen, maar dat niet al leenbij de „Bedeutungsentwicklung” b.v. die van de woorden Adel, Bett. enz., krijgt de lezer tegelijk inzicht in de cul tuur historische en rechtstoestanden van den Germaanschen tijd tot heden toe. De bewerkers hebben in ’t bijzonder de kunst verstaan, om de gevoelswaarde, die een bepaald woord heeft en die voor buiten landers zoo moeilijk te benaderen is, uit te laten komen. Ik denk bijv, aan de kostelijke bespreking van het woord ,,Dame” met tal van voorbeelden van het gebruik in de laatste 300 jaar. Dat bü de bespreking van vreemde woorden een warm pleidooi wordt gevoerd voor de Duitsche uitdrukking, spreekt vanzelf. Zoo is dit „Nachslagebuch” hier en daar zelfs boeiende lectuur geworden Onder elk ..Stichwort” staat een reeks bewijsplaatsen, waarbij ook de nieuwere literatuur volkomen tot haar recht komt Niet alleen belletrie, maar evengoed mo detijdschriften of exercitiereglementen. Immers, daarin spiegelt zieh ook het we zen van de taal. En, niet te vergeten, de dialecten. Kortom, alle hulde voor dit buitengewoon mooie en instructieve werk. hyschen en onderdanig groetend, als ware zü het hoofd van alle firma’s, tegenover haaé plaats te nemen. Ze ble ven alleen in den coupé - het reizend pu bliek in ons land is teergevoelig - en er ontstond, schuchter en met horten en stooten, een gesprek. Beiden moesten in Utrecht overstappen en op de perrons in groote steden zijn stille gedeelten, waarheen gedreven worden zü, die ei kaars gezelschap voldoende vinden Het gesprek verliep natuurlük reeds ge- ruimen tüd vlotter en Henk de Vries bemerkte hoe interessant doodgewone dingen kunnen zün. Er klonk een fluitje, er vertrok een trein. De spoorwegen wachten nu een maal niet op menschen, die elkaar nog heel veel vertellen willen, al zün het maar doodgewone dingen. „Mijn trein”, gilde Annie (zoo heette de engel), „och daar gaat mün trein, i. nu moet ik een uur wachten, nu is Eduard nog langer alléén, wat jammer voor hem.” Het station begon voor Henk te draaien. „Goeiemorge”, ging ’t door zyn brein. „Eduard nog langer alleen, dus er is een Eduard. Hoe kon je ook denken, dat zoo’n elfje alleen op de wereld zou zün." Hy staarde de verte in, daar waar hü den regen bij stroomen neer zag ko men; het leven werd een wyde, donkere ruimte voor hem, een ruimte waar ner gens ook maar één sprietje licht te be kennen viel. Zal ik jou even naar je trein bren gen? vroeg een lieve stem naast hem. Nee, snauwde hü, wegrennend, ga maar naar Eduard. Henk sprong een coupé in en trok de deur keihard achter zich dicht. Voorbü,' kop op kerel, laat je vacantie niet be derven. Hij keek het raampje uit, het gutste nog steeds. Ook geen opwekkend gezicht. Toch wou hij zich niet temeer laten drukken. Kop op, zei hü nog eens tegen zich zelf, kop op. Doch dat kun je nu wel tegen jezelf zeggen, maar als je steeds de twee mooiste oogen van de wereld voor je ziet en als de trein maar steeds schijnt te denderen; E-du-ardEdu ard Eduardden naam, waar die oogen voor bestemd zün, dan lukt dat niet erg. Moe en mistroostig soesde hij eindetijk wat weg en vergat voor een moment zyn narigheid. Aan een klein stationnetje stapte hü uit. Nóg regende het, nóg was er het strakke en grijze wolkendek, dat voor- loopig geen verbetering voorspelde. Nergens licht, alles even mistroostig en grauw. Zooals de wereld daar voor hem lag, troosteloos, zoo zag hij zün leven, ook troosteloos, zonder licht, zonder ge luk. Geluk een raar woord, als je er juist vlakby geweest bent. Het geeft je zoo’n wee gevoel en je krijgt zin met jezelf medelijden te hebben. Geluk, wie heeft er geluk? Eduard. M die had het, die merkte niets van den regen, al goot het baksteenen, voor dien scheen altijd de zon. Gebogen, als een oud man, liep hü naar zijn hótelletje Uit een anderen trein, ver van Henks vacantie-oord, stapte een meisje met een lief gezicht en met mooie blauwe oogen. Ze liep vlug de dorpsstraat in en groette niet, zooals andere malen, stra lend de bekenden, die zü tegenkwam. Ze liep gebogen, blykbaar in diep ge peins verzonken. Bij het hekje van een wat achteraf gelegen landhuisje bleef ze staan. Voor het raam was een zwarte poedel te zien. Evenals vroeger riep ze hem buiten reeds toe, doch het was niet haar ge wone schallende roep. Stil maar, Eduard, riep ze, wat 1) Die Neue Propylaen Weltgesehich- te Band I. Urgeschichte, Frühzeit; Alter- tum. Prijs 30 RM. (—25 per deel. 2) Das Evangelium. Eine Auswahl. Griechisch and Deutsch. Ernst Heimeran Verlag, München. 3) Tibulls Elegien. Deutsch. Zelfde uitgever. Werner Jaeger: Demosthenes. Der Staatsmann und sein Werden. Verlag Wal ter de Gruyter, Berlin. Prijs M. 7.50. 5) Trübners Deutsches Wörterbuch. Zelfde uitgever. Holland bewilligden hierin noodgedwon gen mits: „datte er in ’t-toecomende jaer een dubbele portie soude worden ont vangen”. Zoo geschiedde het dat in 1528 twee mannetjesvarkens op het Binnen hof te kijk lagen. De Haagsche jeugd mocht zich gedu rende die tentoonstelling met den beer vermaken. De kleintjes gingen kyken aan de hand van de kinderjoffer en de grooten mochten het dier met koolstron ken en rotte appelen bombardeeren. Wanneer één der bengels te dicht bü den kolossus kwam, om hem eens aan te porren, dan wist het slimme dier dit op echte varkensmanier tijdig te ver hinderen. Het eind van de vertooning was, dat het varken geslacht en verdeeld werd. Dit geschiedde by den „Rent meester der Espargne”, waar ook de verdeeling plaats had. De president kreeg een dubbele portie, de griffier, de Procureur-generaal, de advocaten en de rentmeester elk één part.De stad houder ontving het zwynshoofd. keurig met een oranjeappeltje tusschen de ka ken. In 1604, even na het sluiten van het Bestand was de leverantie weer niet in orde en direct dachten de Staten aan boos opzet. Het vleesch had een aMeron- aangenaamsten geur. Volgens deskundi gen zou geen enkele culinaire kunstgreep in staat zün, deze te camoufleeren. Uien en kruiderijen, die in zoo’n geval won deren konden doen, zouden hier mach teloos blijken. De heeren zaten er ge ducht mede in. Bij Prins Maurits had men met het kwalyk riekend zwyns hoofd niet eens aan durven komen. De Staten waren terecht of liever ten on rechte zeer ontstemd, want iedere sla ger had hun kunnen vertellen, dat het vleesch van sommige mannetjesvarkens (zoogenaamde binnenbeeren) een on aangename stank kon verspreiden. Na rijpe discussie werd besloten een brief „op pooten” naar Utrecht te zenden over deze slechte leverantie. „Edele, wyse, voorzienige en seer discrete Heeren en goede Vrinden” heette het. Op dezen aanhef was niets aan te merken, dit was zeer waardeerend, maar de addertjes scholen onder het gras, want nu volgde Het betreft hier een interessante ge schiedenis, een servituut van de Staten van Utrecht ten opzichte van hun col lega’s in Holland. Zy waren n.l. sinds eeuwen verplicht, jaarlijks op 11 No vember het zwaarste mannetjesvarken te zenden, dat kort te voren op de markt te Utrecht was aangevoerd. Dit wonderdier kreeg in den loop der tyden den bijnaam van den „Hofbeer” en deze hofbeer heeft heel wat pennen in beroering gebracht. Waar kwam dit eigenaardig gebruik vandaan? Niemand wist het met zeker heid te zeggen. Reeds in de stedelyke rekeningen van 1441 vinden wij een be drag van 22 Arnhemsche guldens uitge trokken, „omme eenen beer te senden naer den Haeg op Sunte Mertensavond”. Anderen zijn weer van meening, dat het verplichte geschenk een soort boete was, - - opgelegd door Karel V. Toen Maarten meer gesonden worde. van Rossum den Haag geplunderd had, water nl. verscheidene Utrechtsche vrijbuiters meegekomen en hadden schandelyk geroofd. De ware oorsprong van het servituut is intusschen niet bekend, wel onder vond de Stichtsche Magistraat dat met groote hardnekkigheid aan dit gebruik werd vastgehouden. Het geschenk was al sinds lang geen „geschenk” meer, het had spoedig een beleedigend bijsmaakje gekregen, van daar de pogingen, die herhaalde malen werden aangewend om van deze ver plichting af te komen. In 1527 hadden de Stichtenaren hun eigen bisschop buiten de wallen geslo ten en zoo geschiedde het, dat toen de Hofbeer geëxpedieerd moest worden, de bisschoppelijke troepen, de stad be legerden. De Utrechtsche Mag’traat vond dit een welkome gelegenheid om het geschenk achterwege te laten en stelde den Haag met het oog op het ge vaar hiervan in kennis. De Staten van Tusculum - Bücher. 2) Van deze serie tweetalige uitgaven, waarin naast den grondtekst de Duitsche vertaling staat, werden ons twee num mers gestuurd. Het eerste is een bloemlezing uit de Evangeliën, waarin de volgorde bepaald wordt door het onderwerp. De jeugd van Jezus, Zijn eerste optreden, de bergrede. Zijn wonderen, gelijkenissen, het conflict met de Joden, de reis naar Jeruzalem, de lijdensgeschiedenis en de opstanding. Het spreekt vanzelf, dat door het aparte ka rakter het Evangelie van Johannes een bijzondere plaats inneemt. De Grieksche tekst is naar de uitgave van Nestle, de Duitsche vertaling is van Karl Weiszsacker, de laatste echter met verschillende correctie’s. Het tweede boek’) bevat de elegiën van den jonggestorven Romeinschen dichter Albius Tibullus, die omstreeks 54 voor Chr. geboren en 19 voor Chr gestorven is. Hij heeft op geestdriftige wijze het land leven bezongen, deed dus hetzelfde wat thans zoovele schrijvers van regionale ro mans en gedichten doen, n.l. zijn lands lieden wijzen op het met de aarde verbon den leven. Hij bezingt den idyllischen vrede en de stille werkzaamheid van den landman, hij verlangt terug naar de gou den eeuw, het paradijs van de mensch- heid, hij prijst den eenvoud der zeden en de vroomheid der voorvaderen. In boven genoemde bloemlezing vinden we liederen gewijd aan Delia, het meisje, dat hij lief had, ook aan Bacchus, die hem mogelijk maakte zijn verdriet in een wijnroes te vergeteifc Tenslotte zijn enkele aan Ti bullus opgedragen gedichten opgenomen van Domitius Marsus, Horatius en Ovi- dius. „Demosthenes”, prof. Jaeger.4) Na de bloemlezing uit den Latijnschen dichter een werk over den Griekschen redenaar Demosthenes, voor de meesten alleen als spreker bekend. Het is daarom een goede gedachte van prof. Jaeger ge weest, om de lezingen die hij in Amerika heeft gehouden over Demosthenes als staatsman hier verwerkt tot een samenhan gend geheel uit te geven. Hij schenkt ons daarin een interpreta tie van Demosthenes’ redevoeringen als de authentieke uitdrukking van zijn poli tiek denken en handelen. Hoewel het een ondankbaar werk is, een politicus als „held” te kiezen, en dan nog wel een politicus wiens pogingen niet met succes werden bekroond, zegt de schrijver, dat in hem belichaamd is een lot van algemeene beteekenis: de ondergang van den historu schen levensvorm van den Griekschen staat in het wereldrijk van Alexander. Na een inleiding over de politieke her leving van Athene in ’t begin der vierde eeuw, geeft de auteur een overzicht van de jeugd en de door persoonlijken nood veroorzaakte beroepskeuze van Demos thenes: hij wordt advocaat. Maar: hij blijft niet steken in zijn processen, hij begeeft zich op het terrein van de poli tiek. Uitvoerig staat de schrijver stil bij de drie eerste redevoeringen over de bui- tenlandsche staatkunde, behandelt dan de eerste philippica en den strijd om de stad Olynthus, om tenslotte zijn tragisch einde (om niet in de handen van zijn vijanden te vallen vergiftigt hij zich) te vertellen. Vijftig bladzijden aanteekenin- gen met verwijzingen naar de desbe treffende vakliteratuur bieden ruim schoots steun bij wetenschappelijk detail onderzoek. -Trübners Deutsches Wörterbuch. 5) Met groot genoegen maak ik attent op een prachtig werk, ditmaal niet over de Grieksch-Romeinsche cultuur, maar over de Duitsche taal. Het zijn de drie deelen (letters A tot en met H) van Trübners Wörterbuch, die tot nu toe zijn versche- feu

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 15