De stem
het geweten
van
Een boek uit de mijnwerkers-
wereld
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
VAN DE
DE VEROVERING
Letterkundige Kroniek
De strijd tusschen twee
generaties
DE DORPSGENOOT
Zaterdag 29 Maart 11941, No. 117838. b4pS-
gaan.
van de Snavels.
JOHAN KONING.
in den koestal,
„Als we gingen zitten ik op moe
ders schoot begon mijn vader dunne
preisoep uit den kookpot op te schep
pen, waarin een groot stuk varkens-
vleesch zwom, dat zijn zwoerd liet zien
als het kantelde onder den damp, wan
neer de soeplepel druipend naar boven
kwam. Ook aan die soep zat een eigen
geur. Hij beeft weer om mijn neusvleu
gels. Alles, wat goed was, zat daarin, en
daardoor was de geur ervan alleen al
voldoende om je heerlijk warm en ge-
noegelijk te stemmen, dat je daar zoo
zat, terwijl je wist, dat het nog pretti
ger zou worden. Die geur trilt weer op
me aan, hij omringt me als iets dier
baars en krachtigs van kruiden, zóó uit
de rustige aarde, een vreedzame geur
van een thuis en van gelukkige men-
schen. Ja, als het geluk een eigen geur
heeft, dan ken ik dien goed, want hij
heeft altijd vaag in onze keuken gehan
gen, maar in die dagen doortrok hij nog
het heele huis
Die vader van Huw is een pracht-
figuur! Hij maakt het boek tot iets bij
zonder waardevols, want wat ons later
in Huw aantrekt, komt van den vader.
Er zit iets heel ontroerends in deze ver
houding tusschen vader en zoon, iets
dat boven alles uitgaat en dat zonder
bitterheid, wrok of twijfelmoedigheid
leidt tot een heerlijke aanvaarding van
meester, zei hij
tegen de schemer
hei
Ik
De kroniek van een gezin
„Hoe groen was mijn dal”,
door Richard Llewellyn.
N.V. Uitgevers-Mij. „Else
vier”, Amsterdam.
Een oud-geworden mijnwerker heeft
zijn herameringen te boek gesteld en
hij sluit ze af op het oogenblik, waar
op hij het dal moet verlaten, waarin hij
rond zestig jaar heeft geleefd, waar zijn
kinderen zijn opgegroeid en waarin de
strijd der conflicten zich heeft af ge
speeld tusschen twee generaties. Hij
moet het dal verlaten, omdat in den
loop der jaren het afval uit de mijn, de
sintelberg, zóódanig is aangegroeid, dat
zijn huis er onder bedolven raakt.
Over zijn leven en over dat van zijn
lotgenooten vertelt hij, over de goede
en de kwade dingen, over de schoone
aarde en het onwankelbaar vertrouwen
in God en over de lugubere duisternis
der rnttoeo, over den strijd om een
wtter bestaan aan den eenen kant en
het koppig en verbeten vasthouden aan
het leven met al zijn strijd en moeilijk
heden. Het boek bevat in dit opzicht
vele prachtige bladzijden, welke men
niet licht vergeten zal. De vader, de
zoon en ds. Gruffyd vormen er de drie
groote lichtende figuren in. Maar cck
de moeder en de andere vrouwenfigu
ren dringen zich levensecht en -warm
naar voren. Wie nog mocht twijfelen
aan de waarachtigheid van Richard
Llewellyn’s kunstenaarsschap, die leze
de aangrijpende beschrijving van den
dood van den vader, omgekomen in een
ingestorten mijngang:hij lag met het
hoofd op een kussen van rotssteen, op
een bed van rotssteen, met lakens en
dekens van rotssteen, die hem tot zijn
hals bedekten, maar in zijn oogen was
de glans van een glimlach, die voort
kwam uit innerlijke verlichtheid. „Ge
storven als een tor, die vertrapt wordt”,
zegt de moeder in een oogenblik van
opstandigheid.
eeuwenoude tradities aan den anderen
kant en over het dwalen en falen der
menschen, in het kort, hij geeft de in
tieme kroniek van een mijnwerkers-
gezin binnen het kader eener sociale
ontwikkeling, die nu en dan bijna den
vorm eener omwenteling aanneemt. Het
groene dal ligt in Wales en over den
socialen toestand, waarin de Engelsche
mijnwerkers leefden, is nogal eens iets
te doen geweest in vroeger jaren. Ook
deze conflicten stelt de schrijver, die
het mijnwerkersleven in al zijn geledin
gen kent, scherp in het licht. In het
wereldje, waarbinnen hij den lezer
brengt, votrekt zich ook de strijd tus
schen kapitaal en arbeid. Hij legt er
niet het accent op; hoofdzaak voor hem
zijn de menschen in hun lief en leed, de
zwoegers in de mijnen, die, ondanks
alles, vaak nog als kinderen zijn in hun
kleine vreugden en die, in weerwil van
de niet zelden rauwe gebeurtenissen
van hun moeilijk bestaan toch nog
een zekere naïviteit hebben bewaard,
die hun voor veel behoedt.
De goed leesbare Nederlandsche ver
taling, welke Joh. de Molenaar van het
werk van Richard Llewellyn heeft ge
geven, in Amerika werden in de eer
ste maand van verschijning van het
boek 100.000 exemplaren verkocht, zegt
stoomen. Een hoogen hoed kon hij hu
ren bij Paaltjes in de Watersteeg. Als
hij er met donker heenging dan zag
geen mensch het. Je moest er tip-top
uitzien als lid van het ontvangst-comi-
té. En meneer Frederiks zag al in ge
dachten onder het plaatselijk nieuws
in het Wateringsch Nieuwsblad:
...Een charmant jong meisje bood
den beroemden violist Henri Snavelli
een ruiker roode rozen aan. De voor
zitter van het ontvangstcomité, onze,
in kunstkringen welbekende stadge
noot P. Frederiks, hield een treffende
begroetingsrede, waarin hij den dank
van de burgerij in onze goede stad
Wateringen een recital te geven, naar
voren bracht. Met een handdruk be
dankte...
Wel, wel, zei meneer Frederiks
en stond op. Hij begon zenuwachtig
zijn kamer op en neer te loopen. Van
den erker met de roodpluche leunstoe
len naar het ouderwetsche penant-
de schuifdeuren
zijn beste werk is gebleven, heeft, naar
onze overtuiging, zijn groote succes te
danken gehad aan deze simpele herin
neringen uit lang vervlogen jaren,
stemmingen uit het ouderlijke huis,
welke men als iets dierbaars bewaart
tot het einde zijner dagen. Voor Kees
was het de geur der koffie, die zijn
moeder ’s avonds in de keuken klaar
maakte en dien hij boven in zijn slaap
kamertje opsnoof, welke voor hem al
tijd een soort symbool bleef van huise-
lijken vrede en gezelligheid. Voor
Richard Llewellyn is het de geur van
dé* soep bij de onvergetelijke Zaterdag-
avondmaaltijden, wanneer na een week
zwoegen, het geheele mijnwerkersgezin
aan tafel vereend was:
Ik kom het gebroken theepotje
halen en betalen juffrouw. Ik herinner
me, dat het tuinhekje er tegenaan
sloeg, toen ik thuis kwam. Het is uw
schuld niet.
Maar het stralende gezicht van het
meisje en de tevredenheid in haar eigen
hart waren den prijs dubbel en dwars
waard.
kastje, dat tegen
stond.
Hoogvereerde
met een buiging
lamp. Sta me toe u met een enkel
woord den oprechten dank... Nee, geen
oprechten dank. Allergrootste erkente
lijkheid en diepste bewondering van
de...
Meneer Frederiks begon uit pure
ontroering het Largo van Handel te
neuriën. Het orgelde somber langs
zijn strottenhoofd, waarbij zijn adams
appel zachtkens de maat sloeg. Hij
onderbrak zichzelf met een afschuwe
lijke gedachte: als zijn jacquet hem
maar niet te nauw geworden was.
Wanneer had hij het het laatst ge
dragen? Was dat niet toen hij tentoon-
stellingscommissaris op de expositie:
„Voor onze noodlijdende kunstenaars”
was? Of op de jaarvergadering van
het gemengde zangkoor „Kunst na
Arbeid”, waarvan,hij het vice-secre-
Zou hij in drie
dikker geworden
Men ziet uit dit korte citaat met hoe
veel zorg de schrijver het geringste dé
tail behandelt, maar men zal er ook het
welbehagen in voelen, waarmede de
schrijver deze hem persoonlijke dier
bare herinneringen te boek stelt. Hij
weet stemming en sfeer te wekken, on
getwijfeld. Deze jeugdherinneringen
kunnen echter stammen uit elk wille
keurig gezin en de lezer heeft er zich
nu eenmaal op gespitst, dat hij een
beeld zou krijgen van het mijnwerkers
leven in Wales. Op dit punt zou hij on
getwijfeld teleurgesteld worden, wan
neer het boek niet van die prachtige
fragmenten bevatte, daar waar de
schrijver zich van al te persoonlijke
herinneringen heeft losgemaakt en
daardoor als kunstenaar vrijer tegen
over zijn onderwerp komt te staan. De
gesprekken tusschen den jongen Huw
en zijn verstandigen vader zijn altijd de
moeite waard, bijwijlen schuilt er een
kostelijke humor in, dan weer zijn ze
rijk aan gedachten en schoon van ge
loof. Door bidden brengt men er de
mijndirecties weliswaar niet toe hoo-
gere loonen te betalen en een dreigende
mijnwerkersstaking wordt er niet door
al gewend, maar wie, als Huw’s vader,
in zijn moeilijkheden het oog op God
gericht houdt, bewandelt toch den goe
den weg.
Meneer Frederiks poetste met een
schoon zeemlapje zijn lorgnetglazen
schoon. Daarna pakte hij het briefje
van de tafel en liep er mee naar het
raam om het nog eens aandachtig
woord voor woord te herlezen.
Wel, wel, zei hij toen en knikte
met zijn hoofd. Wel, wel.
Het gaf voldoening, gróóte voldoe
ning als je naar waarde geschat
werd. Meneer Frederiks schoof het
briefje weer in de enveloppe en borg
het secuur in zijn portefeuille. Met
preciese beweginkjes, zooals alles aan
en om meneer Frederiks precies en
overwogen was. Hij ging in zijn leun
stoel zitten en plaatste in aangenaam
nadenken de vingertoppen tegen el
kaar.
Wel, wel...
Wanneer was het de tiende? Zater
dag. Hij zou direct zijn jacquet laten
Toen Marion aankwam, logeerden
wij al een dag of drie op de boerderij.
We hadden overal al een beetje ver
stand van gekregen. We kenden de
voornaamste handgrepen van het mel
ken en wisten het aardappelloof al van
de boonen te onderscheiden. Hoe het
komt, dat twee moderne mannen als
Henk en ik op een boerderij verzeild
raakten? Vooropgezet plan. Werkelijk
eens vacantie te hebben, in een ander
milieu geraken en het oer-beroep van
den mensch, het boeren eens nader te
leeren kennen. Dat is goed gelukt, die
drie dagen vóór Marion dan
Marion* kwam met hetzelfde lofwaar
dige streven naar het land als wij. We
hadden onze studies dus met z’n drieën
kunnen voortzetten en veel kunnen op
steken. Maar dat ging eenvoudig niet,
omdat
Natuurlijk het oude liedje, oud als
het boerenleven zelf waarschijnlijk, ze
was knap. Ze was een buitengewoon
aantrekkelijk meisje. Vanzelfsprekend
gevolg: verandering van studie-object.
Den eersten den besten morgen al
kwam Henk me porren. Zoodra ik m’n
bewustzijn had, zag ik, dat hij het op
een idiote manier over Marion had.
Heb je dat haar gezien, ouwe jon
gen? O, als rijp koren
Aardig haar, gaf ik toe, terwijl ik
me wat uitrekte en geeuwde. Een
heel aantrekkelijk meisje.
Jouw genre niet, ouwe jongen, zei
Henk vlug. Ze ziet er te intelligent
uit.
Ik stapte uit m’n bed en bekeek me
zelf eens voor den spiegel. Ik zie niet
in waarom een intelligent meisje niet
in staat zou zijn om mijn goede hoe
danigheden te waardeeren, zei ik, wat
stug. Feitelijk hoort een intelligent
meisje bij die goede eigenschappen.
Er hoort een meisje met wat ver
beeldingskracht bij, zei Henk.
Henk en ik zijn de beste vrienden
van de wereld. Maar nu leek het of dit
meisje een wig tusschen ons zou gaan
drijven. Ik zag, dat het beter was, dat
ik hem vertelde hoe de zaken er voor
stonden, zoodat hij zijn handen van din
gen af zou houden, die aan een ander
behoorden.
Als je er belang in stelt, zei ik,
Marion hield zich gisteravond met me
bezig over boerderij zaken en zoo voort
en ze scheen m’n aanwezigheid en con
versatie op prijs te stellen. Meisjes
geven een flankaanval altijd de voor
keur boven een front-aanval, legde
Henk uit. Ze gebruikte jou om een
en ander over mij te weten te komen.
Je kunt ons na het ontbijt beter aan
elkaar voorstellen.
Ik deed wat hij mij voorstelde. Daar
na praatten we alle drie wat over de
boerderij. Henk liet haar den stal zien
en wees haar alsof hij van z’n leven
niets anders gedaan had dan boeren op
de voortreffelijk aangebrachte hokken.
Daarna zette ik ’n heelen boom op over
kamen, mechanisch karnen wel te ver
staan.
Mijn vriend is een autoriteit op
het gebied van melk, zei Henk. In
Amsterdam brengt hij een groot ge
deelte van zijn tijd door in de melk
bars. Ze kennen hem niet anders dan
bij zijn bijnaam, Melkweg, de Hoop der
Melkboeren.
Ik was werkelijk in de war door
dezen onverwachten en oneerlijken
aanval, al moest ik toegeven, dat ik mij
in het bijzonder interesseer voor de
melkvoorziening der groote steden. Ik
vertelde Marion dat dan ook en dat ik
daartoe veel over melk ip boeken had
gelezen.
Poeh, zei Henk. Wat zijn boe
ken? Wat heb je daaraan? Hij keerde
zich tot Marion. Zelf verkregen ken
nis, kennis uit de eerste hand dus, dat
telt. En om deze ronde heelemaal in
Daar was de winkel weer. „Hè nog
even kijken”, dacht Lizzy. En liefkoo-
zend gleden haar oogen over het thee
potje van glanzend Chineesch porce-
lein. Wat dat toch mooi zou staan op
het zilveren blaadje op haar wortel-
nooten commode. Het vroeg er eenvou
dig om!
Het was een soort verfijnde zelfkwel
ling, dat ze hier iederen dag even langs
liep om er naar te kijken en naar het
bezit er van te hunkeren. En daarbij te
weten, dat ze toch zou eindigen met
het te koopen. Maar een vurigen wensch
moest je niet te vlug bevredigen. Het
verloor zooveel van zijn waarde als iets,
waarnaar je erg verlangde, eenmaal in
je bezit was, In het verlangen zelf
school immers al een groote factor van
genot.
Maar terwijl ze daar nu stond, schoot
het plots als een scheut van schrik door
haar heen! „Stel je voor, dat het ver
kocht wordt Dat een ander me vóór is!
Dan maar direct beslissen. Even zien
of ze genoeg geld bij zich had. Neen,
natuurlijk niet maar dat behoefde geen
bezwaar te zijn. Ze zouden haar wel
een dag crediet geven”.
Ze stapte den winkel binnen. Een
meisje met een vriendelijk gezichtje
lachte haar van achter de toonbank toe.
Wat is er van uw dienst mevrouw?
Dat Chineesche theepotje uit de
etalage, mag ik dat eens zien? vroeg
Lizzy zoo onverschillig mogelijk. Even
later had ze het in haar handen. Haar
vingers tintelden van genot bij de aan
raking van het teere, glanzende porce-
lein. De koop was spoedig beslist.
Pakt u ’t vooral goed in juffrouw,
verzocht Lizzy. En schrijft u mijn
adres even op. Morgen kom ik langs
om te betalen, dat is zeker wel goed,
hè?
Met handige voorzichtige vingers deed
hef meisje haar werk. Ze was gewend
met dergelijk breekbaar goedje om te
gaan.
Het was of Lizzy’s voetjes lichter lie
pen, toen ze weer op straat was. Heer
lijk, nu had ze haar schat. Dadelijk als
ze thuis kwam, zou ze het een plaatsje
geven. Wat zou Tom opkijken! Mor
gen de Veerman’s vragen. Konden die
het ook eens bewonderen. Fijn toch
maar, als je jezelf af en toe zulke bui
tensporigheden kon permitteeren!
Toen ze haar huis bereikt had en
het voortuintje wilde doorloopen, sloeg
een plotselinge windvlaag het hekje
dicht. Het raakte het pakje in haar
hand .Ze hoorde een flauw gekraak,
maar dat kon evengoed verbeelding ge
weest zijn. Toch trilden haar vingers
van zenuwachtige haast toen ze, bin
nengekomen, het touwtje lospeuterde
en het papier afwikkelde.
Daar kwam het theepotje te voor
schijn, maar o schrik, het tuitje lag er
los bij. Een oogenblik sloeg Lizzy’s
hart fel op met een bonk van ontzet
ting. „Wat zonde”, dacht ze en herin
nerde zich het toeslaan van het tuin
hekje. Maar deze gedachte onderdrukte
ze onmiddellijk.
Dat mensch, nu heeft ze het toch
niet goed ingepakt, zei ze hardop. En
dadelijk daarop dacht ze: „Gelukkig,
dat ik nog niet betaald heb. Ik ga het
morgen terugbrerften. Dan moeten ze er
maar beter voor zorgen”.
Verschrikte oogen uit een ontdaan ge
zichtje keken Lizzy aan.
Ik begrijp het niet mevrouw, zei
het meisje zacht. Ik had het toch
heelemaal in houtwol gepakt.
Ja juffrouw, dat is mijn zaak niet,
Schoon en aangrijpend als zoovel
andere fragmenten zijn deze laats
bladzijden van het boek, waarover het
licht valt van den vrede, welken de
mensch zich heeft verworven, die het
geluk in zich-zelf gevonden heeft. Nu
wij die bladzijden weer herlezen, zijn
we geneigd te zeggen: vergeet u maar
wat we in het begin hebben opgemerkt
over langdradigheid en een teveel aan
détails. Het is tenslotte toch een héél
mooi boek en de geopperde bezwaren
krijgen steeds geringeren omvang naar
mate men beter den geest v«n dit
leert verstaan.
sneed Lizzy uit de hoogte af. Het
was kapot toen ik thuiskwam. U be
grijpt, dat ik daarmee niet accoord kan
gaan.
Ze wilde zich omdraaien ‘en zonder
meer den winkel verlaten.
Ik ben hier nog niet lang, hoorde
ze de toonlooze stem zeggen. Het zal
me misschien mijn betrekking kosten.
Een oogenblik was het of Lizzy’s voe
ten weigerden verder te gaan. Heel
even maar
Het spijt me, zei ze narder dan
ze bedoelde en met een stem, die door
de stilte sneed, maar u voelt wel,
ik kan niet de dupe zijn van een der
gelijke nonchalance.
Den heelen weg over naar huis rede
neerde ze in dien geest tegen zich zelf.
Wat ging het haar aan, of die juffrouw
ontslagen zou worden of niet. Moest ze
den boel maar beter inpakken. Lizzy
behoefde voor haar plezier niet met een
waardeloos, gebroken ding opgescheept
te zitten. Dat had toch wel echt zoo
moeten zijn, dat ze gisteren niet ge
noeg geld bij zich had gehad. Geld
terugkrijgen gaat altijd moeilijker. Het
leek wel, alsof Lizzy zoo onafgebroken
met zich zelf praatte om een andere
stem te onderdrukken, die ze liever niet
hooren wilde. Maar soms gaat het niet
op, je ooren toe te stoppen voor gelui
den, die van buiten of van binnen tot
je doordringen.
’s Middags zat Lizzy in haar boudoir
tje, dat aan de voorzijde van het huis
lag. Het was slecht weer, de wind kwam
weer opzetten.
„Pang”, zei het tuinhekje en sloeg
toe.
„Krak", zei een schuchter geluidje
ergens binnen in Lizzy.
Er was geen ontkomen meer aan, ze
moest luisteren. Het tuinhekje had
tegen het pakje in haar hand gesla
gen. Het theepotje had „krak” gezegd.
En de winkeljuffrouw was er totaal
onschuldig aan.
Nou des te beter! Was zij er al heel
gemakkelijk afgekomen. Het mensch
had toch haar woorden niet in twijfel
durven trekken.
Het kan me misschien mijn be
trekking kosten, zei een zachte stem,
zoo duidelijk alsof er iemand in de
kamer was.
Die winkeljuffrouw had toch zoo'n
vriendelijk gezichtje gehad. En wat had
ze ontdaan gekeken. Ellendig, om je
niet te kunnen verdedigen, omdat de
klant nu eenmaal koning is.
Stel je voor, dat ze heusch ontslagen
werd. Misschien moest ze wel een oude
moeder of zoo iets onderhouden. Ach
onzin, voor zooiets ontsloeg je iemand
niet. Maar een ongenadig standje zou
ze toch allicht van haar patroon gekre
gen hebben.
Een zonderlinge gedachte kwam in
Lizzy’s hoofd op, maakte haar oogen
wijd in verwondering.
Als ik die juffrouw eens was ge
weest en een ander deed mij zooiets
aan. Iemand tegenover wie ik weerloos
stond.
Wat veranderde dit opeens alle din
gen. Hoe geheel anders werd de belich
ting, als je je zelf eens naar den an
deren kant verplaatste. En was het nu
eigenlijk zoo heel erg, om te betalen
voor iets, wat ze niet meer gebruiken
kon? Het was toch niet meer dan bil
lijk. En misschien kon het tuitje nog
wel onzichtbaar gelijmd worden.
Wat kon een mensch zich toch plot
seling heerlijk licht en opgelucht voe
len. Een moeilijk moment was het nog
wel voor haar, toen ze mojst zeggen
teeken van de kunstbescherming.
Eeerelid van de schildersvereeniging;
secretaris van het Lees-genootschap
secretaris van de Amateur-Tooneel-
vereeniging; voorzitter van de reci-
teer-club; enzoovoorts. Je presteert
wat, mijn beste Frederiks.
Het laatste klonk een beetje hate
lijk, hetgeen meneer Frederiks echter
ontging. Je presteert wat, had de no
taris gezegd. Zeker, hij presteerde
genoeg. Met groote voldoening, zoo
constateerde hij bij zichzelf, kon hij
op zijn werken voor de Kunst in zijn
woonplaats terugzien. Hij had zich erg
verdienstelijk gemaakt en was er een
bekende persoonlijkheid geworden.
Dat hij een van Gogh voor een Rem
brandt kon verslijten en Tschaikows-
ky’s vijfde voor Beethoven’s tweede,
dat had er tenslotte geen snars mee
te maken.
Wel, wel, zei meneer Frederiks,
toen hij even
overstak, op
zijn voordeel te doen eindigen, besloot
hij met: Kom laten wij het wortel
bed eens gaan bekijken. Ik geloof, dat
mijn vriend op heete kolen zit om weg
te komen. Hij wil den achterband van
zijn fiets gaan plakken.
Het is erg jammer, dat je niet met
ons meekan, Melkweg, zei Marion met
een glimlach, waarvan je rilde. En ze
stond Henk toe, haar in de richting van
een stuk bouwland te geleiden. Ik zag
weinig meer van ze dien dag. Eens
toen ze het schuurtje passeerden, waar
ik met mijn achterband bezig was en
tegelijkertijd piekerde hoe ik een hel
dendaad kon verrichten om het hart
van het meisje te winnen hoorde ik
Marion vragen, of ze het zwijn eens
mocht zien. Henk zei, dat hij dacht, dat
ik uitgegaan was.
Maar buiten dat maakten zij zich erg
onzichtbaar, en het was al laat toen de
gebeurtenissen eensklaps een anderen
loop namen.
De nacht had haar donker kleed rond
de boerderij gespannen en iedereen lag
al in bed, toen er plotseling hard op de
luiken van de oude boerderij gebonkt
werd.
Vlug, haast je wat, riep iemand,
Er is brand in den koestal.
De boer kwam vlug naar buiten ge-
loopen en keek wie daar geroepen had.
Het was erg donker, maar toen zijn
oogen eenmaal aan het donker gewend
waren, kon hij iemand onderscheiden,
die een pyama en een overjas aanhad
en wild met zijn armen zwaaide. Dat
was ik.
D’r is brand
schreeuwde ik.
Eh? zei de boer.
Ik wees theatraal naar een houten
gebouwtje, waar rook uit kwam.
Er woedt een groote brand in het
koehuis, riep ik.
De boer bekeek het geval met veel
belangstelling gedurende een minuut of
twee en zei dan: Hindert niet, laten
branden! De verzekering is er goed
voor. Ik kan best een nieuwen stal ge
bruiken. Breng de koeien naar buiten
en laat de zaak branden. Toen deed hij
de ramen dicht en ging weer naar bed.
Marion verbond mijn hand aller-
zachtmoedigst, terwijl ze me tegelijker
tijd lieve dingen zei als „Mijn flinke
jongen” en „O, wat was dat heldhaftig
van je”. Het was natuurlijk Henk, die
de idylle kwam verstoren.
Zoozei hij, wat overrompeld
door dezen aanblik. Wat is hier aan
de hand? Hebben jullie niet gezien hoe
ik mij in dit uur van rampspoed ge
dragen heb?
Nee, zei Marion. Wat heb je
uitgevoerd?
Noueh ik droeg een ploeg uit
het brandende gebouw.
Prachtig, zei Marion. Maar heb
je gezien hoe Melkweg alle koeien in
veiligheid bracht, voordat jij ver
scheen?
Ik redde een bakfiets, zei hij kla
gelijk.
Melkweg redde een hen!
Ik een voerbak!
Melkweg ontdekte den brand!
Poeh, zei Henk. Ik deed
belangrijkste werk van alles,
bluschte den brand!
Poeh, zei ik, dat is niets. Ik
stichtte den brand!
tariaat waarnam?
maanden zooveel
zyn?
Wel, wel, zei meneer Frederiks,
toen zijn eerste schrik wat bedaard
was. Daar hij niets beters te doen had
haalde hy zijn portefeuille maar weer
uit zijn zak, pakte de enveloppe en las
met welbehagen het getypte adres.
Daarna schoof hij den brief te voor
schijn en ging met zijn kostbaren
schat bij het raam staan. Mijn
hoogvereerde meester, zei hij met
trillende stem. Veroorloof mij...
Van welke nationaliteit is die
Henri Snavelli eigenlijk? vroeg de no
taris dien middag op de soos, toen ze
in een kringetje voor het raam zaten,
dat uitzag op het marktplein.
Misschien een Franschman, ver
onderstelde dokter Willems. Weet
jy het niet, Frederiks?
Een Italiaan, zei Frederiks.
Snavelli. De beroemde Snavelli.
Jullie hebben toch genoeg van hem
gehoord, is het niet?
’t Is een beroemdheid, bevestigde
de wijnhandelaar, die in het kringetje
van de notabelen geduld werd omdat
hij korting gaf aan zijn vrinden.
Donderdag speelt hij in het Con
certgebouw onder Mengelberg en Za
terdag komt hij naar onze stad. Als
je blieft!
Ja, ja, knikte de burgemeester.
Je behoeft je nog niet schuldig te
maken aan een bekrompen locaal
chauvinisme als je daarop een weinig
trotsch bent Ons goede stedeke
komt in de Groote Pers!Mis
schien een mooie gelegenheid voor de
V.V.V. om de trom eens te roeren.
A propos, mijn waarde Frederiks, ik
heb tot mijn genoegen gehoord, dat
het bestuur van de Harmonie je uit-
genoodigd heeft om voorzitter van de
ontvangstcommissie te worden. Myn
complimenten, zeg!
Wel... och... zei Frederiks met
een gebaar, waarmee hy te kennen
wilde geven, dat het maar weinig te
beteekenen had. Mijn waarde Frede
riks, nog nooit was de burgemeester
zóó joviaal geweest. Hij voelde een on
weerstaanbare neiging in zich opbor
relen om een rondje te geven, doch be
dacht zich gelukkig intijds.
Je hebt het verdiend, zei de no
taris. Je heele leven staat in het denkei
later het marktplein
weg naar huis. Hij
zwaaide met zijn wandelstok. Hij had
het ver gebracht. Wie had dat
ooit
kunnen droomen, toen hij in Lei-
dorp als een bleek miezerig jongetje
op school ging? Het zoontje van den
melkboer. ...Meneer Frederiks werd
bleek en keek schichtig om zich heen
of iemand zijn gemompel ook ge
hoord zou kunnen hebben. Stel
voor, dan wist binnen een half uur Jut
heele stadje het. Wat een schandaal
zou dat geven onder de notabelen.
Mijn waarde Frederiks, had de bur
gemeester zooeven gezegd. Ja, zijn
jeugd in Leidorp wilde hij maar het
liefst vergeten. Die schoffies van Sna
vel, den smid, waarmee hij toen om
ging... Waarmee hij belletje trok
ander kattekwaad uithaalde... Los
bandig gezin, dat
Allemaal deugnieten! Foei! Toen was
Frederiks, de zoon van den eerzamen
melkslijter, als klerk op de secretarie
gekomen en werd daarna meneer Fre
deriks met de stijve boorden. Als ge-
pensionneerd ambtenaar had hij zich
in hun stadje gevestigd en was daar
zonder al te veel moeite tegen de
steile maatschappelijke ladder opge
klauterd. Kunstbeschermer. Gepen-
sionneerd ambtenaar.
De trein met Henri Snavelli was tien
minuten te laat, zooals dat bij be
roemdheden past. Tien minuten lang
stond de dirigent van de fanfare
met zijn dirigeerstok in de hoogte.
Op het stationsperron wachtten in
zenuwachtige stemming de burge
meester, de notaris, de dokter, de
apotheker, de wijnhandelaar, freule
van Huppelaer van de dames-breiclub,
het bestuur van de Harmonie en ver
der allen die tot de notabelen gere
kend mochten worden. Meneer Frede
riks, in zijn gestoomde jacquet, zijn
gehuurden hoogen hoed in de rechter
en zijn redevoering in zijn linker
hand, zwol van aandoening en trots.
Hoogvereerde meester, herhaalde
hij aldoor bij zichzelf.
Daar stapte uit den eerste-klas cou
pé Henri Snavelli, op den voet gevolgd
door zijn secretaris, die zijn vioolkist
droeg. De meester lachte een jovialen
lach en groette met een breeden arm
zwaai het verzamelde publiek.
Wat heeft hij een bekend gezicht,
dacht meneer Frederiks. Zeker van
de foto’s uit de kranten. Aardige kerel
om zoo te zien. Niks uit de hoogte.
Het glorievolle oogenblik was geko
men. Meneer Frederiks deed drie pas
sen naar voren, voelde aller oogen op
zich gericht en zwijmelde van geluk.
Schraapte zijn keel en...
Henri Snavelli was hem tegemoet
gekomen met uitgestoken hand. Hij
zei:
ADemenschen, wat is de wereld
toch klein. Dat ik jou hier moet tref
fen.
Meneer Frederiks dacht het ver
keerd te verstaan.
Ken je mij niet meer? zei Sna
velli lachend. Kent Pietje van den
melkboer, Heintje Snavel van den
smid niet meer? Denk eens aan Lei
dorp! Pietje van den melkboer; kerel,
kerel, hoe is het mogelijk...
Wel, wel, lachte meneer Frede
riks bleekjes. Hij kon niets anders be
at.
de uitgever is uitgegroeid tot een
lijvig deel en wij zullen het den lezer
niet kwalijk nemen wanneer hij na de
lectuur van de eerste hoofdstukken zich
zuchtend afvraagt hoe hij ooit door die
bijna vijf honderd dicht bedrukte blad
zijden zal heen komen. Want Richard
Llewellyn heeft een groote voorliefde
voor het détail en vooral de herinnerin
gen aan zijn kinderjaren zijn met meer
welbehagen door den auteur neer
geschreven dan waarmede de lezer er
van genieten kan. Zeker, deze herinne
ringen zijn vaak zeer gevoelig, levens
echt, subtiel en zonder eenige pretentie,
maar ze worden vermoeiend op den
duur. Richard Llewellyn is langdradig.
Maar aan den anderen kant geeft hij
verrukkelijke fragmenten, die men niet
gaarne missen zou. Deze fragmenten be
zit het boek gelukkig in een voldoende
groot aantal om het lezenswaard te ma
ken. Wie bij het begin van de lectuur
door de al te veel uitgesponnen be
schrijvingen mocht worden afgeschrikt,
bedenke, dat hij voor de inspanning,
waarmede hij ze doorworstelt, ruim
schoots zal worden schadeloos gesteld.
Het boek is het debuut van den schrij
ver en met de compositie heeft hij op
een ietwat gespannen voet gestaan,
maar ieder beginnend auteur mag wen-
schen, dat hij een werk als dit schrijft.
Die jeugdherinneringen zullen trou
wens, afgezien van haar langdradig
heid, voor den toegewijden lezer toch
een zekere bekoring hebben al ware het
alleen maar vanwege de associaties
welke zij opwekken aan eigen door
leefde stemmingen uit den tijd zijner
kinderjaren. „Kees de jongen”, het boek
van Theo Thyssen, dat voor ons altijd
en
G=
i
v