HAAGSCHE COURANT
Kroniek der Duitsche letteren
DE WANDELSTOK
De strijd
levenshouding
om een
LETTERKUNDIG BIJBLAD
De groei
de persoonlijkheid
van
VAN DE
HET GENIE
Zaterdag 3 Mei 1941, No. 117867.
Letterkundige Kroniek
van een
Een gelukkig romandebuut
begaafd dichter
HU
niet;
b.4.p.3
EMIL STRAUSS
nu
Maar
ver-
genomen.
eenmaal
dragen, den
of hij zijn valies
J H. SCHOUTEN.
2)
de
wou
ander rustig.
’n
de
zware be-
dan?
vroeg
informeerde
de
een,
De
meneer
U
menschelijke
4. Marja.
en
(Meuten hoff)
iemand
verdienste
Braunmühh Der meina Jugend
erireuL 4)
de
op
Wiechert heeft. Wiechert is krachtig en
teer, Strauss althans in dit werk r-
alleen krachtig. Zijn volkomen „Diessei-
tigkeit" kan een lezer, die de levensproble
men sub specie aeternitatis wil zien, niet
bevredigen.
de
oogenblik
den
om
betuigde de
En hij zit
teeken op de ononder-
en verdween uit den
Dr von Braunmühl, thans arts, die op
gegroeid is in het Beiersche plaatsje
Wasserburg aan de Inn, vertelt in dit
eenvoudige, smaakvol uitgegeven boekje
over zijn jeugd, vandaar de ondertitel:
„TagebuchblStter eines Inntalers” Hij
bezit niet de genialiteit van zijn collega
Hans Carossa, die de kunst verstaat
kleine dingen als symbool van eeuwige
waarden te laten zien, maar keuvelt rus
tig, vriendelijk glimlachend met de be
zonkenheid van een vrome, evenwich
tige natuur over de dagen van zijn jeugd.
Problematisch zijn de geschiedenissen
niet: de gezichtskring is beperkt tot ge
zin, school en kerk (het werkje is uitge
sproken Katholiek), litteraire waarde be.
zitten ze evenmin, maar alles bij elkaar
is 't een vriendelijk boekie geworden
waarvan men eigenlijk alleen kan zeggen,
dat er niets kwaads in staat. -
„Snippers op de rivier", roman
door A. Marja. Uitg. J. M.
Meulenhoff, Amsterdam
den.
Een menschelijke eenzaamheid, die
kameraadschap noch liefde doorbreken
kunnen, is het thema van de poëzie van
van Marja, dat hij zich volkomen onbe
vangen en argeloos ten aanzién van zijn
hoofdfiguur beweegt, waardoor de uit
beelding van deze figuur een oprecht
heid en zuiverheid heeft gekregen, welke
werkelijk zeldzaam zijn in onze roman
literatuur. Met groote gevoeligheid
schrijft hij over de herinnering aan zijn
moeder, die ter Veer op twaalfjarigen
leeftijd verloor, over de verhouding van
den opgroeienden jongen tot zijn vader,
die, doortastend zakenman, hem niet be-
„Lebenstanz 2)
Id zijn laatsten roman: Lebenstanz geeft
de vijf-en-zeventigjarige ons, dat wat hij
als geestelijk bezit heeft verworven. De
handeling is betrekkelijk eenvoudig. Dr.
Otto Durban, die als jongmensch om een
ongelukkige liefde naar Amerika is gegaan
en in 1914 terugkeert om als officier zijn
land te dienen, ontmoet na den oorlog in
het ontredderde Duitschland de door het
leven geknakte vrouw, die hem twintig
jaar geleden versmaad had. De herinnering
aan zijn groote liefde is sterk genoeg, voor
hem, dat hij nu blijvend contact met
haar zoekt Samen met haar 'richt hij een
klein boerenbedrijf op (juist zooals Strauss
zelf heeft gedaan). Als ze elkaar geestelijk
teruggevonden hebben, trouwen ze; zij
sterft echter bij de geboorte van hun eerste
kind
Een motief dus dat we in vele romans
vinden: het Duitschland na den wereld
oorlog, de chaos ontstaan door de werke
loosheid, de devaluatie en tal van andere
factoren. Strauss ziet evenals Wie
chert (in „Das einfache Leben de op
lossing in terugkeer tot den bodem Met
dit verschil dat Wiechert's boek op een
belangrijk hooger niveau staat De titels
Xijzen al in die richting: is bij Wie-
pbert niet alleen terugkeer tot het land,
maar bovenal terugkeer tot eenvoud van
ziel het geneesmiddel voor de doodzieke
wereld, bij Strauss blijft alle mensche-
lijk streven, een dans van bladeren die
door'den herfststorm worden opgewaaid.
Niemand, laat hij dr. Durban, die de
meening van den schrijver weergeeft, ver
kondigen: niemand heeft datgene bereikt
wat hij wilde, waarvoor hij zijn leven
gaf, Christus niet, Luther niet, de an
deren ook niet. Zoodra ons vormend ver
langen, onze bewuste levensvisie, onze
doelbewuste wil zich werpen in de zee
van het leven, die zee met eb en vloed,
wordt er een onverwacht sprookje uit,
worden onze krachten voor vreemde, on
bekende doeleinden gebruikt, en als we
den wil waarmee we uittrokken, mogen
behouden, dan hebben we genoeg bereikt".
Tegenover het Christendom heeft hij
ongeveer het standpunt van Nietzsche. De
onverbiddelijke, vernietigende strijd van
de oude Noorsche vikingers was naar zijn
meening hun goed recht het Christen
dom heeft een „Umwertung aller Werte”
gebracht, die hij verwerpt. Christus zegt:
Word een nieuw mensch, Strauss zegt:
Word wie je bent, blijf trouw aan je eigen
geboortegrond, en ga door recht en on
recht. door dik en dun. „Lebenstanz” is een
forsch boek, een mannelijk boek, maar
een tragisch boek. Het proza mist de me
lodische zangerigheid welke het bij
in zijn proza terug, zijn dichterlijke aard
verloochent zich niet in de behandeling
van zijn stof. De innerlijke gesteldheid
van den romancier Marja is die van den
dichter Marja Deze omstandigheid ver
leent aan dit boek een bijzondere waarde.
En al ontbreekt er nog wel het een en
andere aaji, dat een goede roman niet
ontberen kan dit werk is toch rijk ge
noeg in zichzelf om dit gemis te vergoe-
„Der Schleier” 1)
t Beste wat hij geschreven heeft is
misschien de korte novelle: Der Schleier,
waarin hij vertelt hoe een hoogstaande
vrouw, die haar man op ontrouw betrapt,
haar sluier over de voeten van het slapen
de liefdespaar uitbreidt Zonder een woord
van verwijt vergeeft zij haar man en, hoe
geschokt ze ook is, ze schenkt hem op
nieuw liefde en vertrouwen. Zulke gestal
ten komen meer bij Strauss voor, de
vrouw van den „Engelwirt” die in een roe
keloos avontuur met een dienstmeisje naar
Argentinië ging, daar zijn nieuwe gezellin
verloor, zelf schipbreuk leed en nu be
rooid en ellendig terugkeert, ontvangt haar
man ook zonder verwijt en door haar be
schamende liefde krijgt hij opnieuw moed
om te leven. Het motief herinnert aan het
juweeltje van Binding: Opfergang.
zware. Die
met
dat ik
De ander, na een toestemmend
baar van zijn medereiziger, nam
stok even in zijn hand.
Prachtig gesneden,
schrale complimenteus,
zoo stevig.
Een weg lang» oude cultuurcentra
Emil Strauss, die met zijn muzikale
naamgenooten ook de belangstelling voor
de kunst deelt, is een van de auteurs, die
in deze rubriek nog niet zijn besproken.
Daarom over hem eerst een kort woord.
Geboren in 1866 in Pforzheim (hij is dus
nu 75 jaar) bezocht hij daar het gymna
sium, studeerde aan verschillende univer-
siteiten, en sloot zich in Berlijn bij den
literairen kring van Gerhart Hauptmann
en Richard Dehmel aan. Hij vindt hier
niet wat hij zoekt, emigreert naar Zuid-
Amerika, waar hij een poos als kolonist
en leeraar leeft, gaat dgn, even onbevre
digd, als hij gekomen was naar zijn va
derland terug, om daar als schrijver en
landbouwer te blijven. Zijn prozakunst,
geschoold aan klassieke voorbeelden, heeft
een groote hoogte bereikt en een doorzich
tige klaarheid die aan Goethe herinnert
„Redslob: Des Reictjes Strasse"
Ditmaal een werk dat niet speelt om
een held of heldin, maar om een weg,
n.l. de oude heirbaan van Frankfurt a.M.
naar Berlijn. Ik vind die idee een pracht
vondst en heb allen lof voor de wijze
waarop ze is uitgewerkt. De schrijver is
een hartstochtelijk trekker: hij heeft met
zijn rugzak op, dien heelen weg afgetip
peld, met open oogen de poëzie, de
schoonheid van droomerige plaatsjes, de
overblijfselen van oude cultuur, maar ook
de aanwinsten van moderne techniek ge
noten. Uitvoerig spreekt hij over de plaat
sen, waar de Duitsche literatuur in haar
beide bloeiperioden 1200 en 1800)
zich concentreerde, de Wartburg en Wei
mar. „Eerst de Wartburg, waar de San-
gerstreit” plaats vond, door Wagner in
zijn TannhSuser verwerkt, waar Walther
von der Vogelweide, Heinrich von Veldeke
en Wolfram von Eschenbach graag gezie
ne gasten waren.
Maar ook Luther was daar, als Jonker
George door zijn vrienden gevangen.
Goethe logeerde er in 1777 en vindt die
woning 't heerlijkste dat hij ooit heeft be
leefd, Wagner ziet haar op de doorreis
naar Dresden en vat onmiddellijk het plan
op. zijn Tannhauser daar gedeeltelijk te
laten spelen, ook om de herinneringen aan
Elisabeth von Thüringen. Hij gaat ook
naar den Hörselberg, maar, verstandiger
als schrijver dezes, heeft hij zich met den
droom van de „Venushökle” tevreden ge
steld, inplaats van er in te kruipen, zooals
ondergeteekende, die misschien (jeugdige
onbezonnenheid!) daarin „frau Venus"
vermoedde, maar alleen steenen en vuil
vond. De illusie is meestal schooner dan
de werkelijkheid. Hij gaat verder naar
Weimar, waar Goethe, Schiller, Herder.
Wieland, hun onsterfelijke werken schie
pen, maar waar ook Nietzsche’s levens
lamp werd uitgebluscht, na lange jaren
van krankzinnigheid.
Verder naar Erfurt, de stad van den
De jonge dichter A. Marja, die, nadat
in '37 zijn eerste bundel verzen, „Stalen
op zicht”, verschenen was, in '39 met
twee bundels opmerkelijk goede poëzie
naar voren trad („Eenvoudig schilderij”
en „Omneveld havenlicht”) heeft thans
een roman 't licht doen zien, geschreven
in een proza, dat, ofschoon onmiskenbaar
nog in een stadium van groei verkeerend.
niettemin door zijn innerlijke bewogen
heid en beminnelijke onbevangenheid on
tegenzeggelijk indruk op den lezer maakt.
Wie een dichterlijk proza zou verwacht
hebben, komt verkeerd uit, maar hij
moet er zich niet door teleurgesteld ge
voelen, omdat een roman nu eenmaal iets
anders dan dichterlijk proza vercischt.
Maar al vindt men den dichter dan niet
jóngen Luther, maar ook de plaats waar
in 1808 het vorstencongres ter hoogere
eere van Napoleon plaatsvond en de
keizer der Franschen niet alleen Czaar
Alexander, maar ook Goethe ontmoette
en dezen ultnoodigde, naar Parijs te ko
men. Napoleon was voor Goethe de her
steller van de orde, de tegenpool tot de
vernietigende krachten van de revolutie
In Jena vindt hij tal van herinneringen
aan de romantische school (Schlegel
Caroline,) aan de vlammende redevoe
ringen van Fichte, maar even goed aan
Ernst Abtóe, den eigenlijken grondleggei
van de bekende Zeiss-werken. In het
oude Schulpforta denkt hij aan oud-
leerlingen als Klopstock en Leopold
Rauke, maar vooral aan Friedrich
Nietzsche, die hier zijn gymnasialen tijd
doorbracht Niet uitsluitend het verleden,
hoe belangrijk ook, houdt zijn geest bezig:
hij heeft ook interesse voor de techniek
van de Leuna-werken, wa^r zoowel
kunstmest als springstoffen worden ge
fabriceerd en vertelt ons daarover tal
van aardige bijzonderheden. De weg
mondt tenslotte uit in Berlijn met Pots
dam en Sanssouci, zoo het oude cultuur
land Thüringen met het politieke mid
delpunt van het rijk verbindend.
Kortom, ik vind dit een zéér interes
sant boek, waarvoor natuurlijk een enor
me massa lectuur is verwerkt. Het is
smaakvol geïllustreerd, meest met repro-
ductie's naar oude platen, hier en daar
afgewisséld door een moderne foto. Ik
hoop, dat binnenkort over ons land een
werk zal geschreven worden, waarin op
soortgelijke wijze het vele dat de cultuur
en techniek van Nederland uit verleden
en heden biedt, wordt aangeboden.
vele jonge dichters.
Tot op zekere hoogte vormt zij ook het
thema van dezen roman, dat echter de
„goddelijke onvervuldheid" en het smar
telijke verlangen mist, die in de verzen
van een gansche groep van dichters tot
uiting komen.
De hoofdpersoon van den roman, de
jeugdige Willy ter Veer, kent de een
zaamheid. waarvan wij zooeven spraken;
zijn vriendschap met zijn schoolgenoot
van Meerei en zijn gevoelens voor zijn
klassegenoote Emmy Wils, doorbreken die
eenzaamheid niet.
Willy ter Veer gaat echter aan die
eenzaamheid niet ten gronde, ofschoon er
grijpt, zoodat tusschen vader en zoon
een diepe kloof ontstaat, welke eerst
wordt overbrugd wanneer de vader op
het ziekbed wordt geworpen, waarvan
hij niet meer opstaat. En intusschen leven
wij zijn moeilijkheden mede als leerling
van de vierde en vijfde klasse eener
E.B.S., want ook daar leidt zijn gesloten
natuur, zijn eenzaamheid, zijn zwijgen
vanzelfsprekend tot conflicten met lee
raren en leerlingen. Marja stelt en be
schrijft ook deze conflicten en hun
noodzakelijke consequenties zonder eenige
psychologische gecompliceerdheid, waar
mede hij een verrassende zuiverheid be
reikt, een zuiverheid en niet zelden ook
een innigheid van gevoel en inzicht,
waarvan heel dit boek doortrokken is.
Als een beschroomde, teruggetrokken
jongen, die zich toch min of meer nog
onbewust, een „burger van een ander
Rijk” voelt, geplaatst tusschen zijn artis
tiek aangelegden vriend van Meerei, die
met zijn penseel en teekenstift iets pres
teert en zijn anderen klassegenoot Ha-
ringsma, een fat van uiterlijke volmaakt
heid, dien hij toch eigenlijk veracht,
zoekt hij als eenzame zijn weg. soms be
rustend, dan weer verbeten en verbitterd
vanwege zijn onmacht en gespletenheid.
Zelfs de genegenheid van Emmy Wils,
van wie hij houdt met de zuivere liefde
van zijn jonge jaren en die hem be
grijpt, kan zijn gevoel van menschelijke
vereenzaming in deze schooljaren niet
breken. Emmy had in ter Veer’s school
agenda op een keer enkele haastig neer
geschreven. korte, afgebroken regels ont
dekt. Gedichten. Op zichzelf niets bij
zonders. „Zij wist, dat alle jongens wel
eens dwaasheden uithaalden, ook poëti
sche. maar dit was iets anders. Er wilde
Iets ter wereld komen in deze enkele
regels. Het worstelde erom." Zóó goed
Toen hij met eten thuis kwam,
omhelsde hij z’n vrouw. Die staarde
hem verstomd adh. alsof ze hem voor
den eersten keer van z’n leven zag
Dank je Toos l riep hij verrukt
uit. Jij hebt m’n naam voor goed
gevestigdWeet je nog wel, hoe je te
keer ging, toen ik m’n eigen portret
ging schilderen „Dèt mankeerde er
nog maar aanzei je verontwaar
digd. „Zoo’n kwast 1 Ja de menschen
zullen kijken naar je domme pedante
gezichtHij gaat zichzelf straks nog
mooi vinden. En jij beteekent immers
niets 1 O, dat schilderen maakt hem
nog gek 1” Weet je wel Daardoor
werd ik zóó neergedrukt, dat ik me
zelf schilderde zooals Jij me zag dat
is eindelijk in m’n herinnering gescho
ten, zie je en daaraan dank ik
m’n meesterwerk. Lees, leesHartelijk,
hartelijk dank, lieve ToosVanavond
gaan we naar de bioscoop en daarna
soupeeren
Verbijsterd keek z’n vrouw hem nog
altijd aan. Dan zei zeNu, dat doet
me pleizier voor je. Maar waarvoor
heb je in ’s hemelsnaam al je haar
laten 'knippen en je baard weggedaan
Ik herkende je eerst waarachtig niet!
Ach, antwoordde Broekman be
scheiden, onwillekeurig voelde hij aan
de plek, waar zoovele jaren z’n over
dadig kin-aanhangsel zat en wreef ver
volgens met de hand over z’n gemilli-
meterden schedel, het begint zoo lang
zamerhand storm te loopen op de expo
sitie, vooral na deze recensie, begrijp
je En als de bezoekers me dan zien
en ze hebben naar ’t portret gekeken,
zou me dat natuurlijk 'n beetje hoe
zal ik 't zeggen verlegen maken.
Want, zie je, beste Toos, al heb ik nu
naam gekregen, ik ben.... niet ijdel!
nog niet mee terug.
Daarmee hebt u uw stok niet, ver
beterde de zware.
Pardon, hield de ander voet bij
stuk. Het spijt me enorm, maar ik
schijn die twee stokken verwisseld te
hebben!
Maakt u gi
de zware zich di
in mijn hand heb,
Toch niet! zei de ander met
zekerheid. Geeft u eens hier,
klaarde met zoo’n trots: alles uit één
stuk. Maar dezen knop kan ik los
schroeven. Het doet me werkelijk leed,
dat Ik me zoo (even legde hij een spot
tenden nadruk op dat woord) vergist
heb.
Inderdaad schroefde hij den fraai ge
sneden knop los.
De zware sperde zijn oogen weer, of
hij opnieuw aan een hallucinatie leed.
Maar, sprak de schrale met onver
zettelijke kalmte: U zult er niet aan
te kort komen. U kunt een van die
steentjes krijgen.
Hij keerde den stok om en de ver
baasde oogen van den ander zagen... een
schitterende collectie diamanten.
voltooide zijn zin niet; de
trein stopte reeds. Hij keek schichtig
naar zijn valies, terwijl de ander zyn
stok kalm weer in het net legde.
Een douane betrad met een hoogere
den coupé. De laatste nam den zware
scherp op, richtte daarop den blik on
derzoekend op den schrale. Dan zei hij
kort en zacht tot zijn ondergeschikte;
Die is hetl
En streng beval hij den aangeduide:
Uitstappen! Met al uw bagage.
Ik heb maar één koffer, deelde de
schrale rustig mee.
Dat kan al meer dan genoeg zijn,
oordeelde de hoogere eenigszins sarcas
tisch. En... die stok, is die ook
van u?
Ja, kreeg hij ten antwoord.
Dat is een erg dikke, kwam het er
ironisch bij hem uit.
Ja, vindt u niet? vroeg de schrale
beleefd.
Neemt u dien ook mee, werd hem
geordonneerd.
Maar wat is dat nu voor onzin!
riep de schrale haast verontwaardigd
uit.
Dat zullen we altijd nog zien, merk
te de hoogere autoritair op.
Maar dat vertik ik! weigerde
schrale, die zijn kalmte een
geheel verloor.
toch ook in hem een hunkering leeft naar
wat voor altijd onbereikbaar is. een in
nerlijke onvrede die tot onvruchtbaarheid
zou kunnen doemen.
Bij vrijwel alle vereenzaamde en mis
kende jonge menschen treft men een
minderwaardigheidscomplex aan en dit is
ook bij Willy ter Veer het geval, maar
wanneer wij afscheid van hem nemen
heeft hij, gesterkt door het leed der
menschelijke vereenzaming, dit minder
waardigheidscomplex overwonnen. Hieruit
spreekt een beheersching, die nauw ver
want is aan de prachtige beheersching,
waarmede de dichter Marja den korten
levensgang van den hoofdpersoon van zijn
roman beschreven heeft.
Men kan niet zeggen, dat Willy ter
Veer karakteristiek is voor zijn generatie;
er zijn niet veel jonge menschen zooah
hij, die zich bezighouden met de proble
men, welke zich voordoen op den weg
naar de mannelijke bewustwording hun
ner verantwoordelijkheid tegenover het
leven en de gemeenschap.
Tusschen „droom" en „daad" slingert
zich deze weg; in dit opzicht doet hij
denken aan den innerlljken strijd van die
figuren, welke uit het werk van Maurice
Barrès onuitwisbaar in de herinnering
zijn gebleven.
Droomerig van natuur en dichterlijk
van aanleg hij heeft vele verzen ge
schreven, die hij nooit iemand heeft
laten lezen en die hij aan het slot van
het boek vernietigt en als „snippers op de
rivier” verspreidt voert Willy ter Veer
een moeilijken strijd tegen de werkelijk
heid, die hem nu eens verbittert en dan
weer nutteloos voorkomt.
Een gecompliceerd mensch is hij echter
niet, ofschoon men hem als zoodanig met
een aantal psychologische uitweidingen en
dito handgrepen van op dit gebied gerou
tineerde auteurs den lezer gemakkelijk
had kunnen voorlelden.
Dit nu is wel de grootste
begreep Emmy Wils den joegen ter Veer.
Eerst later zal hij beseffen, wat haar ge
negenheid voor hem beteekend heeft.
In het laatste gedeelte van den roman,
inderdaad het beste gedeelte rekent
ter Veer af met zijn jeugd en zijn mis
lukkingen. Zielkundig volkomen verant
woord, vindt hij zijn levenshouding, over
wint hij zijn minderwaardigheidscom
plex, schept hij harmonie tusschen droom
en daad, evenwicht tusschen de krachten
en machten, welke al die jaren in hem
gestreden en geworsteld hadden. Maar
ook deze overwinning behaalt hij in een
zaamheid. Het is zooals de uitverkoren
dichter der innerlijke vrijheid, Henrik
Ibsen, heeft gezegdde sterkste man is
hij, die het meest alleen staat.
Deze roman van een Innerlijk rijk be
gaafd auteur zal, gelooven wij, sterk-
uiteenloopend beoordeeld worden. Er
zullen velen zijn, die dezen strijd eener
jeugd als een reeds lang overwonnen
standpunt hooghartig zullen verwerpen
en er hautain en zelfbewust de schouders
over zullen ophalen. Maar daarmede is
de zaak niet afgedaan. Dit boek dwingt
tot de erkenning van een teederheid en
kracht zonder welke de menschelijke
persoonlijkheid niet tot een gave en
waardevolle macht voor de gemeenschap
kan uitgroeien. Men zal de oogen niet
kunnen sluiten voor de heftige levens-
spannlng in dit boek, welke na een
zware worsteling haar evenwicht vindt.
Van groote beteekenis blijft het, dat deze
roman geschreven werd, door iemand,
die vrij van alle berekening, alleen zich
zelf wil zijn, want alleen daardoor kan
het opvallend zuivere karakter van dezen
roman worden verklaard Hij beteekent
een artistieke zege na een lange worste
ling om eenvoud en waarachtigheid,
JOHAN KOMBBb
door JOH. W. BROEDELET
Paar stations vóór de grens steeg
hij ’n beetje drukachtig in den trein-
coupé. Zijn weinige bagage deponeerde
hij zorgvuldig in het net boven zijn
hoofd en nam, snuivend en het zweet
van zijn voorhoofd wrijvend, plaats in
een hoekje van het compartiment. Dót
had hij tenminste goed getroffen: er zat
maar één medereiziger bij hem. Hij
kon zich dus. om zoo te zeggen, zetten,
waar hij wou.
De trein reed weer. Jongens, hij was
net op tijd gekomen. Zijn hart joeg er
nog van, zoo had hij zich moeten haas
ten. Enfin, dat was nu geleden.
Gaandeweg kwam hij op rust en be
keek den meneer over hem wat nauw
keuriger. Het was een lange, schrale,
ernstige man, die hem van het hoofd
tot de voeten opnam, alsof hij een gi*.n-
dige studie van hem maakte. Onder
dien blik werd hij opnieuw een beetje
zenuwachtig. Hij wist niet, hoe hij zijn
oogen moest draaien om aan dat starre
gekijk te ontkomen. Wat wilde die man
van hem? Op reis wist je toch maar
nooit, in wat voor gezelschap je ge
raakte.
Beide heeren zwegen halsstarrig,
trein stopte opnieuw. Er stapte nie
mand in den coupé. Daarop werd de reis
weer voortgezet.
Toen nam de lange, schrale
eindelijk het woord.
U heeft daar een merkwaardigen
wandelstok, sprak hij rustig en keek
aandachtig naar het voorwerp, waarop
hij doelde.
Ja, gaf de ander toe en liet
stok, welken hij met de hand vast
klemde, aan hem zien.
Hij is erg dik, merkte de schrale
op.
Ik houd van een goeden steun, ant
woordde de aangesprokene met een
glimlach. Zeker omdat ik zelf nogal
zwaar ben. Maar het mooie er aan is
de knop. Ik heb er nog nooit ergens zoo
een gezien.
De hoogere maakte er een eind aan,
door den douanier op te dragen, den
stok voor zijn rekening te nemen.
De schrale, zichzelf weer meester,
daalde met zijn koffer het perron op.
Heeft u iets aan te geven? vroeg
de hoogere aan den zware.
Die mompelde iets onverstaanbaars,
sprong zenuwachtig op en stelde allerbe
leefdst de vraag, of hij zijn valies
moest openmaken.
Even aarzelde de hoogere. Dan zei hij
vluchtig:
Ach nee. Laat u maar. Het Is in
orde.
Hij zette een
zochte bagage
trein.
Met een zucht van verlichting nam de
zware weer plaats.
Daar ben ik mooi doorgekomen,
dacht hij bij zichzelf. Die medereizi
ger van me blijkt toch wel een nette
vent te zijn. Een oogenblik hield ik hem
voor een geheim inspecteur van de
douane, doordat hij me zoo doordrin
gend aankeek. Maar dat schijnt zijn
manier van kijken te zjin.
Na een kwartier verscheen de schrale
weer in den coupé met zijn koffer. En
geen drie tellen later zette de trein zich
opnieuw in beweging.
Zijn ze lastig geweest? vroeg
zware, erg in zijn sas.
Alsjeblieft! antwoordde de ander.
Ze hebben mijn heelen koffer onder
steboven gehaald. Wat die lui bezielde!
Ze schenen me niet te vertrouwen.
En hebben ze iets gevonden?
de zware nog weten.
Wel nee, sprak de
Want ik had niéts.
Haha! lachte de
slimme douane! En mij lieten ze
rust. Ik wil u nu wel zeggen,
odeur bij me heb o, wel niet veel,
maar het is toch aardig voor mijn
vrouw en flink wat sigaren. Mag ik
er u een van aanbieden?
Graag, zei de ander en hij keek
naar buiten: O, ik zie, we zijn de
grens over. Nu is er echter één verve
lend ding.
Wat
nieuwd.
De ander opende zijn koffer en haalde
er zjjn stok uit, die in drieën was ge
zaagd.
Wat zullen we nu beleven? riep de
zware verwonderd uit.
Ze leken wel gek, expliceerde de
ander. Eerst probeerden ze den knop
los te peuteren, maar, zooals ik zelf zei:
alles uit één stuk. Toen hebben ze ge
zaagd. Het ziet er mooi uit, hè? Na
tuurlijk zullen ze wel een schadeloosstel
ling geven. Maar daar heeft u uw stok
Dat kan al niet anders, legde de
ander uit. Het is alles uit één stuk.
Juist, juist, ging de schrale verder.
Maar weet u, wat ik er het merk
waardigste aan vind?
Wat dan? vroeg de zware nieuws
gierig.
Ik dacht tot nu, verklaarde de an
der, dat er maar één exemplaar van
bestond. Daar was ik, eerlijk gezegd,
een beetje trotsch op. Maar nu weet ik
wel beter.
Wat bedoelt u?
zware.
Wel, ik heb er precies zoo
sprak de ander met veel aplomb.
1) Emil Strauss: Der Sonleier. Uitg.
Albert Langer, München.
Emil Strauss Lebenstanz, 1d.
3) Edwin Redslob: Des Reiches Strasse
Frankfurt Berlin. Uitg. Reclam, Leipzig.
4) Anton von Braunmüh*: Dor meine
Jugend erfreut Uitg. Echter Verlag,
Würzburg.
Zelfvoldaan streek hij door zijn
baard. Want hij ging een expositie van
z’n werken houden I
Langen tijd had hij geaarzeld, zich
bescheiden afvragend, of hij daar
eigenlijk wel rijp voor was. Maar na
heel wat overdenking was hij tot
conclusie gekomen, dat men
den aanvalligen leeftijd van
zich
48 jaar
toch eindelijk wel eens aan 't publiek
vertoonen mocht. Drommels nog toe,
hij had tal van schilderijen geëxposeerd
gezien, waarvoor hij, zij 't voorzichtig
heidshalve in ’t geheim, den neus op
trok. Als men dat 't menschdom dorst
voor te zetten, behoefde hij toch waar
achtig niet schuilevinkje te blijven spe
len. Men kon niet eeuwig zijn licht on
der de korenmaat steken. Het moest
met hem nu maar’ in eens er op of er
onder zijn Werd hij door de critiek
vernietigd, goed, hij zou er zich bij
neerleggen. Maar er was een kans, dat
men hem waardeeren, loven zou. En
daaruit zou hij zeker kracht putten, op
het moeilijke pad der kunst voort te
gaan.
Hij gaf toe, tot op heden was hij
in zekeren zin ’n dilettant. Uit lief
hebberij had hij de kwast en het palet
ter hand genomen. Door ‘n aardig
erfenisje in staat gesteld, zonder zor
gen heel in het klein te rentenieren,
had hij er z’n vervelend kantoorbaan
tje aan gegeven om zich uitsluitend
aan z’n schilderslust te wijden. En na
dat hij de moeilijkste begin-periode te
boven was, knikte hij zichzelf tevreden
toe over z’n vorderingen. Trouwens,
waar moest je de grens trekken tus
schen kunst en dilettantisme Ook ’n
artist schilderde, omdat hij er liefheb
berij in had Waarom dus in zijn geval
niet eveneens van roeping te spreken
De meeste tegenwerking ondervond
hij helaas van z’n vrouw. Die vond 't
zonde van z’n tijd en van al de kosten,
welke hij er aan besteedde. Daaruit
was ruzie ontstaan. Hij klaagde er te
gen z’n kennissen over, dat ze hem niet
begreep. Daar putte hij tevens eenigen
troost uit meer lui, die iets beteeken-
den, hadden daar last van gehad
Nu was ’t dan zoo ver’n eigen
expositieHij had ’n beginnend kunst-
handeltje opgesnord, dat hem a raison
van ’n niet te groot bedrag 'n zaaltje
afstond en voor de noodige reclame
met uitnood igings-kaarten enzoovoort
zorgde. Lukte 't zaakje, dan was hij
er, om zoo te zeggen met één slag. En
anders enfin, hij zou zien.
Echt knus, heerlijk zag de tentoon
stelling er uit. Het beste, wat hij
maakte, had hij daar opgehangenstil
levens, landschappen, zeegezichten,
figuur. Want hij was zéér, zeer veel
zijdig. Van alles moest een schilder
durven aan te pakken, om zich volledig
te kunnen uitleven, was zijn stelregel.
En dien had hij dan ook zoo uitgebreid
mogelijk toegepast.
Dagenlang bekeek hij, vrijwel moe
derziel alleen, z’n expositie. Ach, 't
was moeilijk, de belangstelling van 't
publiek gaande te maken. Doch geduld,
geduld l Was zelfs ’n Rembrandt niet
tijden van z’n leven miskend geweest
Toen kwamen de critieken. Hm; 't
was allesbehalve dèt. De groote bla
den, in zooverre die nota van hem
namen, behandelden hem opvallend
vluchtigjes. 'n Enkele recensent liet
geen stuk aan hem heel. Daar moest
hij zich natuurlijk boven stellenWist
die man er eigenlijk wel veel van
Andere wijdden enkele niet onwelwil
lende regels aan hem, blijkbaar van de
opvatting uitgaand, dat men ‘n begin
nend talent niet al te zeer moést ont
moedigen Ja, ’t was moeilijk, op je
waarde geschat te w’orden, als je nog
geen naam had.
Wat er goeds aan de critieken was,
werd in 't zaaltje neergelegd. Bezoe
kers hielden er nu eenmaal van, door
de pers voorgelicht te worden, 't Zake
lijke mocht je niet heelemaal verwaar-
loozen.
Tot op 'n dag de groote voldoening
in z’n leven kwam, 'n Klein dagblad
had schitterend over hem geschreven
Het artikel, waarin hij behandeld werd,
was één en al lof, bewonderde z’n stil
levens (vcoral dat eene met het prach
tig gedane blik groente en de door
werkte ui), had veel appreciatie voor
z’n groot zeegezicht, waarvan de lucht
zoo intens was, enzoovoort. En het
mansportret, z’n eigen beeltenis, dat hij
zelf 'n eereplaats gegeven had, vertoon
de volgens den recensent zelfs iets
geniaals I Wat stond er nog verder
Maar er kwam juist weer eens een
bezoeker binnen. Hij legde de uitge
knipte beoordeeling, welke de eigenaar
van 't zaaltje op ’n tafeltje had ge
ëtaleerd, haastig neer en wendde zich
tot den kijker, om hem desgevraagd de
noodige inlichting over z’n werk t»
geven. O, welk 'n heerlijken dag be
leefde hij
Nog twee heeren kwamen kijken.
Waarachtig, het begon te loopaa I Had
hij 't niet gezegd Als men maar ge
duld had
Op 'n handige manier kwam hij met
den eersten bezoeker in gesprek. Daar
door verloor hij de twee anderen 'n
weinig uit 't oog, al merkte hij ter
loops wel op, dat ze de schitterende
recensie even ter hand namen. Haha,
het ging den goeden kant uit
Hé, waarom lachten die twee
Ze keiten beurtelings naar 't portret en
naar hem O, ze herkenden hem na
tuurlijk. Die lach vleide hem. O, hij
wilde niet ijdel zijn I Maar zooiets
streelde je toch wel.
Hij was weer alleen met zijn collec
tie. Nu ja, er was nog wel niets
kocht, maar zóó gauw ging dat ook
niet. Als hij maar eenmaal bekend
was
O, ja, hij moest 1 slot van ’t artikel
nog lezen Wat stond er Hij las
„Dat mansportret heeft iets geniaals.
Zooals de schilder zijn sujet getroffen
heeftHoe psychologisch begrepen I
't Gezicht van een totaal onbeduidend
persoon, die zichzelf vleit, iets te zijn.
Prachtig vastgelegd Wij voorzien een
mooie toekomst voor den debuteeren-
den Broekman”.
Broekman stond als versteend. Wat,
wat had hij daar gelezen ’t Was niet
minder dan verbijsterend.
Hij snelde 't kunsthandeltje uit,
móést lucht hebben. Van den top van
z’n glorie was hij neergestort in ’n af-
schuwelijken afgrond.
Hij rende door de straten meer dan
dat hij liep. Maar dan herwon hij zich
zelf weer. Er zat iets in die critiek,
dat niet klopte. Of hij was 'n genie en
kon dus geen onbeduidende persoon
zijn óf de kerel had er >een verstand
van. Doch dat laatste was onmogelijk.
Wat had hij bijvoorbeeld z’n blik met
groente en de doorwerkte ui niet zui
ver aangevoeld 1 Broekman stond voor
*n raadsel, waarvan hij de oplossing
móést vinden
Dat is onmogelijk! was de zware
ten volle overtuigd.
Kijkt u dan maar, riep de schrale
voor zijn doen luidruchtig uit
Hij greep naar het net boven zich en
haalde een wandelstok voor den dag,
welke een dubbelganger leek van het
eigendom van zijn medereiziger.
Die sperde zijn oogen, of hij aan een
hallucinatie leed. Hij keek van den
eenen stok naar den anderen. Inderdaad,
ze leken als twee druppels water op
elkaar.
Dat is al heel toevallig! sprak de
zware, nadat hy eenigszins van zijn ver
bazing bekomen was. Je kunt ze bij
na niet uit elkaar houden.
Zegt u dat wel, stemde de ander
toe. De wonderen zijn de wereld nog
niet uit.
Ze vergeleken de twee stokken, hiel
den ze beurtelings in de handen. Er ont
spon zich een druk gesprek uit.
Plots zei de schrale, terwijl hij-op zjjn
horloge keek:
Over een minuut stoppen we voor
de douane.
De ander werd opnieuw wat zenuw
achtig.
Zijn ze hier erg streng? vroeg hij
en hij wreef zich weer over het voor
hoofd.
Niets van te zeggen, antwoordde
de schrale rustig en hij keek hem door
dringend aan. Dat hangt van hun bul
af. Heeft u misschien iets aan te geven?
Dat is te zeggen... sprak de ander
aarzelend.
Maar hl
;een gekheid! verzette
Iringend. Wat ik hier
is mijn stok.
et groote
U ver-