In het hoofdkwartier van den Führer - Opening van het bloemenseizoen 1941
te Hillegom - De Dusseldorf er Opera in Nederland - Voor j aarsbeurs te Milaan
IEDER VERLANGT EEN
BEETJE GELUK
TB
R!
LBz
■rtrrji
TTAAGSCITE COURANT Donderdag 24 April 1911 TWEEDE BLAD
I
FEUILLETON
hij het
hebben
(Nadruk verboden.)
ja mijnheer
riep Wenkhu-
wilt u
Hij
ge
volgde
teruggekomen,
E I N D
O -
ARTILLERIE VAN DE WAFFEN-S.S. IN GRIEKENLAND.
ONZE FOTO TOONT EEN STUK INFANTERIEGESCHUT VAN DE WAFFEN-
SK TIJDENS DEN STRIJD IN GRIEKENLAND.
(SS.-P.K. Mayr-Scharl)
t
IN DEN HAAG WERD GISTEREN DE JAARLIJKSCHE EXAMEN.
DAG GEHOUDEN VAN DE DRIE MIDDENSTANDSBONDEN IN
NEDERLAND. De drukte op het Binnenhof, waar het examen
in de Weeskamer in het gebouw der Grafelijke Zalen
werd af genomen. (Polygoon)
NIETTEGENSTAANDE DEN OORLOG is te Milaan de gropte voorjaars-
beurs „Mailandermesse” geopend. Ook Nederland is vertegenwoordigd.
Op onze fotode ingang van de Nederlandsche afdeeling.
Bordin-Holland)
GISTERMIDDAG HEEFT DE BURGEMEESTER VAN HILLEGOM. JHR. O.'VAN NISPEN TOT PANNER-
DEN het bloemenseizoen 1941 officieel geopend. Het gezelschap maakte een rondvaart per trekschuit
langs de bloem bollen velden. (Polygoon)
over Polen
weliswaar
Zoo is het immers geweest?
Ja, zei Wenkhusen. Maar ik
heb haar eerlijk liefgehad.
Als dat zoo was, zoudt u anders
hebben gehandeld.
Anders? Mijnheer, wat
van mij?
Wenkhusen was opgesprongen,
beefde.
Ik was half waanzinnig, toen ik
hoorde, dat de oorlog was uitgebro
ken, 1914 was het. Ik was in Berlijn,
toen de mobilisatie
digd. Mijn eerste
Waldtraut. Zij had van haar ouders
een kleine bezitting in Oost-Prujsen
geërfd, daar woonde zij. Ik wist in
welk gevaar zij was, want de grens
was vlakbij. Ik stond wanhopig op
het station, zonder bagage, zonder
iets, alleen maar met de gedachte
naar haar toe te gaan, haar te halen
en in veiligheid te brengen. Maar het
verkeer met Pruisen was alleen voor
militairen. Den volgenden dag kreeg
werd afgekon-
gedachte was:
Ik bezit maar enkele souvenirs van
haar, maar ik bewaar ze als een re-
liquie.
Hij lachte bitter.
Zelfs het geld, dat zij mij leen
de, heb ik bewaard. Ik heb het vast
gezet, voor het geval ik eens zou we
ten, waar haar graf was. Ik zou daar
een kapel hebben laten bouwen. Ik
heb ook aan familie van haar ge
dacht en zelfs nasporingen gedaan.
Maar daar ben ik mee opgehouden,
alleen voor héér zou het geld zijn.
Hij keek Brand aan.
En die man, die hier zou inbre
ken, hij wist alles?
Ja, hij was een familielid van
de overledene. En hij wilde deze we
tenschap voor- zichzelf gebruiken,
maar hij stiet bij zijn pogingen op
een verbitterden tegenstand, van... de
dochter van de overledene.
Waldtraut had?...
Zij stierf bij de geboorte van dit
kind, ik zei u dat reeds. En de doch
ter, die de dagboeken en brieven van
haar mneder bezit, verweerde zich
tegen de plannen van haai* neef. In
haar woonde de trots der moeder.
Nooit zoudt u iets van haar bestaan
weten. Maar zij had slechts één ver
langen, den man te zien, van wien
haar moeder zóó had gehouden. Zjj
probeerde alles om u te ontmoeten,
maar het gelukte haar niet, tot van
daag. i
GALAVOORSTELLING VAN „DER ROSENKAVALIER”. Scène uit
„Der Rosenkavalier” door het gezelschap der Düsseldorfer Opera op
22 April j.l. in den Stadsschouwburg te Amsterdam. (Stapf)
ik bericht op te komen. En toen vie
len de Russen Oost-Pruisen binnen.
Brand had een stoel genomen en
was gaan zitten.
En verder?
Ik stuurde Waldtraut telegram
men, welke zij waarschijnlijk nooit
heeft ontvangen. Ik lag een half jaar
aan het Westfront, totdat ik zwaar
werd gewond. Ik had al dien tijd
niets van haar gehoord. Van uit het
lazaret, begon ik een onderzoek. En
tenslotte kreeg ik het vreeselijke be
richt, dat Waldtraut tot de onge-
lukkigen behoorde, wier bezittingen
verwoest waren en die naar Rusland
waren gevoerd. Ik heb geschreven en
geschreven. Daarginds liggen de
brieven en copieën en de officieele in
lichtingen, daar in de brandkast,
daar bewaar ik alles. In dien tijd
woonde een ververwijderde bloedver
wante in mijn huis. Zij was het, die
mij heeft verpleegd en mij weer ge
zond heeft gemaakt. En tenslotte
trouwde ik met haar, omdat ik wist,
dat Waldtraut niet meer zou terug
komen. Zij was zwak en dergelijke
emoties zou zij niet kunnen ver
dragen.
Maar zij is
mijnheer Wenkhusen.
Waldtraut is...?
Wenkhusen wankelde.
Neen, zei hij. Dat kan niet,
zicht. Maar plotseling hief
hoofd op.
En verder? vroeg hij.
U sprak het meisje, dat kort te
voren haar ouders had verloren, van
liefde, mijnheer Wenkhusen, ging
Brand meedoogenloos voort. U
meende het niet, doch u had geld
noodig, dit was uw kans. De vrouw
gaf u dertigduizend mark, bijna alles
wat zij van haar ouders had geërfd.
zij zou mij een levensteeken
gestuurd, zij zou...
Zij keerde in 1916
naar Duitschland terug,
ziek, maar zij leefde. U was in dat
jaar ook getrouwd, zij hoorde het en
dat brak haar hart, want het geloof
in u had haar er bovenop gehouden.
Zjj voelde zich verraden en bedrogen
en uit trots trouwde zij met den man,
die haar had geholperr terug te kee-
ren. Toen haar dochtertje geboren
werd, stierf zij.
Is dat waar?
sen. O!
Haar laatste wil was, dat u er
nooit iets van zoudt weten. Nog in
den dood wilde zij u beschermen, u
moest geen gewetenswroeging heb
ben, geen verdriet...
Wenkhusen drukte de handen voor
het gezicht, zoo stond hij een tijd
lang, overweldigd door verdriet,
geen geluid kwam over zijn lippen.
Eindelijk kwam Brand naar hem
toe.
Beheersch u, zei hij, u hebt
gedaan wat een man in dien toestand
kon doen. Toen, in dien tijd, was alles
kapot. Mijnheer Wenkhusen, u treft
geen blaam.
Langzaam liet Wenkhusen de han
den vallen.
Verschrikkelijk, mompelde hij.
Ik heb van haar gehouden, zooals
een eerlijk man van een vrouw houdt.
Vandaag? herhaalde Wenkhusen
bevend.
Zij zwom van het eiland hier»
heen...
Dat was... dat was Waldtraut’#
dochter?
Ursula Brehmer,
Wenkhusen.
Goede genade, ik heb haar.M
Hij wrong de handen.
Dat mag niet! hijgde hjj. IX
hebt haar gearresteerd op mijn aan
klacht, u moet haar vrijlaten. Dade
lijk! Ik moet naar haar toe, dadelijk
en het geld, het is haar geld... ik kon
het immers niet weten.
Zoudt u Ursula willen zien?
Brand legde zijn hand op Wenkhu-
sen’s schouder.
Ja?
Als mijn eigen kind, zoo zal ik
haar liefhebben.
Dan zal ik haar halen.
Brand lachte.
Of wilt u zelf naar haar toe
gaan? Zjj wacht beneden in de hal.
Wenkhusen staarde den ander aan,
maar plotseling scheen hij te begrij
pen. Hij stiet een kreet uit en snelde
naar de deur.
Langzaam, heel langzaam,
Brand hem.
35)
Jaren oud, zooals ik u al zei,
helaas, mijnheer Wenkhusen. Er is in
uw leven tóch een duister punt ge
weest; u hebt de liefde van een
vrouw misbruikt terwille van een
geldaangelegenheid. De briefschrij
ver kende deze geschiedenis.
Wenkhusen was doodsbleek
worden.
Wat heb ik gedaan?
De glans in zijn oogen verdween.
Hij zonk in zijn stoel neer en liet zijn
armen vallen.
De vrouw is al lang dood,
mijnheer Wenkhusen, niemand zal u
meer een verwijt maken. Ik vond het
echter mijn plicht u opheldering te
geven. Dertig jaren geleden woonde u
jn Königsberg en het ging u niet bij
zonder goed. Op een dag leerde u een
meisje kennen, dat in diepen rouw
was. Haar naam was Waldtraut...
Wenkhusen kreunde.
Hoe... hoe...?
Hjj sloeg de handen voor het
IN HET HOOFDKWARTIER VAN DEN FÜHRER
DE FÜHRER BIJ EEN BESPREKING MET DE GENERAALS-VELDMAAR-
SCHALK KEITEL (RECHTS) EN VON BRAUCHITSCH (MIDDEN).
(Hoffmann)
1I
it
il
een
ge-