HAAGSCHE COURANT Kroniek der Duitsche letteren DE WANDELSTOK De strijd levenshouding om een LETTERKUNDIG BIJBLAD De groei de persoonlijkheid van VAN DE HET GENIE Zaterdag 3 Mei 1941, No. 117867. Letterkundige Kroniek van een Een gelukkig romandebuut begaafd dichter HU niet; b.4.p.3 EMIL STRAUSS nu Maar ver- genomen. eenmaal dragen, den of hij zijn valies J H. SCHOUTEN. 2) de wou ander rustig. ’n de zware be- dan? vroeg informeerde de een, De meneer U menschelijke 4. Marja. en (Meuten hoff) iemand verdienste Braunmühh Der meina Jugend erireuL 4) de op Wiechert heeft. Wiechert is krachtig en teer, Strauss althans in dit werk r- alleen krachtig. Zijn volkomen „Diessei- tigkeit" kan een lezer, die de levensproble men sub specie aeternitatis wil zien, niet bevredigen. de oogenblik den om betuigde de En hij zit teeken op de ononder- en verdween uit den Dr von Braunmühl, thans arts, die op gegroeid is in het Beiersche plaatsje Wasserburg aan de Inn, vertelt in dit eenvoudige, smaakvol uitgegeven boekje over zijn jeugd, vandaar de ondertitel: „TagebuchblStter eines Inntalers” Hij bezit niet de genialiteit van zijn collega Hans Carossa, die de kunst verstaat kleine dingen als symbool van eeuwige waarden te laten zien, maar keuvelt rus tig, vriendelijk glimlachend met de be zonkenheid van een vrome, evenwich tige natuur over de dagen van zijn jeugd. Problematisch zijn de geschiedenissen niet: de gezichtskring is beperkt tot ge zin, school en kerk (het werkje is uitge sproken Katholiek), litteraire waarde be. zitten ze evenmin, maar alles bij elkaar is 't een vriendelijk boekie geworden waarvan men eigenlijk alleen kan zeggen, dat er niets kwaads in staat. - „Snippers op de rivier", roman door A. Marja. Uitg. J. M. Meulenhoff, Amsterdam den. Een menschelijke eenzaamheid, die kameraadschap noch liefde doorbreken kunnen, is het thema van de poëzie van van Marja, dat hij zich volkomen onbe vangen en argeloos ten aanzién van zijn hoofdfiguur beweegt, waardoor de uit beelding van deze figuur een oprecht heid en zuiverheid heeft gekregen, welke werkelijk zeldzaam zijn in onze roman literatuur. Met groote gevoeligheid schrijft hij over de herinnering aan zijn moeder, die ter Veer op twaalfjarigen leeftijd verloor, over de verhouding van den opgroeienden jongen tot zijn vader, die, doortastend zakenman, hem niet be- „Lebenstanz 2) Id zijn laatsten roman: Lebenstanz geeft de vijf-en-zeventigjarige ons, dat wat hij als geestelijk bezit heeft verworven. De handeling is betrekkelijk eenvoudig. Dr. Otto Durban, die als jongmensch om een ongelukkige liefde naar Amerika is gegaan en in 1914 terugkeert om als officier zijn land te dienen, ontmoet na den oorlog in het ontredderde Duitschland de door het leven geknakte vrouw, die hem twintig jaar geleden versmaad had. De herinnering aan zijn groote liefde is sterk genoeg, voor hem, dat hij nu blijvend contact met haar zoekt Samen met haar 'richt hij een klein boerenbedrijf op (juist zooals Strauss zelf heeft gedaan). Als ze elkaar geestelijk teruggevonden hebben, trouwen ze; zij sterft echter bij de geboorte van hun eerste kind Een motief dus dat we in vele romans vinden: het Duitschland na den wereld oorlog, de chaos ontstaan door de werke loosheid, de devaluatie en tal van andere factoren. Strauss ziet evenals Wie chert (in „Das einfache Leben de op lossing in terugkeer tot den bodem Met dit verschil dat Wiechert's boek op een belangrijk hooger niveau staat De titels Xijzen al in die richting: is bij Wie- pbert niet alleen terugkeer tot het land, maar bovenal terugkeer tot eenvoud van ziel het geneesmiddel voor de doodzieke wereld, bij Strauss blijft alle mensche- lijk streven, een dans van bladeren die door'den herfststorm worden opgewaaid. Niemand, laat hij dr. Durban, die de meening van den schrijver weergeeft, ver kondigen: niemand heeft datgene bereikt wat hij wilde, waarvoor hij zijn leven gaf, Christus niet, Luther niet, de an deren ook niet. Zoodra ons vormend ver langen, onze bewuste levensvisie, onze doelbewuste wil zich werpen in de zee van het leven, die zee met eb en vloed, wordt er een onverwacht sprookje uit, worden onze krachten voor vreemde, on bekende doeleinden gebruikt, en als we den wil waarmee we uittrokken, mogen behouden, dan hebben we genoeg bereikt". Tegenover het Christendom heeft hij ongeveer het standpunt van Nietzsche. De onverbiddelijke, vernietigende strijd van de oude Noorsche vikingers was naar zijn meening hun goed recht het Christen dom heeft een „Umwertung aller Werte” gebracht, die hij verwerpt. Christus zegt: Word een nieuw mensch, Strauss zegt: Word wie je bent, blijf trouw aan je eigen geboortegrond, en ga door recht en on recht. door dik en dun. „Lebenstanz” is een forsch boek, een mannelijk boek, maar een tragisch boek. Het proza mist de me lodische zangerigheid welke het bij in zijn proza terug, zijn dichterlijke aard verloochent zich niet in de behandeling van zijn stof. De innerlijke gesteldheid van den romancier Marja is die van den dichter Marja Deze omstandigheid ver leent aan dit boek een bijzondere waarde. En al ontbreekt er nog wel het een en andere aaji, dat een goede roman niet ontberen kan dit werk is toch rijk ge noeg in zichzelf om dit gemis te vergoe- „Der Schleier” 1) t Beste wat hij geschreven heeft is misschien de korte novelle: Der Schleier, waarin hij vertelt hoe een hoogstaande vrouw, die haar man op ontrouw betrapt, haar sluier over de voeten van het slapen de liefdespaar uitbreidt Zonder een woord van verwijt vergeeft zij haar man en, hoe geschokt ze ook is, ze schenkt hem op nieuw liefde en vertrouwen. Zulke gestal ten komen meer bij Strauss voor, de vrouw van den „Engelwirt” die in een roe keloos avontuur met een dienstmeisje naar Argentinië ging, daar zijn nieuwe gezellin verloor, zelf schipbreuk leed en nu be rooid en ellendig terugkeert, ontvangt haar man ook zonder verwijt en door haar be schamende liefde krijgt hij opnieuw moed om te leven. Het motief herinnert aan het juweeltje van Binding: Opfergang. zware. Die met dat ik De ander, na een toestemmend baar van zijn medereiziger, nam stok even in zijn hand. Prachtig gesneden, schrale complimenteus, zoo stevig. Een weg lang» oude cultuurcentra Emil Strauss, die met zijn muzikale naamgenooten ook de belangstelling voor de kunst deelt, is een van de auteurs, die in deze rubriek nog niet zijn besproken. Daarom over hem eerst een kort woord. Geboren in 1866 in Pforzheim (hij is dus nu 75 jaar) bezocht hij daar het gymna sium, studeerde aan verschillende univer- siteiten, en sloot zich in Berlijn bij den literairen kring van Gerhart Hauptmann en Richard Dehmel aan. Hij vindt hier niet wat hij zoekt, emigreert naar Zuid- Amerika, waar hij een poos als kolonist en leeraar leeft, gaat dgn, even onbevre digd, als hij gekomen was naar zijn va derland terug, om daar als schrijver en landbouwer te blijven. Zijn prozakunst, geschoold aan klassieke voorbeelden, heeft een groote hoogte bereikt en een doorzich tige klaarheid die aan Goethe herinnert „Redslob: Des Reictjes Strasse" Ditmaal een werk dat niet speelt om een held of heldin, maar om een weg, n.l. de oude heirbaan van Frankfurt a.M. naar Berlijn. Ik vind die idee een pracht vondst en heb allen lof voor de wijze waarop ze is uitgewerkt. De schrijver is een hartstochtelijk trekker: hij heeft met zijn rugzak op, dien heelen weg afgetip peld, met open oogen de poëzie, de schoonheid van droomerige plaatsjes, de overblijfselen van oude cultuur, maar ook de aanwinsten van moderne techniek ge noten. Uitvoerig spreekt hij over de plaat sen, waar de Duitsche literatuur in haar beide bloeiperioden 1200 en 1800) zich concentreerde, de Wartburg en Wei mar. „Eerst de Wartburg, waar de San- gerstreit” plaats vond, door Wagner in zijn TannhSuser verwerkt, waar Walther von der Vogelweide, Heinrich von Veldeke en Wolfram von Eschenbach graag gezie ne gasten waren. Maar ook Luther was daar, als Jonker George door zijn vrienden gevangen. Goethe logeerde er in 1777 en vindt die woning 't heerlijkste dat hij ooit heeft be leefd, Wagner ziet haar op de doorreis naar Dresden en vat onmiddellijk het plan op. zijn Tannhauser daar gedeeltelijk te laten spelen, ook om de herinneringen aan Elisabeth von Thüringen. Hij gaat ook naar den Hörselberg, maar, verstandiger als schrijver dezes, heeft hij zich met den droom van de „Venushökle” tevreden ge steld, inplaats van er in te kruipen, zooals ondergeteekende, die misschien (jeugdige onbezonnenheid!) daarin „frau Venus" vermoedde, maar alleen steenen en vuil vond. De illusie is meestal schooner dan de werkelijkheid. Hij gaat verder naar Weimar, waar Goethe, Schiller, Herder. Wieland, hun onsterfelijke werken schie pen, maar waar ook Nietzsche’s levens lamp werd uitgebluscht, na lange jaren van krankzinnigheid. Verder naar Erfurt, de stad van den De jonge dichter A. Marja, die, nadat in '37 zijn eerste bundel verzen, „Stalen op zicht”, verschenen was, in '39 met twee bundels opmerkelijk goede poëzie naar voren trad („Eenvoudig schilderij” en „Omneveld havenlicht”) heeft thans een roman 't licht doen zien, geschreven in een proza, dat, ofschoon onmiskenbaar nog in een stadium van groei verkeerend. niettemin door zijn innerlijke bewogen heid en beminnelijke onbevangenheid on tegenzeggelijk indruk op den lezer maakt. Wie een dichterlijk proza zou verwacht hebben, komt verkeerd uit, maar hij moet er zich niet door teleurgesteld ge voelen, omdat een roman nu eenmaal iets anders dan dichterlijk proza vercischt. Maar al vindt men den dichter dan niet jóngen Luther, maar ook de plaats waar in 1808 het vorstencongres ter hoogere eere van Napoleon plaatsvond en de keizer der Franschen niet alleen Czaar Alexander, maar ook Goethe ontmoette en dezen ultnoodigde, naar Parijs te ko men. Napoleon was voor Goethe de her steller van de orde, de tegenpool tot de vernietigende krachten van de revolutie In Jena vindt hij tal van herinneringen aan de romantische school (Schlegel Caroline,) aan de vlammende redevoe ringen van Fichte, maar even goed aan Ernst Abtóe, den eigenlijken grondleggei van de bekende Zeiss-werken. In het oude Schulpforta denkt hij aan oud- leerlingen als Klopstock en Leopold Rauke, maar vooral aan Friedrich Nietzsche, die hier zijn gymnasialen tijd doorbracht Niet uitsluitend het verleden, hoe belangrijk ook, houdt zijn geest bezig: hij heeft ook interesse voor de techniek van de Leuna-werken, wa^r zoowel kunstmest als springstoffen worden ge fabriceerd en vertelt ons daarover tal van aardige bijzonderheden. De weg mondt tenslotte uit in Berlijn met Pots dam en Sanssouci, zoo het oude cultuur land Thüringen met het politieke mid delpunt van het rijk verbindend. Kortom, ik vind dit een zéér interes sant boek, waarvoor natuurlijk een enor me massa lectuur is verwerkt. Het is smaakvol geïllustreerd, meest met repro- ductie's naar oude platen, hier en daar afgewisséld door een moderne foto. Ik hoop, dat binnenkort over ons land een werk zal geschreven worden, waarin op soortgelijke wijze het vele dat de cultuur en techniek van Nederland uit verleden en heden biedt, wordt aangeboden. vele jonge dichters. Tot op zekere hoogte vormt zij ook het thema van dezen roman, dat echter de „goddelijke onvervuldheid" en het smar telijke verlangen mist, die in de verzen van een gansche groep van dichters tot uiting komen. De hoofdpersoon van den roman, de jeugdige Willy ter Veer, kent de een zaamheid. waarvan wij zooeven spraken; zijn vriendschap met zijn schoolgenoot van Meerei en zijn gevoelens voor zijn klassegenoote Emmy Wils, doorbreken die eenzaamheid niet. Willy ter Veer gaat echter aan die eenzaamheid niet ten gronde, ofschoon er grijpt, zoodat tusschen vader en zoon een diepe kloof ontstaat, welke eerst wordt overbrugd wanneer de vader op het ziekbed wordt geworpen, waarvan hij niet meer opstaat. En intusschen leven wij zijn moeilijkheden mede als leerling van de vierde en vijfde klasse eener E.B.S., want ook daar leidt zijn gesloten natuur, zijn eenzaamheid, zijn zwijgen vanzelfsprekend tot conflicten met lee raren en leerlingen. Marja stelt en be schrijft ook deze conflicten en hun noodzakelijke consequenties zonder eenige psychologische gecompliceerdheid, waar mede hij een verrassende zuiverheid be reikt, een zuiverheid en niet zelden ook een innigheid van gevoel en inzicht, waarvan heel dit boek doortrokken is. Als een beschroomde, teruggetrokken jongen, die zich toch min of meer nog onbewust, een „burger van een ander Rijk” voelt, geplaatst tusschen zijn artis tiek aangelegden vriend van Meerei, die met zijn penseel en teekenstift iets pres teert en zijn anderen klassegenoot Ha- ringsma, een fat van uiterlijke volmaakt heid, dien hij toch eigenlijk veracht, zoekt hij als eenzame zijn weg. soms be rustend, dan weer verbeten en verbitterd vanwege zijn onmacht en gespletenheid. Zelfs de genegenheid van Emmy Wils, van wie hij houdt met de zuivere liefde van zijn jonge jaren en die hem be grijpt, kan zijn gevoel van menschelijke vereenzaming in deze schooljaren niet breken. Emmy had in ter Veer’s school agenda op een keer enkele haastig neer geschreven. korte, afgebroken regels ont dekt. Gedichten. Op zichzelf niets bij zonders. „Zij wist, dat alle jongens wel eens dwaasheden uithaalden, ook poëti sche. maar dit was iets anders. Er wilde Iets ter wereld komen in deze enkele regels. Het worstelde erom." Zóó goed Toen hij met eten thuis kwam, omhelsde hij z’n vrouw. Die staarde hem verstomd adh. alsof ze hem voor den eersten keer van z’n leven zag Dank je Toos l riep hij verrukt uit. Jij hebt m’n naam voor goed gevestigdWeet je nog wel, hoe je te keer ging, toen ik m’n eigen portret ging schilderen „Dèt mankeerde er nog maar aanzei je verontwaar digd. „Zoo’n kwast 1 Ja de menschen zullen kijken naar je domme pedante gezichtHij gaat zichzelf straks nog mooi vinden. En jij beteekent immers niets 1 O, dat schilderen maakt hem nog gek 1” Weet je wel Daardoor werd ik zóó neergedrukt, dat ik me zelf schilderde zooals Jij me zag dat is eindelijk in m’n herinnering gescho ten, zie je en daaraan dank ik m’n meesterwerk. Lees, leesHartelijk, hartelijk dank, lieve ToosVanavond gaan we naar de bioscoop en daarna soupeeren Verbijsterd keek z’n vrouw hem nog altijd aan. Dan zei zeNu, dat doet me pleizier voor je. Maar waarvoor heb je in ’s hemelsnaam al je haar laten 'knippen en je baard weggedaan Ik herkende je eerst waarachtig niet! Ach, antwoordde Broekman be scheiden, onwillekeurig voelde hij aan de plek, waar zoovele jaren z’n over dadig kin-aanhangsel zat en wreef ver volgens met de hand over z’n gemilli- meterden schedel, het begint zoo lang zamerhand storm te loopen op de expo sitie, vooral na deze recensie, begrijp je En als de bezoekers me dan zien en ze hebben naar ’t portret gekeken, zou me dat natuurlijk 'n beetje hoe zal ik 't zeggen verlegen maken. Want, zie je, beste Toos, al heb ik nu naam gekregen, ik ben.... niet ijdel! nog niet mee terug. Daarmee hebt u uw stok niet, ver beterde de zware. Pardon, hield de ander voet bij stuk. Het spijt me enorm, maar ik schijn die twee stokken verwisseld te hebben! Maakt u gi de zware zich di in mijn hand heb, Toch niet! zei de ander met zekerheid. Geeft u eens hier, klaarde met zoo’n trots: alles uit één stuk. Maar dezen knop kan ik los schroeven. Het doet me werkelijk leed, dat Ik me zoo (even legde hij een spot tenden nadruk op dat woord) vergist heb. Inderdaad schroefde hij den fraai ge sneden knop los. De zware sperde zijn oogen weer, of hij opnieuw aan een hallucinatie leed. Maar, sprak de schrale met onver zettelijke kalmte: U zult er niet aan te kort komen. U kunt een van die steentjes krijgen. Hij keerde den stok om en de ver baasde oogen van den ander zagen... een schitterende collectie diamanten. voltooide zijn zin niet; de trein stopte reeds. Hij keek schichtig naar zijn valies, terwijl de ander zyn stok kalm weer in het net legde. Een douane betrad met een hoogere den coupé. De laatste nam den zware scherp op, richtte daarop den blik on derzoekend op den schrale. Dan zei hij kort en zacht tot zijn ondergeschikte; Die is hetl En streng beval hij den aangeduide: Uitstappen! Met al uw bagage. Ik heb maar één koffer, deelde de schrale rustig mee. Dat kan al meer dan genoeg zijn, oordeelde de hoogere eenigszins sarcas tisch. En... die stok, is die ook van u? Ja, kreeg hij ten antwoord. Dat is een erg dikke, kwam het er ironisch bij hem uit. Ja, vindt u niet? vroeg de schrale beleefd. Neemt u dien ook mee, werd hem geordonneerd. Maar wat is dat nu voor onzin! riep de schrale haast verontwaardigd uit. Dat zullen we altijd nog zien, merk te de hoogere autoritair op. Maar dat vertik ik! weigerde schrale, die zijn kalmte een geheel verloor. toch ook in hem een hunkering leeft naar wat voor altijd onbereikbaar is. een in nerlijke onvrede die tot onvruchtbaarheid zou kunnen doemen. Bij vrijwel alle vereenzaamde en mis kende jonge menschen treft men een minderwaardigheidscomplex aan en dit is ook bij Willy ter Veer het geval, maar wanneer wij afscheid van hem nemen heeft hij, gesterkt door het leed der menschelijke vereenzaming, dit minder waardigheidscomplex overwonnen. Hieruit spreekt een beheersching, die nauw ver want is aan de prachtige beheersching, waarmede de dichter Marja den korten levensgang van den hoofdpersoon van zijn roman beschreven heeft. Men kan niet zeggen, dat Willy ter Veer karakteristiek is voor zijn generatie; er zijn niet veel jonge menschen zooah hij, die zich bezighouden met de proble men, welke zich voordoen op den weg naar de mannelijke bewustwording hun ner verantwoordelijkheid tegenover het leven en de gemeenschap. Tusschen „droom" en „daad" slingert zich deze weg; in dit opzicht doet hij denken aan den innerlljken strijd van die figuren, welke uit het werk van Maurice Barrès onuitwisbaar in de herinnering zijn gebleven. Droomerig van natuur en dichterlijk van aanleg hij heeft vele verzen ge schreven, die hij nooit iemand heeft laten lezen en die hij aan het slot van het boek vernietigt en als „snippers op de rivier” verspreidt voert Willy ter Veer een moeilijken strijd tegen de werkelijk heid, die hem nu eens verbittert en dan weer nutteloos voorkomt. Een gecompliceerd mensch is hij echter niet, ofschoon men hem als zoodanig met een aantal psychologische uitweidingen en dito handgrepen van op dit gebied gerou tineerde auteurs den lezer gemakkelijk had kunnen voorlelden. Dit nu is wel de grootste begreep Emmy Wils den joegen ter Veer. Eerst later zal hij beseffen, wat haar ge negenheid voor hem beteekend heeft. In het laatste gedeelte van den roman, inderdaad het beste gedeelte rekent ter Veer af met zijn jeugd en zijn mis lukkingen. Zielkundig volkomen verant woord, vindt hij zijn levenshouding, over wint hij zijn minderwaardigheidscom plex, schept hij harmonie tusschen droom en daad, evenwicht tusschen de krachten en machten, welke al die jaren in hem gestreden en geworsteld hadden. Maar ook deze overwinning behaalt hij in een zaamheid. Het is zooals de uitverkoren dichter der innerlijke vrijheid, Henrik Ibsen, heeft gezegdde sterkste man is hij, die het meest alleen staat. Deze roman van een Innerlijk rijk be gaafd auteur zal, gelooven wij, sterk- uiteenloopend beoordeeld worden. Er zullen velen zijn, die dezen strijd eener jeugd als een reeds lang overwonnen standpunt hooghartig zullen verwerpen en er hautain en zelfbewust de schouders over zullen ophalen. Maar daarmede is de zaak niet afgedaan. Dit boek dwingt tot de erkenning van een teederheid en kracht zonder welke de menschelijke persoonlijkheid niet tot een gave en waardevolle macht voor de gemeenschap kan uitgroeien. Men zal de oogen niet kunnen sluiten voor de heftige levens- spannlng in dit boek, welke na een zware worsteling haar evenwicht vindt. Van groote beteekenis blijft het, dat deze roman geschreven werd, door iemand, die vrij van alle berekening, alleen zich zelf wil zijn, want alleen daardoor kan het opvallend zuivere karakter van dezen roman worden verklaard Hij beteekent een artistieke zege na een lange worste ling om eenvoud en waarachtigheid, JOHAN KOMBBb door JOH. W. BROEDELET Paar stations vóór de grens steeg hij ’n beetje drukachtig in den trein- coupé. Zijn weinige bagage deponeerde hij zorgvuldig in het net boven zijn hoofd en nam, snuivend en het zweet van zijn voorhoofd wrijvend, plaats in een hoekje van het compartiment. Dót had hij tenminste goed getroffen: er zat maar één medereiziger bij hem. Hij kon zich dus. om zoo te zeggen, zetten, waar hij wou. De trein reed weer. Jongens, hij was net op tijd gekomen. Zijn hart joeg er nog van, zoo had hij zich moeten haas ten. Enfin, dat was nu geleden. Gaandeweg kwam hij op rust en be keek den meneer over hem wat nauw keuriger. Het was een lange, schrale, ernstige man, die hem van het hoofd tot de voeten opnam, alsof hij een gi*.n- dige studie van hem maakte. Onder dien blik werd hij opnieuw een beetje zenuwachtig. Hij wist niet, hoe hij zijn oogen moest draaien om aan dat starre gekijk te ontkomen. Wat wilde die man van hem? Op reis wist je toch maar nooit, in wat voor gezelschap je ge raakte. Beide heeren zwegen halsstarrig, trein stopte opnieuw. Er stapte nie mand in den coupé. Daarop werd de reis weer voortgezet. Toen nam de lange, schrale eindelijk het woord. U heeft daar een merkwaardigen wandelstok, sprak hij rustig en keek aandachtig naar het voorwerp, waarop hij doelde. Ja, gaf de ander toe en liet stok, welken hij met de hand vast klemde, aan hem zien. Hij is erg dik, merkte de schrale op. Ik houd van een goeden steun, ant woordde de aangesprokene met een glimlach. Zeker omdat ik zelf nogal zwaar ben. Maar het mooie er aan is de knop. Ik heb er nog nooit ergens zoo een gezien. De hoogere maakte er een eind aan, door den douanier op te dragen, den stok voor zijn rekening te nemen. De schrale, zichzelf weer meester, daalde met zijn koffer het perron op. Heeft u iets aan te geven? vroeg de hoogere aan den zware. Die mompelde iets onverstaanbaars, sprong zenuwachtig op en stelde allerbe leefdst de vraag, of hij zijn valies moest openmaken. Even aarzelde de hoogere. Dan zei hij vluchtig: Ach nee. Laat u maar. Het Is in orde. Hij zette een zochte bagage trein. Met een zucht van verlichting nam de zware weer plaats. Daar ben ik mooi doorgekomen, dacht hij bij zichzelf. Die medereizi ger van me blijkt toch wel een nette vent te zijn. Een oogenblik hield ik hem voor een geheim inspecteur van de douane, doordat hij me zoo doordrin gend aankeek. Maar dat schijnt zijn manier van kijken te zjin. Na een kwartier verscheen de schrale weer in den coupé met zijn koffer. En geen drie tellen later zette de trein zich opnieuw in beweging. Zijn ze lastig geweest? vroeg zware, erg in zijn sas. Alsjeblieft! antwoordde de ander. Ze hebben mijn heelen koffer onder steboven gehaald. Wat die lui bezielde! Ze schenen me niet te vertrouwen. En hebben ze iets gevonden? de zware nog weten. Wel nee, sprak de Want ik had niéts. Haha! lachte de slimme douane! En mij lieten ze rust. Ik wil u nu wel zeggen, odeur bij me heb o, wel niet veel, maar het is toch aardig voor mijn vrouw en flink wat sigaren. Mag ik er u een van aanbieden? Graag, zei de ander en hij keek naar buiten: O, ik zie, we zijn de grens over. Nu is er echter één verve lend ding. Wat nieuwd. De ander opende zijn koffer en haalde er zjjn stok uit, die in drieën was ge zaagd. Wat zullen we nu beleven? riep de zware verwonderd uit. Ze leken wel gek, expliceerde de ander. Eerst probeerden ze den knop los te peuteren, maar, zooals ik zelf zei: alles uit één stuk. Toen hebben ze ge zaagd. Het ziet er mooi uit, hè? Na tuurlijk zullen ze wel een schadeloosstel ling geven. Maar daar heeft u uw stok Dat kan al niet anders, legde de ander uit. Het is alles uit één stuk. Juist, juist, ging de schrale verder. Maar weet u, wat ik er het merk waardigste aan vind? Wat dan? vroeg de zware nieuws gierig. Ik dacht tot nu, verklaarde de an der, dat er maar één exemplaar van bestond. Daar was ik, eerlijk gezegd, een beetje trotsch op. Maar nu weet ik wel beter. Wat bedoelt u? zware. Wel, ik heb er precies zoo sprak de ander met veel aplomb. 1) Emil Strauss: Der Sonleier. Uitg. Albert Langer, München. Emil Strauss Lebenstanz, 1d. 3) Edwin Redslob: Des Reiches Strasse Frankfurt Berlin. Uitg. Reclam, Leipzig. 4) Anton von Braunmüh*: Dor meine Jugend erfreut Uitg. Echter Verlag, Würzburg. Zelfvoldaan streek hij door zijn baard. Want hij ging een expositie van z’n werken houden I Langen tijd had hij geaarzeld, zich bescheiden afvragend, of hij daar eigenlijk wel rijp voor was. Maar na heel wat overdenking was hij tot conclusie gekomen, dat men den aanvalligen leeftijd van zich 48 jaar toch eindelijk wel eens aan 't publiek vertoonen mocht. Drommels nog toe, hij had tal van schilderijen geëxposeerd gezien, waarvoor hij, zij 't voorzichtig heidshalve in ’t geheim, den neus op trok. Als men dat 't menschdom dorst voor te zetten, behoefde hij toch waar achtig niet schuilevinkje te blijven spe len. Men kon niet eeuwig zijn licht on der de korenmaat steken. Het moest met hem nu maar’ in eens er op of er onder zijn Werd hij door de critiek vernietigd, goed, hij zou er zich bij neerleggen. Maar er was een kans, dat men hem waardeeren, loven zou. En daaruit zou hij zeker kracht putten, op het moeilijke pad der kunst voort te gaan. Hij gaf toe, tot op heden was hij in zekeren zin ’n dilettant. Uit lief hebberij had hij de kwast en het palet ter hand genomen. Door ‘n aardig erfenisje in staat gesteld, zonder zor gen heel in het klein te rentenieren, had hij er z’n vervelend kantoorbaan tje aan gegeven om zich uitsluitend aan z’n schilderslust te wijden. En na dat hij de moeilijkste begin-periode te boven was, knikte hij zichzelf tevreden toe over z’n vorderingen. Trouwens, waar moest je de grens trekken tus schen kunst en dilettantisme Ook ’n artist schilderde, omdat hij er liefheb berij in had Waarom dus in zijn geval niet eveneens van roeping te spreken De meeste tegenwerking ondervond hij helaas van z’n vrouw. Die vond 't zonde van z’n tijd en van al de kosten, welke hij er aan besteedde. Daaruit was ruzie ontstaan. Hij klaagde er te gen z’n kennissen over, dat ze hem niet begreep. Daar putte hij tevens eenigen troost uit meer lui, die iets beteeken- den, hadden daar last van gehad Nu was ’t dan zoo ver’n eigen expositieHij had ’n beginnend kunst- handeltje opgesnord, dat hem a raison van ’n niet te groot bedrag 'n zaaltje afstond en voor de noodige reclame met uitnood igings-kaarten enzoovoort zorgde. Lukte 't zaakje, dan was hij er, om zoo te zeggen met één slag. En anders enfin, hij zou zien. Echt knus, heerlijk zag de tentoon stelling er uit. Het beste, wat hij maakte, had hij daar opgehangenstil levens, landschappen, zeegezichten, figuur. Want hij was zéér, zeer veel zijdig. Van alles moest een schilder durven aan te pakken, om zich volledig te kunnen uitleven, was zijn stelregel. En dien had hij dan ook zoo uitgebreid mogelijk toegepast. Dagenlang bekeek hij, vrijwel moe derziel alleen, z’n expositie. Ach, 't was moeilijk, de belangstelling van 't publiek gaande te maken. Doch geduld, geduld l Was zelfs ’n Rembrandt niet tijden van z’n leven miskend geweest Toen kwamen de critieken. Hm; 't was allesbehalve dèt. De groote bla den, in zooverre die nota van hem namen, behandelden hem opvallend vluchtigjes. 'n Enkele recensent liet geen stuk aan hem heel. Daar moest hij zich natuurlijk boven stellenWist die man er eigenlijk wel veel van Andere wijdden enkele niet onwelwil lende regels aan hem, blijkbaar van de opvatting uitgaand, dat men ‘n begin nend talent niet al te zeer moést ont moedigen Ja, ’t was moeilijk, op je waarde geschat te w’orden, als je nog geen naam had. Wat er goeds aan de critieken was, werd in 't zaaltje neergelegd. Bezoe kers hielden er nu eenmaal van, door de pers voorgelicht te worden, 't Zake lijke mocht je niet heelemaal verwaar- loozen. Tot op 'n dag de groote voldoening in z’n leven kwam, 'n Klein dagblad had schitterend over hem geschreven Het artikel, waarin hij behandeld werd, was één en al lof, bewonderde z’n stil levens (vcoral dat eene met het prach tig gedane blik groente en de door werkte ui), had veel appreciatie voor z’n groot zeegezicht, waarvan de lucht zoo intens was, enzoovoort. En het mansportret, z’n eigen beeltenis, dat hij zelf 'n eereplaats gegeven had, vertoon de volgens den recensent zelfs iets geniaals I Wat stond er nog verder Maar er kwam juist weer eens een bezoeker binnen. Hij legde de uitge knipte beoordeeling, welke de eigenaar van 't zaaltje op ’n tafeltje had ge ëtaleerd, haastig neer en wendde zich tot den kijker, om hem desgevraagd de noodige inlichting over z’n werk t» geven. O, welk 'n heerlijken dag be leefde hij Nog twee heeren kwamen kijken. Waarachtig, het begon te loopaa I Had hij 't niet gezegd Als men maar ge duld had Op 'n handige manier kwam hij met den eersten bezoeker in gesprek. Daar door verloor hij de twee anderen 'n weinig uit 't oog, al merkte hij ter loops wel op, dat ze de schitterende recensie even ter hand namen. Haha, het ging den goeden kant uit Hé, waarom lachten die twee Ze keiten beurtelings naar 't portret en naar hem O, ze herkenden hem na tuurlijk. Die lach vleide hem. O, hij wilde niet ijdel zijn I Maar zooiets streelde je toch wel. Hij was weer alleen met zijn collec tie. Nu ja, er was nog wel niets kocht, maar zóó gauw ging dat ook niet. Als hij maar eenmaal bekend was O, ja, hij moest 1 slot van ’t artikel nog lezen Wat stond er Hij las „Dat mansportret heeft iets geniaals. Zooals de schilder zijn sujet getroffen heeftHoe psychologisch begrepen I 't Gezicht van een totaal onbeduidend persoon, die zichzelf vleit, iets te zijn. Prachtig vastgelegd Wij voorzien een mooie toekomst voor den debuteeren- den Broekman”. Broekman stond als versteend. Wat, wat had hij daar gelezen ’t Was niet minder dan verbijsterend. Hij snelde 't kunsthandeltje uit, móést lucht hebben. Van den top van z’n glorie was hij neergestort in ’n af- schuwelijken afgrond. Hij rende door de straten meer dan dat hij liep. Maar dan herwon hij zich zelf weer. Er zat iets in die critiek, dat niet klopte. Of hij was 'n genie en kon dus geen onbeduidende persoon zijn óf de kerel had er >een verstand van. Doch dat laatste was onmogelijk. Wat had hij bijvoorbeeld z’n blik met groente en de doorwerkte ui niet zui ver aangevoeld 1 Broekman stond voor *n raadsel, waarvan hij de oplossing móést vinden Dat is onmogelijk! was de zware ten volle overtuigd. Kijkt u dan maar, riep de schrale voor zijn doen luidruchtig uit Hij greep naar het net boven zich en haalde een wandelstok voor den dag, welke een dubbelganger leek van het eigendom van zijn medereiziger. Die sperde zijn oogen, of hij aan een hallucinatie leed. Hij keek van den eenen stok naar den anderen. Inderdaad, ze leken als twee druppels water op elkaar. Dat is al heel toevallig! sprak de zware, nadat hy eenigszins van zijn ver bazing bekomen was. Je kunt ze bij na niet uit elkaar houden. Zegt u dat wel, stemde de ander toe. De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Ze vergeleken de twee stokken, hiel den ze beurtelings in de handen. Er ont spon zich een druk gesprek uit. Plots zei de schrale, terwijl hij-op zjjn horloge keek: Over een minuut stoppen we voor de douane. De ander werd opnieuw wat zenuw achtig. Zijn ze hier erg streng? vroeg hij en hij wreef zich weer over het voor hoofd. Niets van te zeggen, antwoordde de schrale rustig en hij keek hem door dringend aan. Dat hangt van hun bul af. Heeft u misschien iets aan te geven? Dat is te zeggen... sprak de ander aarzelend. Maar hl ;een gekheid! verzette Iringend. Wat ik hier is mijn stok. et groote U ver-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 15