e in
De Führer in Marburg - Restauratie van het Haagsche stadhuis - Verwoesting
in de haven van Piraens - Een jong kameeltje in Ouwehand’s Dierenpark
De Vuurtorenwachter
HAAGSCHE courant
o
FEUILLETON
Zaterdag 3 ‘M’eï T94T TWEEDE BLAD
alle
8)
I
4
4
(Nadruk verboden
HOOFDSTUK 5
De storm
hun. drieën in het
veel
ÏWordt vervolgd.!
DE FÜHRER IN MARBURG.
DE FÜHRER BRACHT EEN BEZOEK AAN HET CENTRUM VAN HET BEVRIJDE ZUID-STIERMARKEN,
DE STAD MARBURG. VOLKSDUITSCHE MEISJES IN HAAR FRAAIE KLEEDERDRACHT
BEGROETEN DEN FÜHRER. (Hoffmann)
IN DE „LOSLAND-GEBIEDEN”, de streek waar al het verkeer te
water geschiedt, kan men dit tafereeltje zienvette schapen bij Obdam
op weg naar de markt (Polygoon)
IN DE HAVEN VAN PIRAEUS.
DIT IS DE UITWERKING VAN DE DUITSCHE STUKA-AANVALLEN OP DE HAVENINSTALLATIES.
(Hoffmann)
HET OUDE HAAGSCHE STADHUIS ZAL WORDEN GERESTAUREERD.
MEN IS THANS BEZLG MET HET AANBRENGEN VAN STEIGERS
VOOR DE RESTAURATIE. (Polygoon)
VRIJDAGMORGEN VOND IN OUWEHAND’S DIERENPARK te
Rhenen'een blijde gebeurtenis plaats. Er werd n.l. een kameeltje ge
boren. De jonggeborene werd direct door moeder kameel eens flink
onder handen genomen. (Polygoon)
Hildur klapte in haar handen en
riep opgewekt:
O, wat vind ik dat prettig!
Komt er storm, vader? vroeg
Dagmar.
Ik zou het wel zeggen; in elk
geval zou de sleepboot ons alleen door
een wonder vóór morgen kunnen
bereiken. En op zee gebeuren niet zoo
vaak wonderen.
Ik weet er één, zei Hildur en
Olsen, die begreep, wat zij bedoelde,
zei peinzend:
Ja, maar toen was ik nog jonger;
ik ben nu al vijftig.
Dagmar eindelijk, trouw jij maar
met Björn en noodig dan alle officie
ren uit, dan kan ik uitzoeken, mis
schien is er wel een admiraal, die
weduwnaar is.
Ze bereikten het dienstvertrek boven
in den toren, waar Olsen aan een ruw
houten tafeltje zat te schrijven.
Waarover lachten jullie zoo?
vroeg hij opkijkend.
O, Dagmar gaat met een admi
raal trouwen.
Welken admiraal?
Dien ze krijgen kan.
Ja, maar een ouden neem ik niet.
Dan zou ik je aanraden hem te
nemen, terwijl hij nog luitenant is,
was de raad van haar vader.
Hildur heeft den luitenant al inge
palmd, zei zij, daar zij deze schoone
gelegenheid om haar vader op de
hoogte te brengen, niet voorbij wilde
laten gaan.
Olsen keek verbaasd op.
r— Drommels! riep hij uit, als
mijn gelukwenschen maar niet te laat
komen...
Hildur had weer een hoogroode
kleur gekregen en viel haar vader om
den hals met de woorden:
Gelooft u haar maar niet, papa, zij
is jaloersch.
Dagmar had een boek gevonden,
waarop in keurig handschrift stond:
„Reglement voor den vuurtorendienst”.
Ze wou opeens zooveel inlichtingen
van haar vader hebben, dat deze haar
met Hildur wegstuurde om te gaan
kijken of ze iets van de „Trondjem”,
den torpedojager van Aagaard, te zien
konden krijgen of dat er soms seinen
rikanen zorgen allemaal al vroeg voor
zichzelf, hè?
Nu, dan zal jij toch wel
records op dat gebied gebroken heb
ben!
Ja; en ik moest mijn nuttig en
werkzaam leven maar ponder eenige
romantiek beginnen, zei Dagmar. Ik
ben in Oslo geboren en moeder stierf
een jaar na mijn geboorte, nietwaar,
vader!
Ja, toen je dertien maanden was,
hebben wij haar verloren, zei Olsen
en hij boog zich over één van zijn
instrumenten om een onzichtbare vlek
weg te wisschen.
Ze is in Oslo begraven hè? Wat
gek, dat we nooit naar haar graf zijn
geweest, peinsde Dagmar.
Dat zou maar verkeerde senti
mentaliteit kweeken, meende Olsen
stroef. Je moeder, Dagmar, kan
voor jou niet méér beteekenen, dan
die van Hildur voor haar; jullie hebt
geen van beiden je rfioeder gekend.
Als om vén het droeve onderwerp
af te stappen, legde Axel Olsen zijn
hand op een instrument, dat op een
tafeltje apart stond. Het was de vin
ding waaraan hij zijn leven had ge
wijd. Het was ongeveer zoo groot als
een aneroïde barometer en de schaal
was als die van een kompas verdeeld,
echter zónder letters.
Door louter toeval was het gesprek
op een onderwerp gekomen, waar
Olsen nooit over sprak: Dagmar’s
moeder. Wat hiervan de reden was,
waren zij nooit te weten gekomen,
daar de eenige, die het hun buiten
vader zou hebben kunnen vertellen,
Ze zaten met
dienstvertrek.
Laat eens kijken, zei Hildur,
30 Juli is het negentien jaar geleden
dat ik hier aanspoelde, nietwaar?
Ja, dat is.de datum.
En ze hebben mij toen op een
jaar „geschat” Is het niet vreemd,
dat een kind van een jaar aanspoelt,
zonder dat er ooit naar wordt geïnfor
meerd? Ik geloof, dat ik toen niet erg
op prijs werd gesteld.
Mijn lieve kind, ik heb je altijd
verteld, dat de boot in den mist op
een andere is geloopen en dat al dege
nen, die zich om jou zouden hebben
moeten bekommeren, bij de ramp zijn
omgekomen.
Maar alleen, heelemaal alleen!
Dat vind ik zoo vreemd. Misschien
ben ik wel een Amerikaansche; Ame-
juffrouw Lundberg, al even zwijgzaanf
was.
Dagmar had er spijt van, dat zij
onwillekeurig dit voor haar vader
merkbaar pijnlijke onderwerp had
aangeroerd.
Maar Olsen ging al weer op in zijn
uitvinding.
Het kostte mij niet heel veel
moeite een diaphragma te construes»
ren, dat gevoelig was voor geluidei^
maar het was de kunst er een te ma»
ken, dat slechts op een bepaald soort
geluiden reageerde, onverschillig of
dat geluid afzonderlijk of met andere
was vermengd, legde hij uit. Nu
ben ik zoover, dat ik een instrument
heb geconstrueerd, dat net als het oor
van Niels Ström ongevoelig is voor
schoone gedichten en lieflijk gezang,
maar alle stoomfluiten en misthoorns
van elkaar kan onderscheiden; dat
ook niet reageert op het razen vaa
de zee, maar niets dan mistklokken
en stoomfluiten registreert. Ik denk
niet, dat jullie hier mist zullen mee.
maken; maar anders zouden jullie
zien, hoe het,'lang vóór wij iets hoo-
ren, met zijn wijzer de richting van
het schip, waar het geluid vandaan
komt, aanwijst en het aardige is, dat
je de heele route van het schip kunt
volgen.
Zou het voorgoed een eind aan
botsingen op zee maken?
Daartoe is geen instrument in
staat, omdat er altijd scheepsofficie
ren zijn, die het niet noodig vinden
bij mist steeds op hun uiterste hoede
te zijn.
Bij de slaapkamer van hun vader
bleven ze even staan om naar binnen
te kijken.
Daar hebben ze mij het eerst
naar toe gebracht, zei Hildur
Toen was het de kamer van meneer
Andersen... vader heeft het mij eens
Verteld...
Je bent er sindsdien wel knapper
op geworden, merkte haar pleegzus
ter complimenteus op.
Ja, wat zal ik er vreeselijk uit
gezien hebben; ik wilde toch wel weten
wie ik eigenlijk ben.
Ik geloof, dat ik je wèl kan ver
tellen, wie je binnenkort zal zijn.
Hildur kreeg een kleur.
Ik geloof ook, dat Björn mij zal
vragen, mompelde zij.
En wat zul je antwoorden?
Hildur opende haar mond, maar
zonder iets te zeggen, verborg ze haar
gezicht tegen den schouder van haar
pleegzuster.
Dagmar, zei ze, ik vind het
verschrikkelijk, jou en vader te moe
ten verlaten. Waarom heeft Björn
niet nog een broer, die even aardig is
als hij?
Dagmar’s hartelijke lach verbrak
de spanning.
Maak je maar niet ongerust, zei
werden gegeven. Maar hoe de meis
jes hun oogen ook inspanden, zij zagen
niets ander dan een paar visschers-
schepen en een transatlantischen stoo-
mer, dien middag uit Oslb vertrokken.
Oogenschijnlijk zag de zee er rustig
uit, maar bij nadere beschouwing en
toen zij er op letten hoe de golven
tegen de rots sloegen, waar zij zich
bevonden, werd het haar duidelijk,
dat de ^chijn ook hier bedroog.
Ze staarden met ingehouden adem
naar het water, dat zich terugtrok.
De zee was wilder geworden en het
gedonder der golven veel heviger dan
toen zij een uurtje tevoren met de
„Ingebjorg” middenin waren. De zee
leek een geketende reus, die aan zijn
boeien trok. Af en toe richtte het wa
ter zich tientallen meters hoog op.
Terwijl zij sprakeloos naar het
imposante schouwspel keken, zat Ol
sen kalm zijn dagrapporten in te vul
len en toen hij klaar was, voegde hij
zich bij de beide meisjes. De baai was
bijna verlaten; de duisternis viel snel.
Olsen lette nauwelijks op het slaan
van de zee tegen het rif; hij had dat
angstaanjagende geluid reeds te vaak
gehoord om er nog bijzondere aan
dacht aan te besteden. Toen hij tot
de conclusie kwam, dat er geen sleep
boot in aantocht was, zei hij een beet
je spottend:
Ik geloof, dat ik jullie beiden
mag gelukwenschen; als ik mij niet
heel sterk vergis, zullen jullie den
nacht hier moeten doorbrengen, een
onderscheiding, die nog niet
dames te beurt is gevallen.
»-■
■:'A