De Kennismaking boeken Twee Indië over nieuwe LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE HET LUIDRUCHTIGE DE VRIJGEZEL Zaterdag 26 April 1941, No. 117861. ‘•‘•e* De geschiedenis van Indië op boeiende wijze verteld PARTIJTJE TOEGEZONDEN BOEKEN hu Van de Boekenplank Het Javaansche kerkje te Magelang. Magelang was het centrum van het zemdingsveld, waar ds. Merkelijn 26 jaren heeft gearbeid (Uit: „26 Jaren op het Zendingsveld”) Herinneringen van een missionair-predikant „Zij hebben den weg tusschen Europa en Indië gebaand” V I nu en dan een dans gewaagd met een( of ander onweerstaanbaar exemplaar./ Zie je wel, zoo luidde onveranderlijk zijn conclusie, als hij zich na afloop van een Excelsior-feest ter ruste begaf, zie je wel, ze zijn óf onbeduidend-zon- der-meer, óf onbeduidend onder een gi heimzinnig sausje van namaak wereld wijsheid. Daarna sliep hij bedaard in. ;e- In JOHAN KONING. een merk- contrast met zijn clubge- j had een pracht van een krul- leed denken aan Mengelberg in afweet van de in ielangwekkende ge en ken een Ds. A. Merkelijn, heeft in zijn boek 26 jaren op het Zendingsveld” ook een brok recente „koloniale geschiedenis" vastge legd, de historie van een arbeid, waar voor men groote bewondering moet heb ben en waarvan de moeilijkheden slechts, weinigen bekend zijn. Het boek brengt de onopgesmukte bio grafie van een pionier in het werk der zending, die den lezer met al zijn bevin dingen doet meeleven. Tal van foto’s ma ken het den lezer gemakkelijk door te dringen in de vele herinneringen, die hier door een missionair predikant te boek zijn gesteld grijze heer wenschte haar idge v „Onze Indische geschiedenis”, verteld door Joh. van Hulzen, met teekeningen van Menno van Meeteren Brouwer. Uitg. J. H. Kok N.V. te Kampen. Hij haalde je met ware doodsver achting uit een brandend huis! Allemaal er naast! lachte mevrouw Verboom Ik wist wel, dat jelui het niet zouden raden Even bleef ze zwijgen om de spanning te verhoogen. Nu de eer ste maal dat Frits en ik elkaar aan schouwden, stond ik met een bont schort aan op een trapleertje in de keuken de ramen te lappen en dacht Frits dat ik het dienstmeisje was. Een waan, waarin zij mij dan qok netjes probeerde te laten! viel de oude heer in. We moesten allen lachen. De talentvolle en productieve schrijf ster kon je overal eerder mede bezig denken, dan op een trapleer glazen zee- men. Ik zal jelui alles eens vertellen! Mijn vader stierf toen ik nog maar 20 was en moeder en ik bleven in vrij sobere omstandighedeen achter, ik had van alles wat geleerd, maar niets grondig genoeg om er mijn brood mede te verdienen. We gingen toen in een klein buitenhuisje op de Veluwe wonen, het leven was daar juist beschreven in zijn laatste hoofdstuk ..De kroon op het werk”. Indië is geen toevallige bezitting, geen kolonie, maar evenzeer déél van ons rijk, zij het in ander verband tot het moederland, als elke provincie dit is. Die verbondenheid is niet van vandaag of gisteren, maar is een merkwaardige, soms wondere ge schiedenis van drie eeuwen van verkeer, gezamenlijken arbeid en lotsgemeenschap geworden en gegroeid tot een recht op el kander. Dat recht kan door anderen be streden, maar nooit veracht worden. Langs den langen weg der historie, die echter onder zijn bezielende leiding den lezer niet lang gevallen zal zijn stelt de heer van Hulzen tenslotte vast, dat onder Nederland's bestuur millioenen on derdanen overzee tezamen leven, een paar honderd volken en stammen, met eigen godsdienst, zeden en gewoonten. Het is de band van ons gezag, die allen samen bindt en tegelijk ruimte laat voor vreed zame ontwikkeling naar eigen aard. Die ontwikkeling geschiedt onder Nederland- sche leiding, met bescherming van al het eigene, wat werkelijk beschavende waarde heeft. Het is een zeer groote ver dienste van derf heer van Hulzen, dat hij hierop het volle licht laat schijnen. Als snel oriënteerende bijlagen zijn fn het werk opgenomen een tijdtafel en een register van persoons- en plaatsnamen. Menno v. Meeteren Brouwer, wiens groote begaafdheid als teekenaar van Indische onderwerpen reeds herhaaldelijk is geble ken, heeft den boeiehden tekst van Jo han van Hulzen op even boeiende wijze geïllustreerd. Zijn teekeningen spreken sterk tot de verbeelding zonder dat hij daarbij de historische documentatie ver waarloosd heeft Ook in zijn portretten van gouverneurs-generaal en vooral in dat van den grooten geleerde prof. Kern heeft hij, evenals in de geslaagde omslagteekening, iets zeer bijzonders be reikt. In de vele publicaties, welke van de hand van Johan van Hulzen zijn versche nen, heeft hij zich doen kennen als een van onze beste vertellers, die in bloeiend proza, met een bijzondere gave voor het scheppen van sfeer, den geest weet te boeien en hem in de macht van zijn woord weet binnen te voeren in de wereld, welke hij heeft willen oproepen. Voor hem als historicus is dit van bij zondere beteekenis. Onze historie schrijvers zijn, behoudens een enkele uitzondering nooit sterk in de vertel kunst geweest, wat jammer is, want voor velen is het wel gc~‘“?ht „het vak geschiedenis” iets aantrekke lijks heeft. Een droge verwerking van feitenmateriaal heeft de liefde tot de land en volk beteekent voor het natio nale bewustzijn. In „Onze vaderlandsche geschiedenis" had van Hulzen reeds, meer dan eenige andere auteur vele bladzijden géwijd aan onze West- en Oost-Indische historie en wel op een wijze, die sterk den wensch deed opkomen, dat hij ook aan deze geschiedenis een geheel werk zou wijden. Deze wensch is thans in ver vulling gegaan op een wijze, die alle verwachtingen heeft overtroffen. Onze koloniale geschiedenis is veelal frag mentarisch tot ons gekomen; als een doorloopend verhaal boeiend van be gin tot einde, heeft zij ons volk nooit bereikt Zeker, wij bezitten, van weten schappelijk standpunt bezien, voortref- die zwak was. Destijds schreef ik al kinderverhaaltjes die ook wel geplaatst werden, maar heel slecht betaald. Omdat we geen hulp kon den bekostigen, was ik tevens het meisje voor alles! In die dagen schreef ik in alle stilte enkele novellen, voldoende om een bundel te vullen en ik was zoo moedig om ze naar een der grootste uitgevers te zen den, ik kreeg ze na verloop van drie da gen prompt retour! Toen heb ik er een tweeden en een derden uitgever mede willen verblijden, even prompt kwamen mijn letterkun dige producten bij me terug Ja het was misschien heel ontmoedigend, maar ik bleef vol goeden moed, ik had in levens beschrijvingen van groote letterkundigen meermalen gelezen, dat zij met hun eer stelingen vaak een langen lijdensweg hadden moeten afleggen, ze hadden wel- eens alle uitgevers van het land afge reisd zonder succes en toch waren die teleurgestelden later beroemd geworden en konden dan lachend vertellen van hun wanhoop bij al die retourzendingen, die soms hun heele zakgeld aan porti had den gekostToen hoorde ik toevallig in mijn gehucht van een nog jongen uit gever. Opnieuw pakte ik mijn geestes kinderen in, opnieuw schreef ik een briefje, verzond alles en bleef wachten. Drie weken waren voorbijgegaan en ze waren niet retour gekomen, ik liep den postbode tegemoet en ik was opgelucht, als hij me met een groet passeerde of gemoedelijk zeiNiks voor u juffer Was het gunstig, dat ik nog niets hoorde of niet? ik wist.het niet. Het werd Mei en ik hield in ons kleine huisje groote schoonmaak en ik werkte als een paard. Als ik moedertje dan wat droef naar me zag kijken, lachte ik en zei, dat ik schoonmaken echt fijn vond en maar blij was. dat ik geen hulp had I Arm moedertje, ze vond toch, dat mijn jongemeisjestijd wel heel saai en poovertjes wasHet werd dan 8 Mei en dien dag zou ik de laatste hand leggen aan mijn schoonmaak of beter gezegd, ik gaf de keuken een beurtMoeder was dien dag naar een familielid in de buurt en ik werkte ver woed door. Mijn oudste japon had ik aan en een bont schort, mijn haren zaten allesbehalve tip-top. Ik stond juist op de trap toen er gebeld werd. Nu was het buiten de gewoonte, dat als er niet open werd gedaan, de leveranciers achterom liepen, ik was veel te druk bezig om van die trap te komen, ook toen er nog- een gebeld werd, ging ik met mijn werk door. Ik bedacht me, dat de nieuwe, keuken- gordijntjes, welke ik de vorige week al gemaakt had, de keuken wel op zouden fleuren, toen ik voetstappen achterom hoorde komen Tot mijn verbazing stond daar ineens een vreemde jonge man in de keukendeur! Ik bleef op mijn verheven (Uit: „Onze Indische Geschiedenis”) ,,26Jar°n op het zendingsveld”, hosinnermgen van een missio nair-predikant, door ds. A. Mer kelijn. D. A. Daamen's Uitg. Mij. N.V,, alhier. Ds. Merkelijn vertelt onderhoudend van de vele methoden welke hij gevolgd heeft om den „bruinen broeder" te bereiken, het uitgeven van een Javaansch maand blad, bet geven van een cursus in de Ne- derlandsche taal, ziekenhuizen, de orga nisatie van een aparten arbeid-ohder-de- vrouw. We zien van lieverlede dit werk groeien en uitbotten naar alle kanten. Dit vrucht bare terrein biedt vele kansen. Maar ook vele moeilijkheden, hindernissen, die óf stuk voor stuk uit den weg geruimd moe ten worden, of den pionier een gebiedend „halt!” of „terug!" toeroepen. Zoo leeft de lezer mee met heel het bonte leven, heel het boeiende werk van den zende ling; ook plaatst hij ons midden in het volksleven, als hij met zijn Javaansche helpers voor een tijd gaat samenwonen in een dorpswoning, om vanuit dat cen trum de omgeving intensief te bearbeide i De uitgever zegt niet te veel, waan hij opmerkt, dat dit boek een even gro ten ingang verdient te vinden als Jaren Domineesche”, van mevrouw M J. A. de VrijerStruys. Het is even be wogen en even warm geschreven, maar mannelijker en stoerder. En als er ooit een tijd is geweest, waarin het werk' der Zending onze belangstelling en onze lief de verdient, dan is dat nu, nu de verbin dingen met Indië verbroken zijn. Wie nimmer belangstelling voor de Zen ding had, krijgt die na lezing van dit b scheiden, maar vurige boek Het bex t een brok Zendingsgeschiedenis van c schatbare waarde, sprekender, krachtiger in bewijs, dan eenig Zendingshandboer. omdat het werd geschreven regelrecht ut, een vaak teleurstellende, maar ook va blijdschap verwekkende praktijk. Wie i.i Indië was. weet wat de Zending daar niet enkel op godsdienstig, maar ook p so ciaal terrein heeft bereikt. Hij hoeft er de veelal indrukwekkende resultaten va i gezien in den vorm van kerken, schol.? i en ziekenhuizen, maar hij is onbekend ge bleven met de groote moeilijkheden. de ontzaglijke inspanning van hen. die dezen prachtigen arbeid hebben tot stand ge bracht. Daarom wenschen wij dit lijvige, rijk geïllustreerde werk van ds. Merke lijn in vele handen. Men raakt spoedig verdiept in dit boek en dan laat het niet meer gemakkelijk los. Niet alleen, dat het de liefde en belangstelling van ons volk voor de Zending zou aanwakkeren, ook de belangstelling voor Indië als geheel j <ïoor geprikkeld worden. En al is ds. Merkelijn niet een even groot vertel- ]er a*s Johan van Hulzen, hij slaagt er toch in bij den lezer belangstelling te wek ken voor zijn stof, een belangstelling, welke toeneemt, naar gelang hij zich die per inleeft en voor dit zich inleven zal hij den schrijver tenslotte hartelijk dank baar zijn. Toen begonnen de moeilijkheden. Op den zevenden morgen van zijn vacantie hoog in de Fransche Alpen liep dr. Cartridge welgemoed de machtige kron kelingen van de hoteltrap af. Om hem heen heerschte diepe rust. Neuriënd zakte hij omlaag. Neuriënd stapte iqts anders omhoog. Een meisje. Zeer een voudig gekleed, zeer eenvoudig gekapt, - met een ge- verlaten straat strekte de gang zich Wiliiriïl Viorn nié nonnef ia hior in het Hoog in de Fransche Alpen lag het hotel Excelsior; een klein wereldje, "waarin beschaafde overdaad zich broe derlijk mengde met beschaafd vermaak en beschaafde verveling. De bewoner van kamer 120, een zeke re dr. Cartridge (door zijn vrienden „Tooneelspelen”, Joost van den Vondel. N.V. Uitgeversmaat schappij Elsevier, Amsterdam. de „Bibliotheek der Nederlandsche Letteren” verscheen thans de tweede bun del Tooneelspelen van Joost van den Vondel. Het is het laatste werk van de hand van dr. H. W. F. Moller, die voor de verschillende spelen een inleiding schreef en deze van verklarende aantee- keningen voorzag. Midden in zijn arbeid is dr Moller onverwacht heengegaan. Toch heeft hij dit belangrijke werk nog gereed kunnen maken en zelfs de proeven nog kunnen corrigeeren. De bundel omvat het bijbelsche treurspel „Gebroeders", de Jo- sefspelen: .Josef in Dothan" en Jjosef in Egypte" en het spel van de twee aposte len „Petrus en Paulus”. De opvolger van dr. Moller In de Bi bliotheek der Nederlandsche Letteren Is professor dr. H. B. Molkenboer. „De drakentanden". Ellery Queen. J. Philip Kruseman, alhier. Ellery Queen is een schrijver van wel zeer spannende detectiveromans. „De drakentanden" mag wel tot een van zijn beste gerekend worden. De millionnair Cole is op zijn jacht „Argonant" over leden. Zijn vriend, de makelaar Mc Car los. heeft wel erge haast om het lijk over boord te zetten. Een en ander trekt de aandacht van Bean Rammell. die met Ellery Queen een opdracht voor Cole te vervullen heeft in verband met het op sporen van erfgenamen. Een gecompli ceerde historie van een vervalscht tes tament, de moord op een erfgename, die eigenlijk al overleden is en tal van an dere verwikkelingen, welke Queen door deductie tot oplossing weet te brengen, verhoogen de spanning van dit verhaal, dat vertaald werd door M. J. Condré- Tollenaar. Hij had tenminste een prettig en hoogst „Cary’ genoemd), aanschouwde het le ven in het luxe-hotel Excelsior met een half-geamuseerden, half-spottenden blik. Dr. Cartridge was vrijgezel, nu al vijf en dertig jaar lang. In zijn steeds groei ende praktijk van geacht, gevreesd en bemind zenuwspecialist was hij zoo vaak in contact gekomen met het Ewig Weibliche, dat de huwelijksche staat voor hem weinig aantrekkingskracht meer had. Bovendien nam zijn werk hem geheel in beslag. En dan, de ver antwoordelijkheid... Enfin, dr. Cartridge verborg zich achter een wolk van uit vluchten, waarachter een kleine waar heid verscholen lag. Hij had een enkele maal een praatje gemaakt met een der vele charmante skisport-jongedameszelfs had hij zoo felijke geschiedkundige werken; dr. F. W. Stapel’s „Geschiedenis van Neder- landsch-Indië”, in zes deelen, is en blijft een standaardwerk. Het heeft echter een uitgesproken wetenschappelijk karakter en dit is nu juist wel het laatste wat men van dit nieuwe lijvige werk van Johan van Hulzen zeggen kan. Dit be teekent niet, dat er iets in voorkomt, wat wetenschappelijk niet verantwoord zou zijn, ook niet, dat het „goedkoop- populair” is, allerminst, wanneer men het populair zou willen noemen, dan is het dit in den besten zin van het woord, in dien zin dus, dat het een boek voor geheel ons volk is, dat, over het alge meen, veel te weinig zoo vele opzichten bi schiedenis van onze overzeesche gewes ten. In dit opzicht voldoet dit werk aan een zeer dringend gevoelde behoefte. Er wordt vaak en niet zelden terecht ge klaagd over gebrek aan belangstelling voor onze tropische gewesten, over een tekort aan koloniaal sentiment in ons nationale bewustzijn. In dit verband kan het werk van van Hulzen een belang rijke taak vervullen. Dit lees- en vertelboek is een poging, zegt de schrijver bescheiden in zijn voorbericht, maar wij stellen vast, dat het een zéér geslaagde poging is be langstelling te wekken voor den weg der Oost-Indische volken van het verleden naar het heden, voor hun lotswisselingen voor de ontwikkeling bunner landen tot Nederlandsch rijksgebied. Zonder eenige kennis daarvan kan de nauwe betrekking, de zeer wezenlijke band tusschen het moederland en de overzeesche rijksdeelen niat verstaan en dus niet gewaardeerd worden en neemt het vooroordeel zoo licht de plaats van het rechtmatige oor deel in. Het „doorloopend verhaal” geeft nog altijd den besten waarborg de belang stelling van „ouderen en jongeren” gaan de te houden. Dit blijkt ook nu weer, te overtuigender doordat de heer van Hul zen over de gave beschikt een dergelijk verhaal boeiend en levendig neer te schrijven. Terecht heeft hij in dit werk alleen de Oost-Indische historie vastge legd, niet omdat de West-Indische min der belangrijk is, ze is stellig een af zonderlijke beschrijving waard maar om de aandacht onverdeeld op onze hoogst belangrijke Aziatische gewesten te richten. Als geschiedkundig leesboek kan dit werk op onze scholen ontzaglijk veel er toe bijdragen, de belangstelling voor onze koloniale gebieden te verhoogen. Maar ook buiten de school is het een werk, dat een waardevol geschenk vormt voor ieder die belang stélt in ons Indië. Wat Indië voor Nederland beteekent. heeft de schrijver aan de hand Van Indië’s ont wikkeling in de laatste kwart eeuw zeer Brand! Met één sprong was hij bij het alarm- apparaat. Een gillende sirene krijschte door het luxe-hotel Excelsior, minuten lang. Overal werden deuren opengerukt, klon ken verschrikte stemmen en holden voe ten over de gangen. Ook dr. Cartridge was uit bed gesprongen. Snel trok hij een kamerjas aan, schoot in zijn pan toffels en... Eva. Waar is ze? Stel je voor, dat... Weg rende hij. Een instinct dreef hem naar de volgende verdieping. De rook vormde hier reeds een dik, gordijn. Eva! riep hij, Eva! Geen ant woord. Al de gasten waren naar de la ger gelegen étages gevlucht. Als een opgeruimd gezicht. De vier mannen gingen bridgen, wat overigens in „Metropilana” niets bij zonders was. De deftige meneer in het Noorden streed aan de zijde van den man met de Mengelberg-haardos, zijn lotgenoot was partner van de man met de 32 „restanten”. Alle vier waren ze vreemd en onbekend in deze omgeving, iets wat hen echter volkomen koud liet. De nieuwsgierige blikken van de talrijke stamgasten lieten zij langs zich heen glijden, ze kwamen om te bridgen, en niet als mannelijke mannequins! Zij trokken voor ,,de gever” en „Men gelberg” laten we hem gemakshalve zoo noemen, draaide schoppenaas. Hij deel de dus, overigens volmaakt eerlijk, zeer recht van houding, woon, lief, eerlijk gezTchtje, twee heldergrijze oogen hem voorbijgaan met een nuchteren blik aan keken. Een bijzonder en aanlokkelijk geheel, vond Cary Cartridge. Ze keek niet om, zelfs niet toen ze boven aan de trap gekomen was en hij, de bekende arts, onderaan de trap een rechts-om- keerd maakte en op een tweeden, nu gewild-toevalligen blik bleef wachten. Dit verraste hem zeldzaam. Ze keek niet om! Hij zag haar dien morgen niet weer, doch wel dacht hij zoo nu en dan aan haar heldergrijze oogen. Wie was ze? Wat deed ze hier? Laat in den middag verscheen ze even in het restaurant van het hotel en wisselde enkele woorden met den chef-kelner. Dr. Cartridge spitste zijn ooren. Tevergeefs. De kell- ner knikte en zei iets, dat „Oui, miss Eva' leek, maar het kon evengoed de naam van een nieuwe cocktail zijn ge weest. De avond duurde lang, vond de vijf en dertig jarige vrijgezel en hij keek grimmig naar de eeuwig charman te jongedames en haar onuitroeibare glimlachjes. Was het wonder, dat de bewoner van kamer 120 den volgenden ochtend nieuwsgierig speurend de trap afliep, daarbij aandachtig neuriënd? Neen, dat was geen wonder. Maar dat op hetzelfde oogenblik een meisje met twee helder grijze oogen eveneens neuriënd de trap begon op te loopen, dót was een won der! (Tenminste, zoo oordeelde de man). Ze naderden elkaar. Zijn mondhoeken werden ongehoorzaam. Hij lacht aardig, dacht ze, terwijl ook haar lippen een bijzonderen vorm kregen. Ze is anders dan de anderen, dacht de man in het voorbijgaan. Ze is flink, ze stelt zich niet aan, ze is... in één woord: ze is lief. Na het ontbijt maakte hij een lange wandeling, waarbij hij zich gedroeg als een jongeling van viif en twintig lentes. Dien avond deed Ven nieuw dansor- kest zijn intrede in het Excelsior hotel. De dancing was eivol. Cary Cartridge had een plaatsje gevonden achter een dikken pilaar. De muziek was uitste kend, de thee was heerlijk en hij was eenzaam. Hij zat reeds twee uren te wachten (waarom eigenlijk en op wie?) toen ze de zaal binnenstapte. Naast haar liep een oudachtig heer met dun haar. Ze legde haar hand even op zijn arm. Ze spraken met elkaar. Dr. Car tridge voelde iets naars in zijn keel en slikte krampachtig om den denkbeeldi- gen aardappel weg te krijgen. Ze gin gen zitten. De kelner vloog op hen toe. De leider van het orkest boog eerbie dig. De verstokte vrijgezel verloor zich in gissingen. Tenslotte stond hij oi liep naar den uitgang. Hun bil kruisten elkaar. Het meisje kreeg kleur en keek een anderen kant uit. Bij zijn kamerdeur gekomen, stond Cary Cartridge plotseling stil. Kijk, sprak hij tot zichzelf, ze is lief en dat maakt het geval heel moei lijk. Over een week ga ik weg en wat is nu een week... Tja, hij zuchtte, en intusschen ben ik mij ervan bewust me gelukkiger te voelen dan ik ooit ge daan heb. Hij moest nog lang op den slaap wachten. Twee dagen voor zijn vertrek deed hij een ontdekking. Ze heette Eva en de grijze heer was niet haar echtgenoot, noch haar vader, noch haar oom. noch iets anders verontrustends. Hij stak zijn handen diep in de zakken van zijn duffel en sprak tegen de hemelhooge bergen: Er moet iets gebeuren! Nu of nooit! Er gebeurde iets. Midden in den nacht wrong de neus van den portier zich plotseling in xjreemde kronkels. Hij stapte de groote hall in en keek om zien heen. Een vreemde lucht. Branderig. De man zag niets, doch liep naar de lift. Men kon nooit weten. Hij schoof de deur open en werd bleek van schrik. Een dunne blauwe rooksluier zweefde hem tege moet. terwijl een verstikkende hitte hem in het gezicht woei. voor hem uit. Toch moest ze hier zijn, in een van deze kamers; hij voelde het. Het signaal gilde snerpend. Eva! Hij werd wanhopig. Eva! Plotseling hoorde hij aan het einde van de gang een bonzend geluid. Iemand sloeg tegen een deur. Hij snelde te hulp. Wie is daar? riep hij. De deur is vastgeklemd door de hitte, sprak een stem aan den anderen kant. De kamer grensde aan de lift koker. Wacht, ik zal duwen. Hij drukte met zijn volle gewicht te- ,’en de deur. Geen beweging. Iemand loestte achter de deur. Toen nam Cary Cartridge een korten, krachtigen aan loop en met luid gekraak brak het houtwerk in stukken. Kruip naar buiten, riep hij hijgend. Een meisje wrong zich door de nauwe opening. Eva. Even keek ze hem aan, even glimlachte ze. Het volgende mo ment moest hij haar opvangen. De sp""- ning was te groot geweest. Hij n ii haar in zijn armen en stapte vastbe raden naar de trap. Zoo is het goed, zei hij hardop. Twaalf uren later (de brand was spoe dig gebluscht, persoonlijke ongelukken vielen niet te betreuren) diende de pri- vé-secretaresse van den hoteldirecteur haar ontslag in. Haat naam luidde Eva Gardner. De en dr. Cartridge veel geluk, zeer veel geluk. Toen ze arm in arm het luxe-hotel Excelsior verlieten, vroeg Eva met een bijzondere tinteling in haar oogen: Cary, was ik érg zwaar? Neen m’n engel, antwoordde de jongeling Cartridge. Ik zou je met plezier naar het station dragen. Met plezier? Met plezier. Op deze ietwat ongewone wijze begon een idylle, welke zou voortbloeien tot in lengte der dagen. staanplaats en dacht: Wat zou die hiér moeten F De jonge man liet me echter geen tijd en zei beleefd: Ik heb tweemaal ge beld, maar er werd niet opengedaan Is Juffrouw Blok misschien thuis? Ik vond de situatie een beetje gek. ik op die trap en er uitziende als wijlen Asschepoes! Tk begreep ook niet wie hij was en wat hij van me moest en zei vlug: Neen mijnheer, de juffrouw is niet thuis I Hij verdween direct, iets mompelend, dat het hem speet. Ik bedacht me eerst, toen hij allang verdwenen was, dat een goed dienstmeisje zou hebben gevraagd, wie Lij zeggen moest dat er geweest was 1 Een week ging voorbij en nog steeds had ik niets van mijn novellen gehoord. Op een morgen bracht de post een brief van uitgever Verboom! Alleen een brief, geen pakje! Ik beefde van opwinding. De heer Verboom vroeg belet om op den daaropvolgenden Dinsdag omstreeks drie uur met mij te komen spreken over de uitgave van mijn bundel! Mijn hart bons de, ik was dol gelukkig, de kans was ge komen, ik zou geld verdienen, misschien beroemd worden I De dag van het bezoek brak aan, lang voor het vastgestelde uur zat ik klaar, gekleed in mijn beste japon, keurig gekapt en gesoigneerd te wachten. Eindelijk de bel! Ik deed open, half om gedraaid stond een heer en ik begon al: O mijnheer Verboom komt U binnen, ik verder kwam ik niet, want toen verloor ik mijn tegenwoordigheid van geest. Mijn heer Verboom had zich naar mij toege keerd, nam zijn hoed af en ik arme, her kende in hem den bezoeker, aan wien ik zelf verzekerd had, dat juffrouw Blok niet thuis was De oude heer Verboom, de uitgever, was een gezellige baas, dat was zeker. Zijn kleine oogen glinsterden altijd even guitig achter zijn orilleglazen. Met zijn personeel ging hij om als een oudere vriend, want niettegenstaande hij de 70 naderde, was hij nog altijd het hoofd van zijn bedrijf, al vond zijn zoon, dan ook zonder dat natuurlijk rechtstreeks aan zijn vader te laten merken dat hij het nu langzamerhand tijd vond, dat zijn vader zichzelf pensionneerde en de teugels aan hem overgaf. Maar daaraan scheen papa voorshands nog niet te den ken. Wie het voorrecht had, gast te zijn in de gezellige woning van den heer en mevrouw Verboom, werd altijd weer ge troffen door de prettige en gezellige sfeer, welke daar heerschtte, van men- schen, die, zelf ouder wordend, toch zoo volkomen met den tijd wisten mede te gaan en soms kon men zich niet inden ken, dat dit echtpaar reeds den winter van het leven was binnengegaan. En ook werd ieder getroffen door het harmoni sche geluk, dat hier woonde. Men zou zich niet kunnen indenken, dat er in deze lange reeks huwelijksjaren ooit een wan klank zou zijn geweest Nog altijd gingen de oude mensenen in elkaar op, leefden voor elkander in hun warm en gezellig interieur, waar alles geluk en vrede ademde. Verboom was een der beste uit gevers en menig jong talent had, dank zij zijn hulp, de eerste schreden kunnen plaatsen op den weg van den roem. Mijn heer Verboom mocht het zich tot een verdienste rekenen, dat hij jonge talenten had ontdekt en aangemoedigd en de mooiste ontdekking in zijn leven was zooals hij het zelf lachend kon zeggen zijn vrouw geweest. Ja, zei hy dan oolijk, dat was destijds een heel bijzondere dag voor mjj. ik ontdekte een jong talent en vond tegelijk mijn vrouw Dit toen door hem ontdekte talent had zich ontplooid tot een der meest gelezen en gevierde schrijfsters en de vrouw, die hij had gevonden, was de beste levensgezellin geweest, die men zich wen schen kon! Ieder jaar, als de kalender 8 Mei aan wees, vond mevrouw Verboom op haar schrijftafel een bouquet en altijd weer zei dan haar man: Vandaag is het zooveel jaar geleden, dat ik een aardig meisje op een trapleertje zag staan, die me kalm tot tweemaal toe aan de voor deur liet bellen, zonder open te doen. En even zeker kwam haar antwoord Vandaag is het evenveel jaren ge leden. dat iemand notabene een totaal onbekende zoo brutaal was om maar achterom te loopen en de keuken binnen te stappen op een zeer ongelegen oogen blik. Dan lachten beiden om het grapje, dat ieder jaar trouw werd herhaald. t Was op den dag, dat dit gelukkige echtpaar 35 jaar getrouwd was en hun intieme vrienden bij een huiselijk diner vereenigd waren, dat het geheim van die eerste kennismaking werd ontsluierd. Mevrouw Verboom vertelde het ons op haar lieve en innemende wijze, af en toe een blik van verstandhouding wisselend met haar man, die soms lachend iets aan haar verhaal toevoegde Dat zal ik jelui nu eens vertellen, hoe Frits en ik elkaar voor het eerst zagen en ik wed dat niemand van jelui op zoo’n weinig vormelijke en origineele manier kennis heeft gemaakt met je toekomstigen man als ik. Dat begin was zeker origineel maar goed, heel goed, zei haar man, het was een der mooiste dagen uit mijn leven, waarop ik dit beleefde. We keken even gespannen, want al wa ren we allen oude vrienden, van die ken nismaking wisten we toch niets af. Wat denken jelui nu eigenlijk? vroeg lachend de gastvrouw. Nu. zei een onzer, misschien redde Frits je uit het water, juist op het oogen blik, dat je dreigde te zinken. Of bracht de hollende paarden tot staan van de vigilante, waarin je zat. gewenscht, dat iets aantrekke lijks” hëeft’^Ëen droge verwerking van feitenmateriaal heeft de liefde tot de historie veel kwaad gedaan. Laten wij daarom ons gelukkig achten Johan van Hulzen te bezitten, die als historie schrijver een vertelkunstenaar is. Dit heeft hij vooral bewezen met zijn eerder verschenen groote werk „Onze vader landsche geschiedenis”, een vertelwerk over onze vaderlandsche historie, zoo als er nog geen het licht had gezien. Hét is een lees- en vertelboek, een boeiend werk voor jong en oud, voor de jeugd en voor de opvoeders van de jeugd, die beseffen wat de historie van gemaakt, onnavolgbaar! het moment dat de man met de „rechtvaardige scheiding' zijn dertien- den slag incasseerde, drong een jonge man door de verbaasde toeschouwers. Hij sprong op de tafel, die zooveel ge varieerde belangstelling gewekt had en toonde den volke een keurige affiche, waarop met letters als koeien te lezen was: Al is U zoo doof als een kwartel, met het nieuwe, sierlijke gehoor-appa- raat van de firma Pieter Pietersen maakt U... fluisterend..., groot slem schoppen”. maar had zich zelf blijkbaar niet ver geten, want hij opende, en annonceerde met een, voor den Haag iets te luide stem... twee harten! Voor de 32-jarige was het volume van „Mengelberg” zeker nóg onvoldoende, want hjj riep... en eveneens voor vriend en vijand wat aan den krachtigen kant... wat doe je?... pas je? „Mengelberg” herhaalde zijn offerte... twee harten... en thans zóó luid, dat hier een daar „ssst” gehoord werd. Enkele beter ge- humeurden keken geamuseerd toe! Lichtelijk gechoqueerd wuifde de man met de scheiding afwerend en antwoord de... thans zelfs in het buffet hoorbaar... ik pas! De partner van Mengelberg, de def tige meneer in het Noorden, had de neerslachtige beweging van den twee den spreker gezien. Het was zijn beurt en met stentorstem riep hij „Mengel berg toe:.„jij past, is het niet Ko? Ko, alias „Mengelberg” stoof woedend op, legde zijn handen breeduit op tafel, boog zich voorover en slingerde zijn bongenoot z’n repertoire toe... twee har ten...! een jump! Ten overvloede stak hij twee vingers van zijn rechterhand ten hemel en perste zijn linkerduim op de plaats, waar zijn hart vertoornd en onstuimig klopte. Het Noorden knikte deemoedig. Be zwerend smeekte hij den vrede af met een klein wit, mollig handje en ant woordde op geforceerd juichenden toon, alsof hy zyn verontwaardigden partner door een prettige verrassing wilde verteederen... ais jij drie klaveren hebt, doe ik er twee bij, Kol!... vijf klaveren dus...! De dichtstbij zittende belangstellenden schaterden. In de buitenwijken, waar al leen de herrie en niet de misverstanden waren doorgedrongen, klonk gesis en werd om stilte gebruld. Een oud-Resi- dent beging bij het domineeren met dubbelklank een onvergeeflyken bok, die hem twee goede Hollandsche duboeitjes kostte. Hjj slaakte een zeer leeljjk woord, gelukkig in 't Maleisch, maar evengoed onvertaalbaar leelijk. Voorzien van 13 kaarten van zeer twij felachtige, zoowel defensieve als offen sieve waarde, riep hij op blijden toon... rondgepast! prachtig, daar gaan ze... en smeet zijn teleurgestelde serie met genoegen en voor ieder zichtbaar, bloot. Het was een prachtverzameling tusschen de 2 en de 9. Een helsch kabaal was het gevolg. Ko Mengelberg was vrijwel ontploft, zijn zoete Voorburg was het slachtoffer en liep met een straaltje in de broekspij pen van den meneer uit Oost. De toe schouwers in de eerste linie bulderden. De buitenwijken brulden om stilte. Dan stonden plotseling de 4 spelers op, haalden elk voor zich een keurig apparaatje uit den zak en plaatsten dit op vrijwel onzichtbare wijze op hun lin keroor. Ze zetten zich te spelen. Thans „gaf' de 32-jarige en bood, te zamen met zijn Oostelijken bondgenoot... en hoe? groote slem schoppen. „Mengelberg doubleerde, maar werd Op Veel menschen vinden den Haag een goedkoop en de lucht goed voor moeder, gezellige stad en daar is wat voor te j:-’- zeggen, vooral als men jaren en jaren in de Koloniën heeft doorgebracht, vaak in eenzame plaatsen, ver van de cen- ,£a van het Europeesch verkeer. Er ■zijn dan ook tal van intieme, druk be zochte café’s, en clubs, waar talrijke gepensionneerden zich verzamelen en zien amuseeren. Ze vertellen er elkaar hun ervaringen avonturen, vaak met een massa fantasie, 's Morgens vinden ze er hun vaste tafeltjes en clubjes, waar zij domineeren, pandoeren... en brid gen... vooral bridgen! Geen enkele dezer talrijke gelegenhe den is echter drukker bezocht dan het gezellige café-restaurant Metropila na'’. Hier treft men de „crème de la crème’ van de veelal te vroeg gepen sionneerden en vindt men de nog actief dienende hoogere regionen der talrijke Departementen. Hier zijn driekwart van de tafels en hoekjes voor vaste bezoe kers gereserveerd. Op een fraaien voorjaarsmiddag was deze reserveeringswoede uitgebreid met een tafeltje, opvallend goed geplaatst in het midden van de groote zaal. Vier bordjes „gereserveerd” hingen op even zooveel stoelen, maar slechts kort, want weldra daagden de huurders op! Het waren vier mannen, samen zoo ongeveer 2 en een halve eeuw oud, maar overigens, wat men noemt „prima ge conserveerd", behalve dan de haardos van driekwart van het kwartet. Twee waren kaal, positief kaal, maar ze wa ren er „geen haar' minder om gesoig neerd. Het waren deftige mannen. Ze bezetten de Noordelijke en Oostelijke li nies. Nummer drie had het klaarge speeld een doodeerlijke verdeeling aan te brengen in, precies geteld, 32 naren. Aan iederen kant van zijn schedel hin gen er, eenigszins droefgeestig. 16 neer. Hy installeerde er zich behoedzaam in het Westen. De vierde man vormde waardig contrast met zijn nooten, 1 lebol en zijn beste jaren! Hij viel inderdaad een beetje „uit den toon” in dit gezelschap, maar leed daar blijkbaar niet onder. IVA-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 15