De Kennismaking
boeken
Twee
Indië
over
nieuwe
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
VAN DE
HET LUIDRUCHTIGE
DE VRIJGEZEL
Zaterdag 26 April 1941, No. 117861. ‘•‘•e*
De geschiedenis van Indië op boeiende wijze verteld
PARTIJTJE
TOEGEZONDEN BOEKEN
hu
Van de Boekenplank
Het Javaansche kerkje te Magelang. Magelang was het centrum
van het zemdingsveld, waar ds. Merkelijn 26 jaren heeft gearbeid
(Uit: „26 Jaren op het Zendingsveld”)
Herinneringen van een
missionair-predikant
„Zij hebben den weg tusschen
Europa en Indië gebaand”
V
I
nu en dan een dans gewaagd met een(
of ander onweerstaanbaar exemplaar./
Zie je wel, zoo luidde onveranderlijk
zijn conclusie, als hij zich na afloop
van een Excelsior-feest ter ruste begaf,
zie je wel, ze zijn óf onbeduidend-zon-
der-meer, óf onbeduidend onder een gi
heimzinnig sausje van namaak wereld
wijsheid. Daarna sliep hij bedaard in.
;e-
In
JOHAN KONING.
een merk-
contrast met zijn clubge-
j had een pracht van een krul-
leed denken aan Mengelberg in
afweet van de in
ielangwekkende ge
en
ken
een
Ds. A. Merkelijn, heeft in zijn boek 26
jaren op het Zendingsveld” ook een brok
recente „koloniale geschiedenis" vastge
legd, de historie van een arbeid, waar
voor men groote bewondering moet heb
ben en waarvan de moeilijkheden slechts,
weinigen bekend zijn.
Het boek brengt de onopgesmukte bio
grafie van een pionier in het werk der
zending, die den lezer met al zijn bevin
dingen doet meeleven. Tal van foto’s ma
ken het den lezer gemakkelijk door te
dringen in de vele herinneringen, die
hier door een missionair predikant te boek
zijn gesteld
grijze heer wenschte haar
idge v
„Onze Indische geschiedenis”,
verteld door Joh. van Hulzen,
met teekeningen van Menno van
Meeteren Brouwer. Uitg. J. H.
Kok N.V. te Kampen.
Hij haalde je met ware doodsver
achting uit een brandend huis!
Allemaal er naast! lachte mevrouw
Verboom Ik wist wel, dat jelui het niet
zouden raden Even bleef ze zwijgen om
de spanning te verhoogen. Nu de eer
ste maal dat Frits en ik elkaar aan
schouwden, stond ik met een bont schort
aan op een trapleertje in de keuken de
ramen te lappen en dacht Frits dat ik het
dienstmeisje was. Een waan, waarin
zij mij dan qok netjes probeerde te laten!
viel de oude heer in. We moesten allen
lachen.
De talentvolle en productieve schrijf
ster kon je overal eerder mede bezig
denken, dan op een trapleer glazen zee-
men. Ik zal jelui alles eens vertellen!
Mijn vader stierf toen ik nog maar 20 was
en moeder en ik bleven in vrij sobere
omstandighedeen achter, ik had van alles
wat geleerd, maar niets grondig genoeg
om er mijn brood mede te verdienen. We
gingen toen in een klein buitenhuisje op
de Veluwe wonen, het leven was daar
juist beschreven in zijn laatste hoofdstuk
..De kroon op het werk”. Indië is geen
toevallige bezitting, geen kolonie, maar
evenzeer déél van ons rijk, zij het in
ander verband tot het moederland, als
elke provincie dit is. Die verbondenheid
is niet van vandaag of gisteren, maar is
een merkwaardige, soms wondere ge
schiedenis van drie eeuwen van verkeer,
gezamenlijken arbeid en lotsgemeenschap
geworden en gegroeid tot een recht op el
kander. Dat recht kan door anderen be
streden, maar nooit veracht worden.
Langs den langen weg der historie, die
echter onder zijn bezielende leiding den
lezer niet lang gevallen zal zijn stelt
de heer van Hulzen tenslotte vast, dat
onder Nederland's bestuur millioenen on
derdanen overzee tezamen leven, een paar
honderd volken en stammen, met eigen
godsdienst, zeden en gewoonten. Het is
de band van ons gezag, die allen samen
bindt en tegelijk ruimte laat voor vreed
zame ontwikkeling naar eigen aard. Die
ontwikkeling geschiedt onder Nederland-
sche leiding, met bescherming van al
het eigene, wat werkelijk beschavende
waarde heeft. Het is een zeer groote ver
dienste van derf heer van Hulzen, dat hij
hierop het volle licht laat schijnen.
Als snel oriënteerende bijlagen zijn fn
het werk opgenomen een tijdtafel en een
register van persoons- en plaatsnamen.
Menno v. Meeteren Brouwer, wiens groote
begaafdheid als teekenaar van Indische
onderwerpen reeds herhaaldelijk is geble
ken, heeft den boeiehden tekst van Jo
han van Hulzen op even boeiende wijze
geïllustreerd. Zijn teekeningen spreken
sterk tot de verbeelding zonder dat hij
daarbij de historische documentatie ver
waarloosd heeft Ook in zijn portretten
van gouverneurs-generaal en vooral
in dat van den grooten geleerde prof.
Kern heeft hij, evenals in de geslaagde
omslagteekening, iets zeer bijzonders be
reikt.
In de vele publicaties, welke van de
hand van Johan van Hulzen zijn versche
nen, heeft hij zich doen kennen als een
van onze beste vertellers, die in bloeiend
proza, met een bijzondere gave voor het
scheppen van sfeer, den geest weet te
boeien en hem in de macht van zijn
woord weet binnen te voeren in de
wereld, welke hij heeft willen oproepen.
Voor hem als historicus is dit van bij
zondere beteekenis. Onze historie
schrijvers zijn, behoudens een enkele
uitzondering nooit sterk in de vertel
kunst geweest, wat jammer is, want
voor velen is het wel gc~‘“?ht
„het vak geschiedenis” iets aantrekke
lijks heeft. Een droge verwerking van
feitenmateriaal heeft de liefde tot de
land en volk beteekent voor het natio
nale bewustzijn.
In „Onze vaderlandsche geschiedenis"
had van Hulzen reeds, meer dan
eenige andere auteur vele bladzijden
géwijd aan onze West- en Oost-Indische
historie en wel op een wijze, die sterk
den wensch deed opkomen, dat hij ook
aan deze geschiedenis een geheel werk
zou wijden. Deze wensch is thans in ver
vulling gegaan op een wijze, die alle
verwachtingen heeft overtroffen. Onze
koloniale geschiedenis is veelal frag
mentarisch tot ons gekomen; als een
doorloopend verhaal boeiend van be
gin tot einde, heeft zij ons volk nooit
bereikt Zeker, wij bezitten, van weten
schappelijk standpunt bezien, voortref-
die zwak was.
Destijds schreef ik al kinderverhaaltjes
die ook wel geplaatst werden, maar heel
slecht betaald. Omdat we geen hulp kon
den bekostigen, was ik tevens het meisje
voor alles!
In die dagen schreef ik in alle stilte
enkele novellen, voldoende om een bundel
te vullen en ik was zoo moedig om ze
naar een der grootste uitgevers te zen
den, ik kreeg ze na verloop van drie da
gen prompt retour!
Toen heb ik er een tweeden en een
derden uitgever mede willen verblijden,
even prompt kwamen mijn letterkun
dige producten bij me terug Ja het was
misschien heel ontmoedigend, maar ik
bleef vol goeden moed, ik had in levens
beschrijvingen van groote letterkundigen
meermalen gelezen, dat zij met hun eer
stelingen vaak een langen lijdensweg
hadden moeten afleggen, ze hadden wel-
eens alle uitgevers van het land afge
reisd zonder succes en toch waren die
teleurgestelden later beroemd geworden
en konden dan lachend vertellen van hun
wanhoop bij al die retourzendingen, die
soms hun heele zakgeld aan porti had
den gekostToen hoorde ik toevallig
in mijn gehucht van een nog jongen uit
gever. Opnieuw pakte ik mijn geestes
kinderen in, opnieuw schreef ik een
briefje, verzond alles en bleef wachten.
Drie weken waren voorbijgegaan en ze
waren niet retour gekomen, ik liep den
postbode tegemoet en ik was opgelucht,
als hij me met een groet passeerde of
gemoedelijk zeiNiks voor u juffer
Was het gunstig, dat ik nog niets hoorde
of niet? ik wist.het niet.
Het werd Mei en ik hield in ons
kleine huisje groote schoonmaak en ik
werkte als een paard. Als ik moedertje
dan wat droef naar me zag kijken,
lachte ik en zei, dat ik schoonmaken
echt fijn vond en maar blij was. dat ik
geen hulp had I Arm moedertje, ze vond
toch, dat mijn jongemeisjestijd wel heel
saai en poovertjes wasHet werd dan
8 Mei en dien dag zou ik de laatste
hand leggen aan mijn schoonmaak of
beter gezegd, ik gaf de keuken een
beurtMoeder was dien dag naar een
familielid in de buurt en ik werkte ver
woed door. Mijn oudste japon had ik
aan en een bont schort, mijn haren zaten
allesbehalve tip-top. Ik stond juist op de
trap toen er gebeld werd. Nu was het
buiten de gewoonte, dat als er niet open
werd gedaan, de leveranciers achterom
liepen, ik was veel te druk bezig om
van die trap te komen, ook toen er nog-
een gebeld werd, ging ik met mijn werk
door.
Ik bedacht me, dat de nieuwe, keuken-
gordijntjes, welke ik de vorige week al
gemaakt had, de keuken wel op zouden
fleuren, toen ik voetstappen achterom
hoorde komen Tot mijn verbazing stond
daar ineens een vreemde jonge man in de
keukendeur! Ik bleef op mijn verheven
(Uit: „Onze Indische
Geschiedenis”)
,,26Jar°n op het zendingsveld”,
hosinnermgen van een missio
nair-predikant, door ds. A. Mer
kelijn. D. A. Daamen's Uitg.
Mij. N.V,, alhier.
Ds. Merkelijn vertelt onderhoudend van
de vele methoden welke hij gevolgd heeft
om den „bruinen broeder" te bereiken,
het uitgeven van een Javaansch maand
blad, bet geven van een cursus in de Ne-
derlandsche taal, ziekenhuizen, de orga
nisatie van een aparten arbeid-ohder-de-
vrouw.
We zien van lieverlede dit werk groeien
en uitbotten naar alle kanten. Dit vrucht
bare terrein biedt vele kansen. Maar ook
vele moeilijkheden, hindernissen, die óf
stuk voor stuk uit den weg geruimd moe
ten worden, of den pionier een gebiedend
„halt!” of „terug!" toeroepen. Zoo leeft
de lezer mee met heel het bonte leven,
heel het boeiende werk van den zende
ling; ook plaatst hij ons midden in het
volksleven, als hij met zijn Javaansche
helpers voor een tijd gaat samenwonen
in een dorpswoning, om vanuit dat cen
trum de omgeving intensief te bearbeide i
De uitgever zegt niet te veel, waan
hij opmerkt, dat dit boek een even gro
ten ingang verdient te vinden als
Jaren Domineesche”, van mevrouw M J.
A. de VrijerStruys. Het is even be
wogen en even warm geschreven, maar
mannelijker en stoerder. En als er ooit
een tijd is geweest, waarin het werk' der
Zending onze belangstelling en onze lief
de verdient, dan is dat nu, nu de verbin
dingen met Indië verbroken zijn.
Wie nimmer belangstelling voor de Zen
ding had, krijgt die na lezing van dit b
scheiden, maar vurige boek Het bex t
een brok Zendingsgeschiedenis van c
schatbare waarde, sprekender, krachtiger
in bewijs, dan eenig Zendingshandboer.
omdat het werd geschreven regelrecht ut,
een vaak teleurstellende, maar ook va
blijdschap verwekkende praktijk. Wie i.i
Indië was. weet wat de Zending daar niet
enkel op godsdienstig, maar ook p so
ciaal terrein heeft bereikt. Hij hoeft er
de veelal indrukwekkende resultaten va i
gezien in den vorm van kerken, schol.? i
en ziekenhuizen, maar hij is onbekend ge
bleven met de groote moeilijkheden. de
ontzaglijke inspanning van hen. die dezen
prachtigen arbeid hebben tot stand ge
bracht. Daarom wenschen wij dit lijvige,
rijk geïllustreerde werk van ds. Merke
lijn in vele handen. Men raakt spoedig
verdiept in dit boek en dan laat het niet
meer gemakkelijk los. Niet alleen, dat het
de liefde en belangstelling van ons volk
voor de Zending zou aanwakkeren, ook
de belangstelling voor Indië als geheel
j <ïoor geprikkeld worden. En al is
ds. Merkelijn niet een even groot vertel-
]er a*s Johan van Hulzen, hij slaagt er
toch in bij den lezer belangstelling te wek
ken voor zijn stof, een belangstelling,
welke toeneemt, naar gelang hij zich die
per inleeft en voor dit zich inleven zal
hij den schrijver tenslotte hartelijk dank
baar zijn.
Toen begonnen de moeilijkheden. Op
den zevenden morgen van zijn vacantie
hoog in de Fransche Alpen liep dr.
Cartridge welgemoed de machtige kron
kelingen van de hoteltrap af. Om hem
heen heerschte diepe rust. Neuriënd
zakte hij omlaag. Neuriënd stapte iqts
anders omhoog. Een meisje. Zeer een
voudig gekleed, zeer eenvoudig gekapt, -
met een ge- verlaten straat strekte de gang zich
Wiliiriïl Viorn nié nonnef ia hior
in het
Hoog in de Fransche Alpen lag het
hotel Excelsior; een klein wereldje,
"waarin beschaafde overdaad zich broe
derlijk mengde met beschaafd vermaak
en beschaafde verveling.
De bewoner van kamer 120, een zeke
re dr. Cartridge (door zijn vrienden
„Tooneelspelen”, Joost van den
Vondel. N.V. Uitgeversmaat
schappij Elsevier, Amsterdam.
de „Bibliotheek der Nederlandsche
Letteren” verscheen thans de tweede bun
del Tooneelspelen van Joost van den
Vondel. Het is het laatste werk van de
hand van dr. H. W. F. Moller, die voor
de verschillende spelen een inleiding
schreef en deze van verklarende aantee-
keningen voorzag. Midden in zijn arbeid
is dr Moller onverwacht heengegaan. Toch
heeft hij dit belangrijke werk nog gereed
kunnen maken en zelfs de proeven nog
kunnen corrigeeren. De bundel omvat het
bijbelsche treurspel „Gebroeders", de Jo-
sefspelen: .Josef in Dothan" en Jjosef in
Egypte" en het spel van de twee aposte
len „Petrus en Paulus”.
De opvolger van dr. Moller In de Bi
bliotheek der Nederlandsche Letteren
Is professor dr. H. B. Molkenboer.
„De drakentanden". Ellery Queen.
J. Philip Kruseman, alhier.
Ellery Queen is een schrijver van wel
zeer spannende detectiveromans. „De
drakentanden" mag wel tot een van zijn
beste gerekend worden. De millionnair
Cole is op zijn jacht „Argonant" over
leden. Zijn vriend, de makelaar Mc Car
los. heeft wel erge haast om het lijk
over boord te zetten. Een en ander trekt
de aandacht van Bean Rammell. die met
Ellery Queen een opdracht voor Cole te
vervullen heeft in verband met het op
sporen van erfgenamen. Een gecompli
ceerde historie van een vervalscht tes
tament, de moord op een erfgename, die
eigenlijk al overleden is en tal van an
dere verwikkelingen, welke Queen door
deductie tot oplossing weet te brengen,
verhoogen de spanning van dit verhaal,
dat vertaald werd door M. J. Condré-
Tollenaar.
Hij had tenminste een prettig en hoogst „Cary’ genoemd), aanschouwde het le
ven in het luxe-hotel Excelsior met een
half-geamuseerden, half-spottenden blik.
Dr. Cartridge was vrijgezel, nu al vijf
en dertig jaar lang. In zijn steeds groei
ende praktijk van geacht, gevreesd en
bemind zenuwspecialist was hij zoo
vaak in contact gekomen met het Ewig
Weibliche, dat de huwelijksche staat
voor hem weinig aantrekkingskracht
meer had. Bovendien nam zijn werk
hem geheel in beslag. En dan, de ver
antwoordelijkheid... Enfin, dr. Cartridge
verborg zich achter een wolk van uit
vluchten, waarachter een kleine waar
heid verscholen lag.
Hij had een enkele maal een praatje
gemaakt met een der vele charmante
skisport-jongedameszelfs had hij zoo
felijke geschiedkundige werken; dr. F.
W. Stapel’s „Geschiedenis van Neder-
landsch-Indië”, in zes deelen, is en blijft
een standaardwerk. Het heeft echter een
uitgesproken wetenschappelijk karakter
en dit is nu juist wel het laatste wat
men van dit nieuwe lijvige werk van
Johan van Hulzen zeggen kan. Dit be
teekent niet, dat er iets in voorkomt,
wat wetenschappelijk niet verantwoord
zou zijn, ook niet, dat het „goedkoop-
populair” is, allerminst, wanneer men
het populair zou willen noemen, dan is
het dit in den besten zin van het woord,
in dien zin dus, dat het een boek voor
geheel ons volk is, dat, over het alge
meen, veel te weinig
zoo vele opzichten bi
schiedenis van onze overzeesche gewes
ten. In dit opzicht voldoet dit werk aan
een zeer dringend gevoelde behoefte. Er
wordt vaak en niet zelden terecht ge
klaagd over gebrek aan belangstelling
voor onze tropische gewesten, over een
tekort aan koloniaal sentiment in ons
nationale bewustzijn. In dit verband kan
het werk van van Hulzen een belang
rijke taak vervullen.
Dit lees- en vertelboek is een poging,
zegt de schrijver bescheiden in zijn
voorbericht, maar wij stellen vast, dat
het een zéér geslaagde poging is be
langstelling te wekken voor den weg der
Oost-Indische volken van het verleden
naar het heden, voor hun lotswisselingen
voor de ontwikkeling bunner landen tot
Nederlandsch rijksgebied. Zonder eenige
kennis daarvan kan de nauwe betrekking,
de zeer wezenlijke band tusschen het
moederland en de overzeesche rijksdeelen
niat verstaan en dus niet gewaardeerd
worden en neemt het vooroordeel zoo
licht de plaats van het rechtmatige oor
deel in. Het „doorloopend verhaal” geeft
nog altijd den besten waarborg de belang
stelling van „ouderen en jongeren” gaan
de te houden. Dit blijkt ook nu weer, te
overtuigender doordat de heer van Hul
zen over de gave beschikt een dergelijk
verhaal boeiend en levendig neer te
schrijven. Terecht heeft hij in dit werk
alleen de Oost-Indische historie vastge
legd, niet omdat de West-Indische min
der belangrijk is, ze is stellig een af
zonderlijke beschrijving waard maar
om de aandacht onverdeeld op onze
hoogst belangrijke Aziatische gewesten
te richten.
Als geschiedkundig leesboek kan dit
werk op onze scholen ontzaglijk veel er
toe bijdragen, de belangstelling voor onze
koloniale gebieden te verhoogen. Maar
ook buiten de school is het een werk,
dat een waardevol geschenk vormt voor
ieder die belang stélt in ons Indië. Wat
Indië voor Nederland beteekent. heeft de
schrijver aan de hand Van Indië’s ont
wikkeling in de laatste kwart eeuw zeer
Brand!
Met één sprong was hij bij het alarm-
apparaat.
Een gillende sirene krijschte door het
luxe-hotel Excelsior, minuten lang.
Overal werden deuren opengerukt, klon
ken verschrikte stemmen en holden voe
ten over de gangen. Ook dr. Cartridge
was uit bed gesprongen. Snel trok hij
een kamerjas aan, schoot in zijn pan
toffels en... Eva. Waar is ze? Stel je
voor, dat... Weg rende hij. Een instinct
dreef hem naar de volgende verdieping.
De rook vormde hier reeds een dik,
gordijn.
Eva! riep hij, Eva! Geen ant
woord. Al de gasten waren naar de la
ger gelegen étages gevlucht. Als een
opgeruimd gezicht.
De vier mannen gingen bridgen, wat
overigens in „Metropilana” niets bij
zonders was. De deftige meneer in het
Noorden streed aan de zijde van den
man met de Mengelberg-haardos, zijn
lotgenoot was partner van de man met
de 32 „restanten”. Alle vier waren ze
vreemd en onbekend in deze omgeving,
iets wat hen echter volkomen koud liet.
De nieuwsgierige blikken van de talrijke
stamgasten lieten zij langs zich heen
glijden, ze kwamen om te bridgen, en
niet als mannelijke mannequins!
Zij trokken voor ,,de gever” en „Men
gelberg” laten we hem gemakshalve zoo
noemen, draaide schoppenaas. Hij deel
de dus, overigens volmaakt eerlijk,
zeer recht van houding,
woon, lief, eerlijk gezTchtje,
twee heldergrijze oogen hem
voorbijgaan met een nuchteren blik aan
keken. Een bijzonder en aanlokkelijk
geheel, vond Cary Cartridge. Ze keek
niet om, zelfs niet toen ze boven aan
de trap gekomen was en hij, de bekende
arts, onderaan de trap een rechts-om-
keerd maakte en op een tweeden, nu
gewild-toevalligen blik bleef wachten.
Dit verraste hem zeldzaam. Ze keek
niet om!
Hij zag haar dien morgen niet weer,
doch wel dacht hij zoo nu en dan aan
haar heldergrijze oogen. Wie was ze?
Wat deed ze hier? Laat in den middag
verscheen ze even in het restaurant van
het hotel en wisselde enkele woorden
met den chef-kelner. Dr. Cartridge
spitste zijn ooren. Tevergeefs. De kell-
ner knikte en zei iets, dat „Oui, miss
Eva' leek, maar het kon evengoed de
naam van een nieuwe cocktail zijn ge
weest. De avond duurde lang, vond de
vijf en dertig jarige vrijgezel en hij
keek grimmig naar de eeuwig charman
te jongedames en haar onuitroeibare
glimlachjes.
Was het wonder, dat de bewoner van
kamer 120 den volgenden ochtend
nieuwsgierig speurend de trap afliep,
daarbij aandachtig neuriënd? Neen, dat
was geen wonder. Maar dat op hetzelfde
oogenblik een meisje met twee helder
grijze oogen eveneens neuriënd de trap
begon op te loopen, dót was een won
der! (Tenminste, zoo oordeelde de man).
Ze naderden elkaar. Zijn mondhoeken
werden ongehoorzaam. Hij lacht aardig,
dacht ze, terwijl ook haar lippen een
bijzonderen vorm kregen. Ze is anders
dan de anderen, dacht de man in het
voorbijgaan. Ze is flink, ze stelt zich
niet aan, ze is... in één woord: ze is
lief.
Na het ontbijt maakte hij een lange
wandeling, waarbij hij zich gedroeg als
een jongeling van viif en twintig lentes.
Dien avond deed Ven nieuw dansor-
kest zijn intrede in het Excelsior hotel.
De dancing was eivol. Cary Cartridge
had een plaatsje gevonden achter een
dikken pilaar. De muziek was uitste
kend, de thee was heerlijk en hij was
eenzaam. Hij zat reeds twee uren te
wachten (waarom eigenlijk en op wie?)
toen ze de zaal binnenstapte. Naast
haar liep een oudachtig heer met dun
haar. Ze legde haar hand even op zijn
arm. Ze spraken met elkaar. Dr. Car
tridge voelde iets naars in zijn keel en
slikte krampachtig om den denkbeeldi-
gen aardappel weg te krijgen. Ze gin
gen zitten. De kelner vloog op hen toe.
De leider van het orkest boog eerbie
dig. De verstokte vrijgezel verloor zich
in gissingen. Tenslotte stond hij oi
liep naar den uitgang. Hun bil
kruisten elkaar. Het meisje kreeg
kleur en keek een anderen kant uit. Bij
zijn kamerdeur gekomen, stond Cary
Cartridge plotseling stil.
Kijk, sprak hij tot zichzelf, ze is
lief en dat maakt het geval heel moei
lijk. Over een week ga ik weg en wat
is nu een week... Tja, hij zuchtte, en
intusschen ben ik mij ervan bewust me
gelukkiger te voelen dan ik ooit ge
daan heb.
Hij moest nog lang op den slaap
wachten.
Twee dagen voor zijn vertrek deed hij
een ontdekking. Ze heette Eva en de
grijze heer was niet haar echtgenoot,
noch haar vader, noch haar oom. noch
iets anders verontrustends. Hij stak zijn
handen diep in de zakken van zijn duffel
en sprak tegen de hemelhooge bergen:
Er moet iets gebeuren! Nu of
nooit!
Er gebeurde iets.
Midden in den nacht wrong de neus
van den portier zich plotseling in
xjreemde kronkels. Hij stapte de groote
hall in en keek om zien heen. Een
vreemde lucht. Branderig. De man zag
niets, doch liep naar de lift. Men kon
nooit weten. Hij schoof de deur open
en werd bleek van schrik. Een dunne
blauwe rooksluier zweefde hem tege
moet. terwijl een verstikkende hitte
hem in het gezicht woei.
voor hem uit. Toch moest ze hier zijn,
in een van deze kamers; hij voelde het.
Het signaal gilde snerpend.
Eva! Hij werd wanhopig. Eva!
Plotseling hoorde hij aan het einde
van de gang een bonzend geluid.
Iemand sloeg tegen een deur. Hij snelde
te hulp.
Wie is daar? riep hij.
De deur is vastgeklemd door de
hitte, sprak een stem aan den anderen
kant. De kamer grensde aan de lift
koker.
Wacht, ik zal duwen.
Hij drukte met zijn volle gewicht te-
,’en de deur. Geen beweging. Iemand
loestte achter de deur. Toen nam Cary
Cartridge een korten, krachtigen aan
loop en met luid gekraak brak het
houtwerk in stukken.
Kruip naar buiten, riep hij hijgend.
Een meisje wrong zich door de nauwe
opening. Eva. Even keek ze hem aan,
even glimlachte ze. Het volgende mo
ment moest hij haar opvangen. De sp""-
ning was te groot geweest. Hij n ii
haar in zijn armen en stapte vastbe
raden naar de trap.
Zoo is het goed, zei hij hardop.
Twaalf uren later (de brand was spoe
dig gebluscht, persoonlijke ongelukken
vielen niet te betreuren) diende de pri-
vé-secretaresse van den hoteldirecteur
haar ontslag in. Haat naam luidde Eva
Gardner. De
en dr. Cartridge veel geluk, zeer veel
geluk.
Toen ze arm in arm het luxe-hotel
Excelsior verlieten, vroeg Eva met een
bijzondere tinteling in haar oogen:
Cary, was ik érg zwaar?
Neen m’n engel, antwoordde de
jongeling Cartridge. Ik zou je met
plezier naar het station dragen.
Met plezier?
Met plezier.
Op deze ietwat ongewone wijze begon
een idylle, welke zou voortbloeien tot in
lengte der dagen.
staanplaats en dacht: Wat zou die hiér
moeten F De jonge man liet me echter geen
tijd en zei beleefd: Ik heb tweemaal ge
beld, maar er werd niet opengedaan Is
Juffrouw Blok misschien thuis? Ik vond
de situatie een beetje gek. ik op die trap
en er uitziende als wijlen Asschepoes! Tk
begreep ook niet wie hij was en wat hij
van me moest en zei vlug: Neen mijnheer,
de juffrouw is niet thuis I Hij verdween
direct, iets mompelend, dat het hem
speet. Ik bedacht me eerst, toen hij allang
verdwenen was, dat een goed dienstmeisje
zou hebben gevraagd, wie Lij zeggen moest
dat er geweest was 1
Een week ging voorbij en nog steeds
had ik niets van mijn novellen gehoord.
Op een morgen bracht de post een brief
van uitgever Verboom! Alleen een brief,
geen pakje! Ik beefde van opwinding. De
heer Verboom vroeg belet om op den
daaropvolgenden Dinsdag omstreeks drie
uur met mij te komen spreken over de
uitgave van mijn bundel! Mijn hart bons
de, ik was dol gelukkig, de kans was ge
komen, ik zou geld verdienen, misschien
beroemd worden I De dag van het bezoek
brak aan, lang voor het vastgestelde uur
zat ik klaar, gekleed in mijn beste japon,
keurig gekapt en gesoigneerd te wachten.
Eindelijk de bel! Ik deed open, half om
gedraaid stond een heer en ik begon al:
O mijnheer Verboom komt U binnen, ik
verder kwam ik niet, want toen verloor
ik mijn tegenwoordigheid van geest. Mijn
heer Verboom had zich naar mij toege
keerd, nam zijn hoed af en ik arme, her
kende in hem den bezoeker, aan wien ik
zelf verzekerd had, dat juffrouw Blok niet
thuis was
De oude heer Verboom, de uitgever,
was een gezellige baas, dat was zeker.
Zijn kleine oogen glinsterden altijd even
guitig achter zijn orilleglazen. Met zijn
personeel ging hij om als een oudere
vriend, want niettegenstaande hij de 70
naderde, was hij nog altijd het hoofd
van zijn bedrijf, al vond zijn zoon, dan
ook zonder dat natuurlijk rechtstreeks
aan zijn vader te laten merken dat hij
het nu langzamerhand tijd vond, dat
zijn vader zichzelf pensionneerde en de
teugels aan hem overgaf. Maar daaraan
scheen papa voorshands nog niet te den
ken. Wie het voorrecht had, gast te zijn
in de gezellige woning van den heer en
mevrouw Verboom, werd altijd weer ge
troffen door de prettige en gezellige
sfeer, welke daar heerschtte, van men-
schen, die, zelf ouder wordend, toch zoo
volkomen met den tijd wisten mede te
gaan en soms kon men zich niet inden
ken, dat dit echtpaar reeds den winter
van het leven was binnengegaan. En ook
werd ieder getroffen door het harmoni
sche geluk, dat hier woonde. Men zou
zich niet kunnen indenken, dat er in deze
lange reeks huwelijksjaren ooit een wan
klank zou zijn geweest Nog altijd gingen
de oude mensenen in elkaar op, leefden
voor elkander in hun warm en gezellig
interieur, waar alles geluk en vrede
ademde. Verboom was een der beste uit
gevers en menig jong talent had, dank
zij zijn hulp, de eerste schreden kunnen
plaatsen op den weg van den roem. Mijn
heer Verboom mocht het zich tot een
verdienste rekenen, dat hij jonge talenten
had ontdekt en aangemoedigd en de
mooiste ontdekking in zijn leven was
zooals hij het zelf lachend kon zeggen
zijn vrouw geweest.
Ja, zei hy dan oolijk, dat was
destijds een heel bijzondere dag voor
mjj. ik ontdekte een jong talent en vond
tegelijk mijn vrouw
Dit toen door hem ontdekte talent had
zich ontplooid tot een der meest gelezen
en gevierde schrijfsters en de vrouw,
die hij had gevonden, was de beste
levensgezellin geweest, die men zich wen
schen kon!
Ieder jaar, als de kalender 8 Mei aan
wees, vond mevrouw Verboom op haar
schrijftafel een bouquet en altijd weer
zei dan haar man: Vandaag is het
zooveel jaar geleden, dat ik een aardig
meisje op een trapleertje zag staan, die
me kalm tot tweemaal toe aan de voor
deur liet bellen, zonder open te doen.
En even zeker kwam haar antwoord
Vandaag is het evenveel jaren ge
leden. dat iemand notabene een totaal
onbekende zoo brutaal was om maar
achterom te loopen en de keuken binnen
te stappen op een zeer ongelegen oogen
blik.
Dan lachten beiden om het grapje, dat
ieder jaar trouw werd herhaald.
t Was op den dag, dat dit gelukkige
echtpaar 35 jaar getrouwd was en hun
intieme vrienden bij een huiselijk diner
vereenigd waren, dat het geheim van die
eerste kennismaking werd ontsluierd.
Mevrouw Verboom vertelde het ons op
haar lieve en innemende wijze, af en toe
een blik van verstandhouding wisselend
met haar man, die soms lachend iets aan
haar verhaal toevoegde Dat zal ik
jelui nu eens vertellen, hoe Frits en ik
elkaar voor het eerst zagen en ik wed
dat niemand van jelui op zoo’n weinig
vormelijke en origineele manier kennis
heeft gemaakt met je toekomstigen man als
ik. Dat begin was zeker origineel
maar goed, heel goed, zei haar man, het
was een der mooiste dagen uit mijn leven,
waarop ik dit beleefde.
We keken even gespannen, want al wa
ren we allen oude vrienden, van die ken
nismaking wisten we toch niets af.
Wat denken jelui nu eigenlijk? vroeg
lachend de gastvrouw.
Nu. zei een onzer, misschien redde
Frits je uit het water, juist op het oogen
blik, dat je dreigde te zinken.
Of bracht de hollende paarden tot
staan van de vigilante, waarin je zat.
gewenscht, dat
iets aantrekke
lijks” hëeft’^Ëen droge verwerking van
feitenmateriaal heeft de liefde tot de
historie veel kwaad gedaan. Laten wij
daarom ons gelukkig achten Johan van
Hulzen te bezitten, die als historie
schrijver een vertelkunstenaar is. Dit
heeft hij vooral bewezen met zijn eerder
verschenen groote werk „Onze vader
landsche geschiedenis”, een vertelwerk
over onze vaderlandsche historie, zoo
als er nog geen het licht had gezien.
Hét is een lees- en vertelboek, een
boeiend werk voor jong en oud, voor de
jeugd en voor de opvoeders van de
jeugd, die beseffen wat de historie van
gemaakt, onnavolgbaar!
het moment dat de man met de
„rechtvaardige scheiding' zijn dertien-
den slag incasseerde, drong een jonge
man door de verbaasde toeschouwers.
Hij sprong op de tafel, die zooveel ge
varieerde belangstelling gewekt had en
toonde den volke een keurige affiche,
waarop met letters als koeien te lezen
was:
Al is U zoo doof als een kwartel,
met het nieuwe, sierlijke gehoor-appa-
raat van de firma Pieter Pietersen
maakt U... fluisterend..., groot slem
schoppen”.
maar had zich zelf blijkbaar niet ver
geten, want hij opende, en annonceerde
met een, voor den Haag iets te luide
stem... twee harten!
Voor de 32-jarige was het volume van
„Mengelberg” zeker nóg onvoldoende,
want hjj riep... en eveneens voor vriend
en vijand wat aan den krachtigen kant...
wat doe je?... pas je? „Mengelberg”
herhaalde zijn offerte... twee harten...
en thans zóó luid, dat hier een daar
„ssst” gehoord werd. Enkele beter ge-
humeurden keken geamuseerd toe!
Lichtelijk gechoqueerd wuifde de man
met de scheiding afwerend en antwoord
de... thans zelfs in het buffet hoorbaar...
ik pas!
De partner van Mengelberg, de def
tige meneer in het Noorden, had de
neerslachtige beweging van den twee
den spreker gezien. Het was zijn beurt
en met stentorstem riep hij „Mengel
berg toe:.„jij past, is het niet Ko?
Ko, alias „Mengelberg” stoof woedend
op, legde zijn handen breeduit op tafel,
boog zich voorover en slingerde zijn
bongenoot z’n repertoire toe... twee har
ten...! een jump! Ten overvloede stak
hij twee vingers van zijn rechterhand
ten hemel en perste zijn linkerduim op
de plaats, waar zijn hart vertoornd en
onstuimig klopte.
Het Noorden knikte deemoedig. Be
zwerend smeekte hij den vrede af met
een klein wit, mollig handje en ant
woordde op geforceerd juichenden toon,
alsof hy zyn verontwaardigden partner
door een prettige verrassing wilde
verteederen... ais jij drie klaveren hebt,
doe ik er twee bij, Kol!... vijf klaveren
dus...!
De dichtstbij zittende belangstellenden
schaterden. In de buitenwijken, waar al
leen de herrie en niet de misverstanden
waren doorgedrongen, klonk gesis en
werd om stilte gebruld. Een oud-Resi-
dent beging bij het domineeren met
dubbelklank een onvergeeflyken bok, die
hem twee goede Hollandsche duboeitjes
kostte. Hjj slaakte een zeer leeljjk woord,
gelukkig in 't Maleisch, maar evengoed
onvertaalbaar leelijk.
Voorzien van 13 kaarten van zeer twij
felachtige, zoowel defensieve als offen
sieve waarde, riep hij op blijden toon...
rondgepast! prachtig, daar gaan ze...
en smeet zijn teleurgestelde serie met
genoegen en voor ieder zichtbaar, bloot.
Het was een prachtverzameling tusschen
de 2 en de 9.
Een helsch kabaal was het gevolg. Ko
Mengelberg was vrijwel ontploft, zijn
zoete Voorburg was het slachtoffer en
liep met een straaltje in de broekspij
pen van den meneer uit Oost. De toe
schouwers in de eerste linie bulderden.
De buitenwijken brulden om stilte.
Dan stonden plotseling de 4 spelers
op, haalden elk voor zich een keurig
apparaatje uit den zak en plaatsten dit
op vrijwel onzichtbare wijze op hun lin
keroor. Ze zetten zich te spelen. Thans
„gaf' de 32-jarige en bood, te zamen
met zijn Oostelijken bondgenoot... en
hoe? groote slem schoppen.
„Mengelberg doubleerde, maar
werd
Op
Veel menschen vinden den Haag een
goedkoop en de lucht goed voor moeder, gezellige stad en daar is wat voor te
j:-’- zeggen, vooral als men jaren en jaren
in de Koloniën heeft doorgebracht, vaak
in eenzame plaatsen, ver van de cen-
,£a van het Europeesch verkeer. Er
■zijn dan ook tal van intieme, druk be
zochte café’s, en clubs, waar talrijke
gepensionneerden zich verzamelen en
zien amuseeren. Ze vertellen er elkaar
hun ervaringen avonturen, vaak met een
massa fantasie, 's Morgens vinden ze
er hun vaste tafeltjes en clubjes, waar
zij domineeren, pandoeren... en brid
gen... vooral bridgen!
Geen enkele dezer talrijke gelegenhe
den is echter drukker bezocht dan het
gezellige café-restaurant Metropila
na'’. Hier treft men de „crème de la
crème’ van de veelal te vroeg gepen
sionneerden en vindt men de nog actief
dienende hoogere regionen der talrijke
Departementen. Hier zijn driekwart van
de tafels en hoekjes voor vaste bezoe
kers gereserveerd.
Op een fraaien voorjaarsmiddag was
deze reserveeringswoede uitgebreid met
een tafeltje, opvallend goed geplaatst in
het midden van de groote zaal. Vier
bordjes „gereserveerd” hingen op even
zooveel stoelen, maar slechts kort, want
weldra daagden de huurders op!
Het waren vier mannen, samen zoo
ongeveer 2 en een halve eeuw oud, maar
overigens, wat men noemt „prima ge
conserveerd", behalve dan de haardos
van driekwart van het kwartet. Twee
waren kaal, positief kaal, maar ze wa
ren er „geen haar' minder om gesoig
neerd. Het waren deftige mannen. Ze
bezetten de Noordelijke en Oostelijke li
nies. Nummer drie had het klaarge
speeld een doodeerlijke verdeeling aan
te brengen in, precies geteld, 32 naren.
Aan iederen kant van zijn schedel hin
gen er, eenigszins droefgeestig. 16 neer.
Hy installeerde er zich behoedzaam in
het Westen.
De vierde man vormde
waardig contrast met zijn
nooten, 1
lebol en
zijn beste jaren! Hij viel inderdaad een
beetje „uit den toon” in dit gezelschap,
maar leed daar blijkbaar niet onder.
IVA-