De stem het geweten van Een boek uit de mijnwerkers- wereld LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE DE VEROVERING Letterkundige Kroniek De strijd tusschen twee generaties DE DORPSGENOOT Zaterdag 29 Maart 11941, No. 117838. b4pS- gaan. van de Snavels. JOHAN KONING. in den koestal, „Als we gingen zitten ik op moe ders schoot begon mijn vader dunne preisoep uit den kookpot op te schep pen, waarin een groot stuk varkens- vleesch zwom, dat zijn zwoerd liet zien als het kantelde onder den damp, wan neer de soeplepel druipend naar boven kwam. Ook aan die soep zat een eigen geur. Hij beeft weer om mijn neusvleu gels. Alles, wat goed was, zat daarin, en daardoor was de geur ervan alleen al voldoende om je heerlijk warm en ge- noegelijk te stemmen, dat je daar zoo zat, terwijl je wist, dat het nog pretti ger zou worden. Die geur trilt weer op me aan, hij omringt me als iets dier baars en krachtigs van kruiden, zóó uit de rustige aarde, een vreedzame geur van een thuis en van gelukkige men- schen. Ja, als het geluk een eigen geur heeft, dan ken ik dien goed, want hij heeft altijd vaag in onze keuken gehan gen, maar in die dagen doortrok hij nog het heele huis Die vader van Huw is een pracht- figuur! Hij maakt het boek tot iets bij zonder waardevols, want wat ons later in Huw aantrekt, komt van den vader. Er zit iets heel ontroerends in deze ver houding tusschen vader en zoon, iets dat boven alles uitgaat en dat zonder bitterheid, wrok of twijfelmoedigheid leidt tot een heerlijke aanvaarding van meester, zei hij tegen de schemer hei Ik De kroniek van een gezin „Hoe groen was mijn dal”, door Richard Llewellyn. N.V. Uitgevers-Mij. „Else vier”, Amsterdam. Een oud-geworden mijnwerker heeft zijn herameringen te boek gesteld en hij sluit ze af op het oogenblik, waar op hij het dal moet verlaten, waarin hij rond zestig jaar heeft geleefd, waar zijn kinderen zijn opgegroeid en waarin de strijd der conflicten zich heeft af ge speeld tusschen twee generaties. Hij moet het dal verlaten, omdat in den loop der jaren het afval uit de mijn, de sintelberg, zóódanig is aangegroeid, dat zijn huis er onder bedolven raakt. Over zijn leven en over dat van zijn lotgenooten vertelt hij, over de goede en de kwade dingen, over de schoone aarde en het onwankelbaar vertrouwen in God en over de lugubere duisternis der rnttoeo, over den strijd om een wtter bestaan aan den eenen kant en het koppig en verbeten vasthouden aan het leven met al zijn strijd en moeilijk heden. Het boek bevat in dit opzicht vele prachtige bladzijden, welke men niet licht vergeten zal. De vader, de zoon en ds. Gruffyd vormen er de drie groote lichtende figuren in. Maar cck de moeder en de andere vrouwenfigu ren dringen zich levensecht en -warm naar voren. Wie nog mocht twijfelen aan de waarachtigheid van Richard Llewellyn’s kunstenaarsschap, die leze de aangrijpende beschrijving van den dood van den vader, omgekomen in een ingestorten mijngang:hij lag met het hoofd op een kussen van rotssteen, op een bed van rotssteen, met lakens en dekens van rotssteen, die hem tot zijn hals bedekten, maar in zijn oogen was de glans van een glimlach, die voort kwam uit innerlijke verlichtheid. „Ge storven als een tor, die vertrapt wordt”, zegt de moeder in een oogenblik van opstandigheid. eeuwenoude tradities aan den anderen kant en over het dwalen en falen der menschen, in het kort, hij geeft de in tieme kroniek van een mijnwerkers- gezin binnen het kader eener sociale ontwikkeling, die nu en dan bijna den vorm eener omwenteling aanneemt. Het groene dal ligt in Wales en over den socialen toestand, waarin de Engelsche mijnwerkers leefden, is nogal eens iets te doen geweest in vroeger jaren. Ook deze conflicten stelt de schrijver, die het mijnwerkersleven in al zijn geledin gen kent, scherp in het licht. In het wereldje, waarbinnen hij den lezer brengt, votrekt zich ook de strijd tus schen kapitaal en arbeid. Hij legt er niet het accent op; hoofdzaak voor hem zijn de menschen in hun lief en leed, de zwoegers in de mijnen, die, ondanks alles, vaak nog als kinderen zijn in hun kleine vreugden en die, in weerwil van de niet zelden rauwe gebeurtenissen van hun moeilijk bestaan toch nog een zekere naïviteit hebben bewaard, die hun voor veel behoedt. De goed leesbare Nederlandsche ver taling, welke Joh. de Molenaar van het werk van Richard Llewellyn heeft ge geven, in Amerika werden in de eer ste maand van verschijning van het boek 100.000 exemplaren verkocht, zegt stoomen. Een hoogen hoed kon hij hu ren bij Paaltjes in de Watersteeg. Als hij er met donker heenging dan zag geen mensch het. Je moest er tip-top uitzien als lid van het ontvangst-comi- té. En meneer Frederiks zag al in ge dachten onder het plaatselijk nieuws in het Wateringsch Nieuwsblad: ...Een charmant jong meisje bood den beroemden violist Henri Snavelli een ruiker roode rozen aan. De voor zitter van het ontvangstcomité, onze, in kunstkringen welbekende stadge noot P. Frederiks, hield een treffende begroetingsrede, waarin hij den dank van de burgerij in onze goede stad Wateringen een recital te geven, naar voren bracht. Met een handdruk be dankte... Wel, wel, zei meneer Frederiks en stond op. Hij begon zenuwachtig zijn kamer op en neer te loopen. Van den erker met de roodpluche leunstoe len naar het ouderwetsche penant- de schuifdeuren zijn beste werk is gebleven, heeft, naar onze overtuiging, zijn groote succes te danken gehad aan deze simpele herin neringen uit lang vervlogen jaren, stemmingen uit het ouderlijke huis, welke men als iets dierbaars bewaart tot het einde zijner dagen. Voor Kees was het de geur der koffie, die zijn moeder ’s avonds in de keuken klaar maakte en dien hij boven in zijn slaap kamertje opsnoof, welke voor hem al tijd een soort symbool bleef van huise- lijken vrede en gezelligheid. Voor Richard Llewellyn is het de geur van dé* soep bij de onvergetelijke Zaterdag- avondmaaltijden, wanneer na een week zwoegen, het geheele mijnwerkersgezin aan tafel vereend was: Ik kom het gebroken theepotje halen en betalen juffrouw. Ik herinner me, dat het tuinhekje er tegenaan sloeg, toen ik thuis kwam. Het is uw schuld niet. Maar het stralende gezicht van het meisje en de tevredenheid in haar eigen hart waren den prijs dubbel en dwars waard. kastje, dat tegen stond. Hoogvereerde met een buiging lamp. Sta me toe u met een enkel woord den oprechten dank... Nee, geen oprechten dank. Allergrootste erkente lijkheid en diepste bewondering van de... Meneer Frederiks begon uit pure ontroering het Largo van Handel te neuriën. Het orgelde somber langs zijn strottenhoofd, waarbij zijn adams appel zachtkens de maat sloeg. Hij onderbrak zichzelf met een afschuwe lijke gedachte: als zijn jacquet hem maar niet te nauw geworden was. Wanneer had hij het het laatst ge dragen? Was dat niet toen hij tentoon- stellingscommissaris op de expositie: „Voor onze noodlijdende kunstenaars” was? Of op de jaarvergadering van het gemengde zangkoor „Kunst na Arbeid”, waarvan,hij het vice-secre- Zou hij in drie dikker geworden Men ziet uit dit korte citaat met hoe veel zorg de schrijver het geringste dé tail behandelt, maar men zal er ook het welbehagen in voelen, waarmede de schrijver deze hem persoonlijke dier bare herinneringen te boek stelt. Hij weet stemming en sfeer te wekken, on getwijfeld. Deze jeugdherinneringen kunnen echter stammen uit elk wille keurig gezin en de lezer heeft er zich nu eenmaal op gespitst, dat hij een beeld zou krijgen van het mijnwerkers leven in Wales. Op dit punt zou hij on getwijfeld teleurgesteld worden, wan neer het boek niet van die prachtige fragmenten bevatte, daar waar de schrijver zich van al te persoonlijke herinneringen heeft losgemaakt en daardoor als kunstenaar vrijer tegen over zijn onderwerp komt te staan. De gesprekken tusschen den jongen Huw en zijn verstandigen vader zijn altijd de moeite waard, bijwijlen schuilt er een kostelijke humor in, dan weer zijn ze rijk aan gedachten en schoon van ge loof. Door bidden brengt men er de mijndirecties weliswaar niet toe hoo- gere loonen te betalen en een dreigende mijnwerkersstaking wordt er niet door al gewend, maar wie, als Huw’s vader, in zijn moeilijkheden het oog op God gericht houdt, bewandelt toch den goe den weg. Meneer Frederiks poetste met een schoon zeemlapje zijn lorgnetglazen schoon. Daarna pakte hij het briefje van de tafel en liep er mee naar het raam om het nog eens aandachtig woord voor woord te herlezen. Wel, wel, zei hij toen en knikte met zijn hoofd. Wel, wel. Het gaf voldoening, gróóte voldoe ning als je naar waarde geschat werd. Meneer Frederiks schoof het briefje weer in de enveloppe en borg het secuur in zijn portefeuille. Met preciese beweginkjes, zooals alles aan en om meneer Frederiks precies en overwogen was. Hij ging in zijn leun stoel zitten en plaatste in aangenaam nadenken de vingertoppen tegen el kaar. Wel, wel... Wanneer was het de tiende? Zater dag. Hij zou direct zijn jacquet laten Toen Marion aankwam, logeerden wij al een dag of drie op de boerderij. We hadden overal al een beetje ver stand van gekregen. We kenden de voornaamste handgrepen van het mel ken en wisten het aardappelloof al van de boonen te onderscheiden. Hoe het komt, dat twee moderne mannen als Henk en ik op een boerderij verzeild raakten? Vooropgezet plan. Werkelijk eens vacantie te hebben, in een ander milieu geraken en het oer-beroep van den mensch, het boeren eens nader te leeren kennen. Dat is goed gelukt, die drie dagen vóór Marion dan Marion* kwam met hetzelfde lofwaar dige streven naar het land als wij. We hadden onze studies dus met z’n drieën kunnen voortzetten en veel kunnen op steken. Maar dat ging eenvoudig niet, omdat Natuurlijk het oude liedje, oud als het boerenleven zelf waarschijnlijk, ze was knap. Ze was een buitengewoon aantrekkelijk meisje. Vanzelfsprekend gevolg: verandering van studie-object. Den eersten den besten morgen al kwam Henk me porren. Zoodra ik m’n bewustzijn had, zag ik, dat hij het op een idiote manier over Marion had. Heb je dat haar gezien, ouwe jon gen? O, als rijp koren Aardig haar, gaf ik toe, terwijl ik me wat uitrekte en geeuwde. Een heel aantrekkelijk meisje. Jouw genre niet, ouwe jongen, zei Henk vlug. Ze ziet er te intelligent uit. Ik stapte uit m’n bed en bekeek me zelf eens voor den spiegel. Ik zie niet in waarom een intelligent meisje niet in staat zou zijn om mijn goede hoe danigheden te waardeeren, zei ik, wat stug. Feitelijk hoort een intelligent meisje bij die goede eigenschappen. Er hoort een meisje met wat ver beeldingskracht bij, zei Henk. Henk en ik zijn de beste vrienden van de wereld. Maar nu leek het of dit meisje een wig tusschen ons zou gaan drijven. Ik zag, dat het beter was, dat ik hem vertelde hoe de zaken er voor stonden, zoodat hij zijn handen van din gen af zou houden, die aan een ander behoorden. Als je er belang in stelt, zei ik, Marion hield zich gisteravond met me bezig over boerderij zaken en zoo voort en ze scheen m’n aanwezigheid en con versatie op prijs te stellen. Meisjes geven een flankaanval altijd de voor keur boven een front-aanval, legde Henk uit. Ze gebruikte jou om een en ander over mij te weten te komen. Je kunt ons na het ontbijt beter aan elkaar voorstellen. Ik deed wat hij mij voorstelde. Daar na praatten we alle drie wat over de boerderij. Henk liet haar den stal zien en wees haar alsof hij van z’n leven niets anders gedaan had dan boeren op de voortreffelijk aangebrachte hokken. Daarna zette ik ’n heelen boom op over kamen, mechanisch karnen wel te ver staan. Mijn vriend is een autoriteit op het gebied van melk, zei Henk. In Amsterdam brengt hij een groot ge deelte van zijn tijd door in de melk bars. Ze kennen hem niet anders dan bij zijn bijnaam, Melkweg, de Hoop der Melkboeren. Ik was werkelijk in de war door dezen onverwachten en oneerlijken aanval, al moest ik toegeven, dat ik mij in het bijzonder interesseer voor de melkvoorziening der groote steden. Ik vertelde Marion dat dan ook en dat ik daartoe veel over melk ip boeken had gelezen. Poeh, zei Henk. Wat zijn boe ken? Wat heb je daaraan? Hij keerde zich tot Marion. Zelf verkregen ken nis, kennis uit de eerste hand dus, dat telt. En om deze ronde heelemaal in Daar was de winkel weer. „Hè nog even kijken”, dacht Lizzy. En liefkoo- zend gleden haar oogen over het thee potje van glanzend Chineesch porce- lein. Wat dat toch mooi zou staan op het zilveren blaadje op haar wortel- nooten commode. Het vroeg er eenvou dig om! Het was een soort verfijnde zelfkwel ling, dat ze hier iederen dag even langs liep om er naar te kijken en naar het bezit er van te hunkeren. En daarbij te weten, dat ze toch zou eindigen met het te koopen. Maar een vurigen wensch moest je niet te vlug bevredigen. Het verloor zooveel van zijn waarde als iets, waarnaar je erg verlangde, eenmaal in je bezit was, In het verlangen zelf school immers al een groote factor van genot. Maar terwijl ze daar nu stond, schoot het plots als een scheut van schrik door haar heen! „Stel je voor, dat het ver kocht wordt Dat een ander me vóór is! Dan maar direct beslissen. Even zien of ze genoeg geld bij zich had. Neen, natuurlijk niet maar dat behoefde geen bezwaar te zijn. Ze zouden haar wel een dag crediet geven”. Ze stapte den winkel binnen. Een meisje met een vriendelijk gezichtje lachte haar van achter de toonbank toe. Wat is er van uw dienst mevrouw? Dat Chineesche theepotje uit de etalage, mag ik dat eens zien? vroeg Lizzy zoo onverschillig mogelijk. Even later had ze het in haar handen. Haar vingers tintelden van genot bij de aan raking van het teere, glanzende porce- lein. De koop was spoedig beslist. Pakt u ’t vooral goed in juffrouw, verzocht Lizzy. En schrijft u mijn adres even op. Morgen kom ik langs om te betalen, dat is zeker wel goed, hè? Met handige voorzichtige vingers deed hef meisje haar werk. Ze was gewend met dergelijk breekbaar goedje om te gaan. Het was of Lizzy’s voetjes lichter lie pen, toen ze weer op straat was. Heer lijk, nu had ze haar schat. Dadelijk als ze thuis kwam, zou ze het een plaatsje geven. Wat zou Tom opkijken! Mor gen de Veerman’s vragen. Konden die het ook eens bewonderen. Fijn toch maar, als je jezelf af en toe zulke bui tensporigheden kon permitteeren! Toen ze haar huis bereikt had en het voortuintje wilde doorloopen, sloeg een plotselinge windvlaag het hekje dicht. Het raakte het pakje in haar hand .Ze hoorde een flauw gekraak, maar dat kon evengoed verbeelding ge weest zijn. Toch trilden haar vingers van zenuwachtige haast toen ze, bin nengekomen, het touwtje lospeuterde en het papier afwikkelde. Daar kwam het theepotje te voor schijn, maar o schrik, het tuitje lag er los bij. Een oogenblik sloeg Lizzy’s hart fel op met een bonk van ontzet ting. „Wat zonde”, dacht ze en herin nerde zich het toeslaan van het tuin hekje. Maar deze gedachte onderdrukte ze onmiddellijk. Dat mensch, nu heeft ze het toch niet goed ingepakt, zei ze hardop. En dadelijk daarop dacht ze: „Gelukkig, dat ik nog niet betaald heb. Ik ga het morgen terugbrerften. Dan moeten ze er maar beter voor zorgen”. Verschrikte oogen uit een ontdaan ge zichtje keken Lizzy aan. Ik begrijp het niet mevrouw, zei het meisje zacht. Ik had het toch heelemaal in houtwol gepakt. Ja juffrouw, dat is mijn zaak niet, Schoon en aangrijpend als zoovel andere fragmenten zijn deze laats bladzijden van het boek, waarover het licht valt van den vrede, welken de mensch zich heeft verworven, die het geluk in zich-zelf gevonden heeft. Nu wij die bladzijden weer herlezen, zijn we geneigd te zeggen: vergeet u maar wat we in het begin hebben opgemerkt over langdradigheid en een teveel aan détails. Het is tenslotte toch een héél mooi boek en de geopperde bezwaren krijgen steeds geringeren omvang naar mate men beter den geest v«n dit leert verstaan. sneed Lizzy uit de hoogte af. Het was kapot toen ik thuiskwam. U be grijpt, dat ik daarmee niet accoord kan gaan. Ze wilde zich omdraaien ‘en zonder meer den winkel verlaten. Ik ben hier nog niet lang, hoorde ze de toonlooze stem zeggen. Het zal me misschien mijn betrekking kosten. Een oogenblik was het of Lizzy’s voe ten weigerden verder te gaan. Heel even maar Het spijt me, zei ze narder dan ze bedoelde en met een stem, die door de stilte sneed, maar u voelt wel, ik kan niet de dupe zijn van een der gelijke nonchalance. Den heelen weg over naar huis rede neerde ze in dien geest tegen zich zelf. Wat ging het haar aan, of die juffrouw ontslagen zou worden of niet. Moest ze den boel maar beter inpakken. Lizzy behoefde voor haar plezier niet met een waardeloos, gebroken ding opgescheept te zitten. Dat had toch wel echt zoo moeten zijn, dat ze gisteren niet ge noeg geld bij zich had gehad. Geld terugkrijgen gaat altijd moeilijker. Het leek wel, alsof Lizzy zoo onafgebroken met zich zelf praatte om een andere stem te onderdrukken, die ze liever niet hooren wilde. Maar soms gaat het niet op, je ooren toe te stoppen voor gelui den, die van buiten of van binnen tot je doordringen. ’s Middags zat Lizzy in haar boudoir tje, dat aan de voorzijde van het huis lag. Het was slecht weer, de wind kwam weer opzetten. „Pang”, zei het tuinhekje en sloeg toe. „Krak", zei een schuchter geluidje ergens binnen in Lizzy. Er was geen ontkomen meer aan, ze moest luisteren. Het tuinhekje had tegen het pakje in haar hand gesla gen. Het theepotje had „krak” gezegd. En de winkeljuffrouw was er totaal onschuldig aan. Nou des te beter! Was zij er al heel gemakkelijk afgekomen. Het mensch had toch haar woorden niet in twijfel durven trekken. Het kan me misschien mijn be trekking kosten, zei een zachte stem, zoo duidelijk alsof er iemand in de kamer was. Die winkeljuffrouw had toch zoo'n vriendelijk gezichtje gehad. En wat had ze ontdaan gekeken. Ellendig, om je niet te kunnen verdedigen, omdat de klant nu eenmaal koning is. Stel je voor, dat ze heusch ontslagen werd. Misschien moest ze wel een oude moeder of zoo iets onderhouden. Ach onzin, voor zooiets ontsloeg je iemand niet. Maar een ongenadig standje zou ze toch allicht van haar patroon gekre gen hebben. Een zonderlinge gedachte kwam in Lizzy’s hoofd op, maakte haar oogen wijd in verwondering. Als ik die juffrouw eens was ge weest en een ander deed mij zooiets aan. Iemand tegenover wie ik weerloos stond. Wat veranderde dit opeens alle din gen. Hoe geheel anders werd de belich ting, als je je zelf eens naar den an deren kant verplaatste. En was het nu eigenlijk zoo heel erg, om te betalen voor iets, wat ze niet meer gebruiken kon? Het was toch niet meer dan bil lijk. En misschien kon het tuitje nog wel onzichtbaar gelijmd worden. Wat kon een mensch zich toch plot seling heerlijk licht en opgelucht voe len. Een moeilijk moment was het nog wel voor haar, toen ze mojst zeggen teeken van de kunstbescherming. Eeerelid van de schildersvereeniging; secretaris van het Lees-genootschap secretaris van de Amateur-Tooneel- vereeniging; voorzitter van de reci- teer-club; enzoovoorts. Je presteert wat, mijn beste Frederiks. Het laatste klonk een beetje hate lijk, hetgeen meneer Frederiks echter ontging. Je presteert wat, had de no taris gezegd. Zeker, hij presteerde genoeg. Met groote voldoening, zoo constateerde hij bij zichzelf, kon hij op zijn werken voor de Kunst in zijn woonplaats terugzien. Hij had zich erg verdienstelijk gemaakt en was er een bekende persoonlijkheid geworden. Dat hij een van Gogh voor een Rem brandt kon verslijten en Tschaikows- ky’s vijfde voor Beethoven’s tweede, dat had er tenslotte geen snars mee te maken. Wel, wel, zei meneer Frederiks, toen hij even overstak, op zijn voordeel te doen eindigen, besloot hij met: Kom laten wij het wortel bed eens gaan bekijken. Ik geloof, dat mijn vriend op heete kolen zit om weg te komen. Hij wil den achterband van zijn fiets gaan plakken. Het is erg jammer, dat je niet met ons meekan, Melkweg, zei Marion met een glimlach, waarvan je rilde. En ze stond Henk toe, haar in de richting van een stuk bouwland te geleiden. Ik zag weinig meer van ze dien dag. Eens toen ze het schuurtje passeerden, waar ik met mijn achterband bezig was en tegelijkertijd piekerde hoe ik een hel dendaad kon verrichten om het hart van het meisje te winnen hoorde ik Marion vragen, of ze het zwijn eens mocht zien. Henk zei, dat hij dacht, dat ik uitgegaan was. Maar buiten dat maakten zij zich erg onzichtbaar, en het was al laat toen de gebeurtenissen eensklaps een anderen loop namen. De nacht had haar donker kleed rond de boerderij gespannen en iedereen lag al in bed, toen er plotseling hard op de luiken van de oude boerderij gebonkt werd. Vlug, haast je wat, riep iemand, Er is brand in den koestal. De boer kwam vlug naar buiten ge- loopen en keek wie daar geroepen had. Het was erg donker, maar toen zijn oogen eenmaal aan het donker gewend waren, kon hij iemand onderscheiden, die een pyama en een overjas aanhad en wild met zijn armen zwaaide. Dat was ik. D’r is brand schreeuwde ik. Eh? zei de boer. Ik wees theatraal naar een houten gebouwtje, waar rook uit kwam. Er woedt een groote brand in het koehuis, riep ik. De boer bekeek het geval met veel belangstelling gedurende een minuut of twee en zei dan: Hindert niet, laten branden! De verzekering is er goed voor. Ik kan best een nieuwen stal ge bruiken. Breng de koeien naar buiten en laat de zaak branden. Toen deed hij de ramen dicht en ging weer naar bed. Marion verbond mijn hand aller- zachtmoedigst, terwijl ze me tegelijker tijd lieve dingen zei als „Mijn flinke jongen” en „O, wat was dat heldhaftig van je”. Het was natuurlijk Henk, die de idylle kwam verstoren. Zoozei hij, wat overrompeld door dezen aanblik. Wat is hier aan de hand? Hebben jullie niet gezien hoe ik mij in dit uur van rampspoed ge dragen heb? Nee, zei Marion. Wat heb je uitgevoerd? Noueh ik droeg een ploeg uit het brandende gebouw. Prachtig, zei Marion. Maar heb je gezien hoe Melkweg alle koeien in veiligheid bracht, voordat jij ver scheen? Ik redde een bakfiets, zei hij kla gelijk. Melkweg redde een hen! Ik een voerbak! Melkweg ontdekte den brand! Poeh, zei Henk. Ik deed belangrijkste werk van alles, bluschte den brand! Poeh, zei ik, dat is niets. Ik stichtte den brand! tariaat waarnam? maanden zooveel zyn? Wel, wel, zei meneer Frederiks, toen zijn eerste schrik wat bedaard was. Daar hij niets beters te doen had haalde hy zijn portefeuille maar weer uit zijn zak, pakte de enveloppe en las met welbehagen het getypte adres. Daarna schoof hij den brief te voor schijn en ging met zijn kostbaren schat bij het raam staan. Mijn hoogvereerde meester, zei hij met trillende stem. Veroorloof mij... Van welke nationaliteit is die Henri Snavelli eigenlijk? vroeg de no taris dien middag op de soos, toen ze in een kringetje voor het raam zaten, dat uitzag op het marktplein. Misschien een Franschman, ver onderstelde dokter Willems. Weet jy het niet, Frederiks? Een Italiaan, zei Frederiks. Snavelli. De beroemde Snavelli. Jullie hebben toch genoeg van hem gehoord, is het niet? ’t Is een beroemdheid, bevestigde de wijnhandelaar, die in het kringetje van de notabelen geduld werd omdat hij korting gaf aan zijn vrinden. Donderdag speelt hij in het Con certgebouw onder Mengelberg en Za terdag komt hij naar onze stad. Als je blieft! Ja, ja, knikte de burgemeester. Je behoeft je nog niet schuldig te maken aan een bekrompen locaal chauvinisme als je daarop een weinig trotsch bent Ons goede stedeke komt in de Groote Pers!Mis schien een mooie gelegenheid voor de V.V.V. om de trom eens te roeren. A propos, mijn waarde Frederiks, ik heb tot mijn genoegen gehoord, dat het bestuur van de Harmonie je uit- genoodigd heeft om voorzitter van de ontvangstcommissie te worden. Myn complimenten, zeg! Wel... och... zei Frederiks met een gebaar, waarmee hy te kennen wilde geven, dat het maar weinig te beteekenen had. Mijn waarde Frede riks, nog nooit was de burgemeester zóó joviaal geweest. Hij voelde een on weerstaanbare neiging in zich opbor relen om een rondje te geven, doch be dacht zich gelukkig intijds. Je hebt het verdiend, zei de no taris. Je heele leven staat in het denkei later het marktplein weg naar huis. Hij zwaaide met zijn wandelstok. Hij had het ver gebracht. Wie had dat ooit kunnen droomen, toen hij in Lei- dorp als een bleek miezerig jongetje op school ging? Het zoontje van den melkboer. ...Meneer Frederiks werd bleek en keek schichtig om zich heen of iemand zijn gemompel ook ge hoord zou kunnen hebben. Stel voor, dan wist binnen een half uur Jut heele stadje het. Wat een schandaal zou dat geven onder de notabelen. Mijn waarde Frederiks, had de bur gemeester zooeven gezegd. Ja, zijn jeugd in Leidorp wilde hij maar het liefst vergeten. Die schoffies van Sna vel, den smid, waarmee hij toen om ging... Waarmee hij belletje trok ander kattekwaad uithaalde... Los bandig gezin, dat Allemaal deugnieten! Foei! Toen was Frederiks, de zoon van den eerzamen melkslijter, als klerk op de secretarie gekomen en werd daarna meneer Fre deriks met de stijve boorden. Als ge- pensionneerd ambtenaar had hij zich in hun stadje gevestigd en was daar zonder al te veel moeite tegen de steile maatschappelijke ladder opge klauterd. Kunstbeschermer. Gepen- sionneerd ambtenaar. De trein met Henri Snavelli was tien minuten te laat, zooals dat bij be roemdheden past. Tien minuten lang stond de dirigent van de fanfare met zijn dirigeerstok in de hoogte. Op het stationsperron wachtten in zenuwachtige stemming de burge meester, de notaris, de dokter, de apotheker, de wijnhandelaar, freule van Huppelaer van de dames-breiclub, het bestuur van de Harmonie en ver der allen die tot de notabelen gere kend mochten worden. Meneer Frede riks, in zijn gestoomde jacquet, zijn gehuurden hoogen hoed in de rechter en zijn redevoering in zijn linker hand, zwol van aandoening en trots. Hoogvereerde meester, herhaalde hij aldoor bij zichzelf. Daar stapte uit den eerste-klas cou pé Henri Snavelli, op den voet gevolgd door zijn secretaris, die zijn vioolkist droeg. De meester lachte een jovialen lach en groette met een breeden arm zwaai het verzamelde publiek. Wat heeft hij een bekend gezicht, dacht meneer Frederiks. Zeker van de foto’s uit de kranten. Aardige kerel om zoo te zien. Niks uit de hoogte. Het glorievolle oogenblik was geko men. Meneer Frederiks deed drie pas sen naar voren, voelde aller oogen op zich gericht en zwijmelde van geluk. Schraapte zijn keel en... Henri Snavelli was hem tegemoet gekomen met uitgestoken hand. Hij zei: ADemenschen, wat is de wereld toch klein. Dat ik jou hier moet tref fen. Meneer Frederiks dacht het ver keerd te verstaan. Ken je mij niet meer? zei Sna velli lachend. Kent Pietje van den melkboer, Heintje Snavel van den smid niet meer? Denk eens aan Lei dorp! Pietje van den melkboer; kerel, kerel, hoe is het mogelijk... Wel, wel, lachte meneer Frede riks bleekjes. Hij kon niets anders be at. de uitgever is uitgegroeid tot een lijvig deel en wij zullen het den lezer niet kwalijk nemen wanneer hij na de lectuur van de eerste hoofdstukken zich zuchtend afvraagt hoe hij ooit door die bijna vijf honderd dicht bedrukte blad zijden zal heen komen. Want Richard Llewellyn heeft een groote voorliefde voor het détail en vooral de herinnerin gen aan zijn kinderjaren zijn met meer welbehagen door den auteur neer geschreven dan waarmede de lezer er van genieten kan. Zeker, deze herinne ringen zijn vaak zeer gevoelig, levens echt, subtiel en zonder eenige pretentie, maar ze worden vermoeiend op den duur. Richard Llewellyn is langdradig. Maar aan den anderen kant geeft hij verrukkelijke fragmenten, die men niet gaarne missen zou. Deze fragmenten be zit het boek gelukkig in een voldoende groot aantal om het lezenswaard te ma ken. Wie bij het begin van de lectuur door de al te veel uitgesponnen be schrijvingen mocht worden afgeschrikt, bedenke, dat hij voor de inspanning, waarmede hij ze doorworstelt, ruim schoots zal worden schadeloos gesteld. Het boek is het debuut van den schrij ver en met de compositie heeft hij op een ietwat gespannen voet gestaan, maar ieder beginnend auteur mag wen- schen, dat hij een werk als dit schrijft. Die jeugdherinneringen zullen trou wens, afgezien van haar langdradig heid, voor den toegewijden lezer toch een zekere bekoring hebben al ware het alleen maar vanwege de associaties welke zij opwekken aan eigen door leefde stemmingen uit den tijd zijner kinderjaren. „Kees de jongen”, het boek van Theo Thyssen, dat voor ons altijd en G= i v

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 15