HAAGSCHE COURANT WAT BETEEKENT TIJD? De geschiedenis van een jeugd LETTERKUNDIG BIJBLAD uiiiiiu sun VAN DE I Zaterdag 17 Mei 1941, No. 17879.' Letterkundige Kroniek Een jeugdvriend over zijn kinderjaren EEN ZONDERLING GESPREK HET GOEDE GEHEUGEN DE VREEMDE ONTMOETING Werkelijkheid en fictie in onze herinnering te u b.t.p.a TOEGEZONDEN BOEKEN 4 r I Theo Thijssen Ach ja, dat de ook sprak Am- zijn „Noenit u dèt maar harteliik, om Moe- 4Q, uvii iiiaii ai, stand, Hij bekent zich doelbewust te hebben der van streek te maken, en d’r verdriet Ik was voor 't eerst in dat hotel. Be ter nog, ik was voor het eerst in die stad. Ik wist geen weg in zoo’n modern hotel. Ik wandelde door de gang en ik wist niet of het mijn gang wel was. Bo vendien was ik het nummer van mijn kamer vergeten. En dan plotseling, zonder eenige in leiding, riep iemand me. Een strenge zelfbewuste stem. „Zeg”. Grappig, dacht ik. Ik kende niemand in de heele stad En daar roept iemand me in een groot hotel, waar ik nooit tevoren was. En hij riep me zelfs nog eens. „Zeg, hallo!” Afgezien van de onbehoorlijke manier van aanroepen ging ik de kamer bin nen. Nog leuker. De kamer was donker. Ik kon geen hand voor oogen zien. In een hoek bewoog zich wat. 't Zou me niets verwonderen als hij geboeid was. Overvallen misschien. Het hotel was zoo getelegrafeerd, dat hij over terug zou zijn Zij was op zag zitten, alleen. 7-e naar I Zij lijk had ontvangen. Natuurlijk konden we den hoek van de kamer. Hij hoorn van de telefoon tegen gedrukt. Zeg Karei, dat ik hem „Vreemdeling In Babylon", door J. Gerhard Toonder. N.V. Uit geversmaatschappij Elsevier, sterdam. Een roman, rijk aan fantasie en schreef J. Gerhard Toonder „Vreemdeling in Babylon”, met een ik-ro- derlijk! Ja, vrouw Koops, u hebt j deed ik de schellebellende deur van het winkeltje het gezellige In zóó’n herinnering en in zóó’n brokje proza treft men Theo Thijssen aan dp z’n best JOHAN KONING Ja, vrouw Koops, u hebt goed ge zien, hoor! En ik ben toch zóó blij, dat u nog gezond en wel in uw winkeltje mag staan! Het oudje knikte met haar vogelkopje. Ja, zei ze, ik ben óók blij. En nou hoop ik maor Dat ik wéér boodschappen kom ha len? vulde ik aan. Vrouw Koops schudde haar oude hoofd. Nee, dat niet alleen, meneer. Ik hoop nou maor, dat je me die achttien cent van die gemberkoek ook 'es betaolt, want ik heb nou toch wel lang genogt op mien geld moeten wachten! Jeugd-gebeurtenissen gaan voorbij. Nieuw leven en beleven heft het vroe gere op. En toch Kan een vrouw ver geten, hoe zij voor het eerst begrepen werd Kan ze vergeten de eerste liefdes blikken, de eerste kussen Ook wanneer er jaren overheen gaan, zal die eerste ervaring de grondtoon van haar leven blijven. Het was met Helga al niet anders. Zij was met haar stormachtige jeugdonder- vinding tot een voortijdig en bewüst einde gekomen. Zij stond weder vrij in het leven. Zij was tot de erkenning ge komen, dal op den duur geen geluk in haar betrekking tot Svante kon liggen. Terwijl hij in het buitenland vertoefde, had zij hem uit een gevoel van inner lijke verlatenheid, uit iets van zelfbe houd, wellicht ook uit schriftelijk doch zonder „In de ochtend van het leven”, jeugdherinneringen van Theo Thijssen. Bussum, N.V. Uit geversmaatschappij C. A. J. van Dishoeck. De prachtige Westertoren in Amster dam, een der schoonste torens van ons land, staat op den omslag van dit nieuwe boek van Theo Thijssen afgebeeld; hij verheft zich hoog en rank boven het sil houet der oude geveltjes van de antieke huizen aan zijn voet. In dit oude, intieme hoekje van de hoofdstad speelt zich de geschiedenis van een jeugd, van z ij n jeugd af, die Theo Thijsssen heeft te boek gesteld. In het hartje van de Jordaan, met zijn grachtjes en straten en stegen, bij de Bloemgracht en de Lijnbaansgracht en in de buurten van de Leliedwarsstraat, Eerste, Tweede en Derde, heeft de kleine jongen, die de held van deze herinnerin gen is, zijn jeugd doorgebracht Dit merkwaardige West-stuk van het oude Amsterdam heeft zijn eigen typische sfeer en van Theo Thijssen kan men ver wachten, dat hij deze sfeer' voelbaar zou maken. Het is hem voortreffelijk gelukt. We zien de oude woning van zijn vader, die schoenmaker was, met het typische Voorhuis, waarin altijd een prettige leer- met jeugdherinneringen van Theo Thijs- •sen nu en dan zoo’n staaltje van een der. gelijk vermomde fantasie aantreffen, vooral natuurlijk wanneer de herinnerln. gen gebeurtenissen betreffen in het leven van een vier, vijfjarigen kleuter. Maar die echt-schijnende herinneringen, die zeker niet minder levendig zijn dan de onvervalscht-echte zijn toch aantrekke lijke leugentjes en niemand zal er zelfs ook maar aan denken deze den schrijver kwalijk te nemen. Rijk aan herinneringen Is dit prettig en vlot geschreven boek, waarin het kleine jongetje uit het schoenmakersgezin. dat eerst schoenmaker en later onderwijzer worden wil, de hoofdfiguur vormt. Hij beleeft geen gróóte dingen, het zijn alle héél kleine levensgebeurtenisjes, maar de lezer zal zich er toch geen oogenblik door verveeld gevoelen en dit nu pleit wel zeer in het bijzonder voor den verhaaltrant van den schijver. Theo Thijssen schrijft een door-en-door gezond proza. Het is eenvoudig en frisch en gespierd. De lezer verlaat het schoenmakerszoontje wan neer hij naar de „Leerschool" gaat,‘die voorbereidde voor de Kweekschool voor onderwijzers. En Theo Thijssen besluit zijn herinneringen met een woord van piëteit over zijn moeder, die weduwe is geworden. Het is een herinnering uit een volgende levensperiode: te bezorgen, in plaats van blH te zijn dat ze zoo langzamerhand over d’r verlies héén komt!" speech ik. Opoe schudt d’r hoofd „Óver d’r verlies héén? Maar jongen, wat dénk je dan toch? Hier, in ditzelfde kamertje, huilen je Moeder en ik nóg vaak een moppie, want ik was óók gek op ’em, hij was me nader dan een eigen zoon. Over d’r verlies héén... verbeeld je dèt maar noodt.” Ik schrik wel even van deze openba ring. Maar dan val ik toch weer aam „Goed, maar dan hoeft tante Get d’r niet nog onnóódig van streek te maken!" Opoe schudt alwéér d’r hoofd „LA&t ze verdrietig worden ze zal het toch heerlijk vinden, als ze 'n mooi portret van ’em kan ophangen in de ka mer. Och, jullie zijn allemaal zoo bang voor verdriet, bang voor dit, bang voor dat't Is of je Moeder een teer pop petje isMaar da's de tegenwoordige tijd, bang zijn voor-alles-en-nog-wat. En zal ik je nou meteen maar ’es zeggen, waar al die bangheid vandaan komt? Van het óngeloof. Ongeloovlge menschen zijn altijd bang, ze hebben geen zekerheid. Het geloof maakt je sterk, waarvoor zou een geloovlg mensch ook bang moeten zijn’" „Nou, maar Moeder is anders óók knap ongeloovig,” zet ik Opoe mat. .Je Moeder, jongen? Weet je wat het met je moeder is?” En die zoo goed-orthodoxe Opoe gooit me onbekommerd 'n groote ketterij naar m’n hoofd: „Ongelóóvig, of gel-óvlg, dat komt ei bij jouw moeder geen steek op aan. want zooals zij, met jullie, leeft, da’s toch alia dagen godsdienst." „Phrases,” vonnis ik, in mijn dialect Óch, wat was ik toen, geestelijk een kwast, en mijn eenvoudige grootje een dame van hooge allure! Want dit is de waarheid over onze Moeder: Haar leven mèt ons, en vóór ons,en misschien ook wel ’n beetje: „dóór” ons dat was, eiken dag weer: godsdienst de schrijftafel, die de ander zoo jaloersch maakte. Als ik huur ben ik van plan, deze kamer ook als mijn werkkamer in te rich ten .deelde de bezoeker 'm mee. Of u gelijk hebt, moedigde Jim hem aan. Wat ‘n boeken heeft u! sprak de ander bewonderend. Ik dacht, dat ik 'n heele bibliotheek had. Maar die zinkt bij u In ’t niet. Daar heeft u 'n heelen tijd over gedaan om dat te verzamelen. Óch ja. Precies weet ik dat zoo niet meer, antwoordde Jim Voor je ‘t weet, heb je soms zoo’n boel dingen, hè? Dat is waar, stemde de ander in. Ze stonden voor de brandkast. Zijn weinig meer in gebruik, meende de bezoeker. 'n Safe is zoo veel veili ger. Nu ja, voor papieren en zoo. Och, je vindt 't toch wel prettig, als ;ie wat in huis hebt, oordeelde Jim. Je hebt onverwacht ’n paar mille noodig, hè, en dan moét je naar de bank en die is net gesloten. Enfin, u weet hoe 't gaat. En daarom Jim kon niet verder spreken. Wat ge beurde er? Later begreep hij dat pasde ander had "m met ’n ijzer onverwacht 'n onwelwillenden klap op ’t hoofd gegeven en daar ging-ie. Ja, wat deed je daar tegen? Toen hij na enkele minuten (dat het zoo kort duurde, besefte hij eveneens pas later) weer bijkwam, lag hij aan handen en voeten gebonden en hij had 'n verve lende prop in z’n mond. Dat hij dat ding niet kon kwijt raken! Hij had ook liever 'n sigaar. En wat frommelden ze daar aan z’n lichaam? O, de bezoeker fouilleerde ’m. Wou die z’n horloge hebben en zoo? Bijna al z’n zakken had die al uitge haald. Zoodra zag de boef niet, dat z’n slachtoffer de oogen opende, of hij beet ’m nijdig toe De sleutel! Gauw! Waar is de sleutel? Jim wees op z’n mond, ten teek en dat hij niet praten kon. De ander zou hem al ontproppen. Doch hij bedacht zich eens even. Als z’n slacht offer dan misschien begon te schreeuwen? Voorzichtigheid was maar alles. De sleutel van de brandkast! bracht de boef er gejaagd uit O, nu begeep Jim. En hij wees met z’n hoofd naar 't handtaschje, dat hij bij het betreden van z’n woning bij zich had en dat nu vlak naast de zoo rustig gelegen schrijftafel stond. De ander stoof er op los, opende 't, keek dan hevig verbaasd en barstte ver volgens in ’n schaterlach uit. Kerel, had dat maar eerder gezegd! kwam hij vroolijk los. Maar wie kon dat ook denken? Sinds wij soort lui echte hee- ren zijn geworden dat is ’n fijn pakkie wat je aan hebt, man! herkennen we elkaar niet meer. Wacht, ik zal je los bin den. En hij hielp Jim uit de touwen, zoodat die zich zelf kon ontproppen. Dat is slechte tabak, spotte Jim en hij gooie de prop weg. Dat had ik moe ten weten van die tuindeur. Ik ben door ’n raam geklommen. Daarop haalde hij uit z’n handtaschje 'n breekijzer, 'n steekvlam en verdere be- noodigdheden. De rest van de geschiedenis dóét er niet toe. stof. zijn man. waarin een stuurman aan den wal vertelt van zijn verblijf in Rotterdam gedurende enkele weken, aan den oorlog voorafgaande. Hoewel hij rust behoeft, komt er niet veel van. want hij is ver gezeld geraakt in een milieu, waar dit allesbehalve te vinden is. Reeds dadelijk wordt hij betrokken in een politieke in trige, waarin hij een would-be politicus de zonderlingste capriolen ziet maken. Hij leert een jonge vrouw kennen, een domineesche, met een bewogen leven, waarvoor hij meer gaat voelen dan hij aan zichzelf wil toegeven. Het leven grijpt hem, hij verzadigt zich er aan en krijgt er een afkeer van. Zijn verlangen naar de eindeloosheid van de zee wordt grooter en grooter, en ondanks zijn kwaal monstert hij om het Babylon, waarin hij zich een vreemdeling voelt, te kunnen ontvluchten. Het is 10 Mei. als hij zich naar boord begeeft; dan is het oorlogs geweld losgebarsten. Hij keert weer terug naar de stad, om naar zijn beste weten en kunnen een plaats te vinden bij het bouwen aan een nieuwe toekomst Een spannend boek, pittig van stijl, vol fantasie en sfeer, merkwaardige perso nen met dito opvattingen, rijk aan ge beurtenissen; fel actueel, met een pakkend slot hier altijd je boodschappen gehaold. is 't niet? Vol ontzag keek ik het vrouwtje aan. Hoe oud was ze wel? Zeker diep in de tachtig! En dan zoo’n geheugen won- „Ik ben met Paaschvacantie „over” en pleeg familiebezoek Tante Get, de hartelijke, vertrouwt me een geheim toe; ze heeft voor Moeders verjaardag een mooie vergrootlng laten maken in plaats van het oude, vale portret, dat ze nog van vader had. „Daar ben ik tégen,” zeg ik in het dia lect van m’n nieuwe levensperiode, en <k wil betogenMaar tante zegt: „Zoo, ben jij d’r tegen? Nou, maar ik ben d’r voor, en wat ik eenmaal in m’n hoofd heb, dat heb ik niet in m’n je-weet-wel.” Daar helpt geen verstandig redeneeren tegen... Ik klaag haar aan, bij Opoe Fieggen „Raadt u noü ’es, wat die tante Get in d’r hoofd heeft gehaaldEn ik vertel „Nou, wat maak je je driftig, is dat geen hartelijk idee?” zegt Opoe. (Polygoon) zelf wil spreken, zei hij. Hij keek op en staarde mij aan. D’r uit! brulde hij. Noem u mij niet kwalijk, zei ik. En ik ging. groot. Bovendien is een stad nooit vertrouwen. Hallo, zei ik. Wie is daar? Ik ben van Laar, zei de man. Van Laar? zei ik Neemt u mij niet kwalijk, maar ik ken geen v. Laar. Maar hebt u iets noodig? Kan ik iets voor u doen? Ik ben van Laar, herhaalde man. Dat zegt me niets, Ik begrijp niet Ik ben hier voor 't eerst Ik wandelde door de gang en u riep me. Hebt u iets noodig? Waar is de knop van het licht? Hoepel op! zei de man. Dat ding is stuk. Over verbazing gesproken. Ik zou hem een klap voor zijn hoofd hebben kunnen geven, als ik dat maar in het donker had kunnen zien. Zoo’n bruut. Hoepel op! Ik wil weten, hernam hij, of e morgen met me wilt lunchen. Wel heb je ooit. Met je lunchen? zei ik. Maar ik ken u niet eens. Het is heel aardig van u, zoo niet maar wie bent u? En waar is het lichtknopje? Wilt u alsjeblieft ophoepelen? vroeg hij. U vroeg me wat zei ik. Maar ik ben niet van plan om u antwoord te geven Ik ben niet van plan met u te praten. Ik ken u niet en ik wil u ook niet leeren kennen. U riep me binnen, ik wil niet weten waarom u me riep. Kan je me hooren, vroeg hij. Of ik je kan hooren? Nu was het mijn beurt om te grommen. Of ik je kan hooren. Man, ze moeten je tien ki lometer verderop nog hooren. Ik word er ziek van. om nog langer met je te praten! En als ik nog langer naar je luis ter, zei ik. Als ik maar een straaltje licht had en een glimp van je neus, kon zien, dan sloeg ik er op. Denk je dat Karei morgen komt? Hoe moet ik dat nu weten? riep ik uit. Ik heb nog nooit van dien knaap gehoord. Wie is het? Goed, zei de maanzieke, vraag het hem dan. Ik zeg je. dat ik niet weet "ie het is! brulde ik. Hoe kan ik hem dan vragen? Ik heb zelfs nog nooit van hem gehoord. Ik ben hier vreemd ik ken hier niemand. Toen ik uw deur voorbij liep Als ik je nu nog eenmaal moet vra gen of je wilt ophoepelen, zei de man, dan zal ik je d’r zoo meteen hard handig uitgooien, dat het hotel er van dreunt. Versta je dat? Nee. zei ik, daar begrijp ik niets van. Als ik in het privévertrek van een idioot beland ben. dan had je me hooren te waarschuwen. Dan had ik geweten, waar ik me aan te houden had. Breng je vrouw morgen niet mee. Waaat?? We kunnen daar beter geen vrou wen bij hebben. Vertel Karei dat ook. Wat zeg je? Ik zei niets! Hoepel op, en zwijg! Maar ik ga ook weg. Ik zei geen woord. Dat heb ik je net gezegd. Maar hoe kan ik je nu zeggen dat ik m’n vrouw niet mee zal nemen, als ik mijn mond moet houden? Ik moet antwoor den, niet? Maar dat kan ik niet. Ik weet van geen Karei, heb ik je gezegd. Ik wil niemand van jullie leeren ken- nn ook. Niemand! Wat doet u hier? vroeg hij. Wat ik hier doe? zei ik. je weet wat ik hier doe Ik liep langs je deur en je riep me binnen. Ik kwam binnen om te zien wat je wilde. Probeer Karel d’r van af te hou den om zijn vrouw mee te nemen. Ik mag haar niet Ik zei je, dat ik hem niet ken! En als je wat wil weten omtrent Anaconda A. Dat wil ik niet Ik wil niet weten wat jij van iemand denkt. Zwijg meneer, houdt uw kaken op elkaar. Hebt u het tegen mij? Precies. Een pracht mislukking. Slaat dat op mij? Dat zal u berou- wen meneer! Dat gooi ik voor het ge- gezet tot het opschrijven van wat per soonlijke herinneringen aan zijn kinder jaren. Men heeft vaak gemeend, dat Theo Thijssen ook in „Kees de Jongen” en an dere boeken van hem jeugdherinneringen verwerkt heeft. Dit is niet juist, zegt hij. Alles wat in die boeken van een kinder leven beschreven werd, was zuivere fan tasie. Natuurlijk is het mogelijk geweest, dat buiten zijn weten om toch een totaal ver geten jeugdherinnering tot een roman- stukje is geworden. Maar dan heeft de schrijver een moment van inzinking ge had, een oogenblik van verslapping in de tucht, die een auteur zich behoort op te leggen. Er is werkelijk een groot verschil In geesteshouding tusschen een schrijver, die opschrijft, wat hij bedacht, verzonnen, gefantaseerd, dus: geschapen heeft, en hem, die opschrijft, wat hij als herinne ring aan het vroeger-beleefde in zijn geest vindt. Voor het handhaven van de juiste gees- tesverhouding is een strenge tucht noo dig; bij het schrijven van deze jeugdher inneringen heeft de heer Thijssen zich alle fantasie verboden, zooals hij zichzelf bij het schrijven van vroegere boeken alle herinneringen verboden heeft. Hoe graag zou ik garandeeren, schrijft Theo Thijssen dan, niets dan de waarheid te vertellen; garandeeren, dat alles, wat ik vertel, werkelijk zoo en niet anders gebeurd is! Helaas, ik durf dat niet. Het schijnt, dat sommige vroege fan tasieën in 's menschen geest zich weten te vermommen als herinneringen aan werkelijke gebeurtenissen. De strengste schrijverstucht helpt daar niet tegen. Er zijn gevallen, dat men achteraf kan controleeren, of men te doen heeft met een werkelijke gebeurtenis, dan wel met een als herinnering vermomde vroege fantasie; wanneer men zich iets herinnert, dat onmogelijk gebeurd kèn zijn, dan hebben we natuurlijk te doen met ver momde fantasie. Maar als de mogelijk heid van zulk een contróle ontbreekt, dan vliegt de arme schrijver er met tucht en al in en kan het gebeuren dat hij, eerlijk zijn herinnering gevend, er lustig op los liegt. De aandachtige lezer zal in dit boek moedeloosheid veel woorden haar meening gezegd. Hierop had Svante 14 dagen haar stuk blijven staan, had hem door haar broer, zijn brieven, foto’s en boeken terug laten zenden en hem zelf daarbij medegedeeld, dat zij haar verloving uit innerlijke overwegingen als 'verbroken beschouwde. Zonder een woord had toen ook Svante brieven, foto’s en den ring teruggezonden. Jaren verliepen. Svante was getrouwd. Helga was getrouwd. Zij leefde haar leven, Svante het zijne. Dikwijls las zij in de kranten iets over hem. Gezien of gesproken had zij hem nooit meer. Zag ze zijn naam gedrukt voor zich, dan ging er een sterk gevoel, als van verlangen door haar heen. Iets r- raadselachtigs omzweefde haar. Zij 1. ‘rr. - deren waren dagenlang vreemden open, nieuwsgierig, of het gezellige vrouwtje nog in leven was, of een rust plaats gevonden had naast haar goeden man op het kleine kerkhofje achter den bouwvalligen torenstomp. Een voetstap slofte nader daar was vrouw Koops! Was ze ouder geworden? Ik weet het niet. Er schijnt een leeftijd te zijn, waarop een oud mensch niet ouder lijkt te worden, uiterlijk ten minste. 't Was alsof die acht jaar, welke Vader tje Tijd aan ons aardscn tabernakel heeft zitten knabbelen, aan vrouw Koops voorbij waren gegleden. Hetzelfde rimpelgezichtje waarin de voren als geëtst lagen, hetzelfde grijze, gladgepomaneerde haar, aankrui- vend naar wit aan de slapen, dezelfde bruine, pientere oogjes de tijd had werkelijk stilgestaan in dit oude dorp Sterrenga Kent u me nog, vrouw Koops? vroeg ik, bij wijze van begroeting. Het oude vrouwtje richtte haar stekende oogjes op me. Lag er iets verwijtends in haar blik? Ja, zei ze. instemmend knikkend, ja, ik kèn jou nog! Acht jaar geleje heb je lucht hing, voor ons, zooals we alles dui delijk voor ons zien, de kamer en de keuken, de bewaarschool en „de groote school". En zooals we de omgeving zien en het milieu zoo zien we ook de menschen, scherp en levend, echt en overtuigend, menschen van allerlei slag en Omzichtig duwde Jim de kamerdeur open enstond plotseling tegenover iemand, dien hij nog nooit gezien had. Hij schrikte even, doch hield zich overigens goed. Pardon, zei hij onwillekeurig. De ander, 'n oogenblik bewegingloos, nam 'm doordringend op. Daarop vroeg die met een ijzige stem U wist niet, dat ik er was? ’k Had niet ’t genoegen, antwoordde Jim beleefd. Dat dacht ik al, werd de ander nu wat vriendelijker. Ik kom toch niet ongelegen, hoop ik? O, volstrekt niet, deed Jim op zijn beurt zeer tegemoetkomend, al bleef er iets weifelends in z’n toon. Dat doet me genoegen, sprak de ander nu bijkans hartelijk. En om er nóg iets aangenaams op te latten volgen, voegde hij er aan toe Deze kamer bevalt me uitstekend. Jim knikte druk met het hoofd, ten tee- ken dat hij 't daar volkomen mee eens was. Alleen, ik zou *t nog wat grooter wenschen, maakte de ander beleefd "n aan merking. Jim haalde de schouders op. Och, een meter meer of 'n meter minder, wat deed dat er eigenlijk toe? U is mogelijk wat verwonderd, me hier te treffen? kwam de ander even terug op 't begin van hun gesprek. Jim haalde wederom de schouders op. De dingen dezer wereld gingen vrijwel langs 'm heen. Ik had dadelijk al zoo’n zin in deze woning, verklaarde de ander en hij wreef vergenoegd in z’n tandem Ik kan *t me mdenken, stemde Jim met 'm in. Ze is lief gelegen. Ik ben er driemaal langs geloopen, ging de ander verder. En telkens, als ik terug kwam, stond ’t huis me meer aan. Dat zóó’n mooi pandje te huur staat, onbegrijpelijk! Buren zeien me, dat de fa milie op reis was. Dat was nu wel héél jammer, niet waar? Ik was zóó nieuws gierig! Daar merk ik, dat de keukendeur achter niet op slot was. En ik naar bin nen. U neemt me niet kwalijk? Jim, 'n rustige natuur, wès zoo kwalijk- nemend niet Hij schudde dus maar weer eens met ’t hoofd. Heeft u 'n prettige reis gehad? vroeg de ander. Jim .keek hem een oogenblik suffig aan. Dan antwoordde hij onverschilligjes Och ja Ach, u is tenslotte altijd blij, als u weer thuis is, begreep de ander. Vooral als men zoo’n home heeft! Jim sprak ’m andermaal niet tegen. Kan ik de andere kamers ook even zien? vroeg z’n bezoeker. Nu ik er toch ben! Jim had niet het minste bezwaar, zou hem zelfs met genoegen volgen. En ze gingen de aangrenzende kamer in. Hm, uw werkkamer, merkte de be zoeker op. Heerlijk stil gelegen. Ver van alle straatrumoer. Als u daar aan uw schrijftafel zit, heeft u nergens last van. U is te benijden. Ja, ja, knikte Jim en hij keek naar bast eens beuks een hart, gaat zoo, nietwaar? Maar daar een mensch van lucht en herinnering alleen niet leven kan, er in tegendeel, reuze-honger van krijgt, toog ik op een morgen naar het dorp om te winkelen. Leuk werk, erg leuk. Vooral als je in je portemonnaie een paar stiekeme tien tjes hebt zitten, waar jij alleen wat van weet...... Zoo wandelde ik dus naar het dorp, dat nog te dommelen lag in den prillen, blonden ochtend. Op mijn sandalen slenterde ik langs de winkeltjes, die daar zoo primitief en gezellig zijn. Geen staal noch nikkel, geen vuistdikke winkeldames maar alles zoo plezierig ouderwetsch als acht jaar ge leden. -De bakker verkoopt tabak en sigaren en ansichten, en bij den melkboer kan je in het lage achterhuis voor vijf cent je baard laten krabben. Ik zocht aan zoo’n draaienden standaard een paar ansichten, kocht een doosje siga retten, ontdekte voor mijn dochter een paar leuke klompjes, voor mijn zoon een paar boeren pantoffels, en voor mijn we derhelft een schortje van Brabantsch bont. Winkeltje in, winkeltje uit ging ik, nu zoekend naar wat lekkers bij de koffie en stond eensklaps voor het lage mosbedakte winkeltje van vrouw Koops. Dat ik dóór niet eerder aan gedacht had! Hier hadden we vroeger immers altijd onze koffie, thee en suiker en andere zaken, die het leven kunnen veraange namen, ingeslagen? Vrouw Koops, weduwe Koops, wier man toch die brave houthakker geweest was, lang geledenHaastig We moeten toch maar probeeren een paar weken er tusschenuit te zien komen, had mijn vrouw gezegd, toen ik als een zorgvuldig huisvader met mezelf al over een gekomen was, dit jaar geen vacantie te nemen. Een tikje diplomatiek had Ik haar aangekeken, maar zij had opeens den knoop radicaal doorgehakt: Nou ja, we behoeven immers niet ieder jaar naar zoo’n düre badplaats, dat is niet noodig. Er zal hier of daar toch wel een klein optrekje te huren zijn, waar we het wat goedkoop kunnen aanleggen. Wist ik maar zooiets, zei ik. omdat ik er ook wel idee in had. Mijn vrouw begon te lachen. Ja, zei ze, weet je waar ik nog eens graag naar toe zou gaan? Nou? Naar Sterrenga Getroffen keek ik haar aan. Ster- rengaDat was dat kleine, oude dorpje aan den zoom van het bosch, daar hadder wij voor het eerst in ons trouwen onze vacantie doorgebrachtHoelang wac het geleden, sinds we daar geweest wa ren? Acht, negen jaar? Acht jaar, zei mijr. vrouw, hoe kon ik dat vergeten? Goed, naar Sterrenga dus. Naar het oude beukenbosch. naar den echoput en het droomende ven ik kreeg er plotse ling een razenden 'trek in. En schreef naar het vriendelijke, bescheiden pension, dat ons toentertijd zoo gastvrij en bil- komen, graag zelfs. Er was ruimte in overvloed, en ze zouden het leuk vinden om onze kinde ren eens te zien. En of we dachten om de bonnen. Twee weken later zaten we, alsof er niets gebeurd was, aan den rand van het koele ven. We werden zelfs een tikje sentimenteel, iets dat onze kinderen niet konden begrijpen. We zochten oude plek jes op, en mijn vrouw ontdekte in den kleine en groote, verstandige en domme en boven die allen uit wijzen de figuren van moeder en vader, van moeder vooral aan wie de schrijver aan het slot van zijn boek een gevoelige bladzijde wijdt. Het feit, dat voor het kind de heele wereld één verzameling van „vastig heden” is, van dingen die zijn zooals ze zijn, onveranderlijke scheppingen, waarin het gelooft en vertrouwt, dat vooral vindt men in het eerste gedeelte van deze jeugdherinneringen, zuiver en goed be licht. Het- behoort min óf meer tot de sfeer en deze sfeer is, zooals we reeds schreven, raak en gevoelig getroffen. „Kees de Jongen”, waarvan reeds een zevende druk is verschenen, is voor ons altijd het beste boek van Theo Thijssen gebleven. „Schoolland”, „De gelukkige klas” waren romans van een onderwijzer, „Het grijze kind” echter stond weer dich ter bij „Kees de Jongen”. Is er nog een tweede auteur In ons land die zoo door-en-door het kind, de kinderziel, het kinderlijke verlangen en de kinderlijke verbeelding kent als Theo Thijssen? We gelooven het niet. „Kees de jongen” kwam den lezer nader te staan dan „Jaapje” van van Looy. .Jaapje” leefde ook op in jeugdherinneringen, maar hoe geheel anders dan Kees en al die andere kleine knapen in de boeken van Theo Thijssen. Thijssen heeft het kind scherp op school geobserveerd en in zijn huise lijke omgeving. Van zijn zeer scherp observatievermogen getuigen al zijn boe ken. «Zijn nu te boek gestelde jeugdher inneringen bewijzen, dat zijn herinne ringsvermogen al even sterk is. Z’n her inneringen gaan terug tot 1885, toen hij als jongetje van ruim zes jaar de be waarschool verliet. De sfeer van het oude Amsterdamsche Westerkwartier is dus die van de negen tiger jaren en aan de uitbeelding daarvan zullen vooral de geboren Amsterdammers hun hart ophalen. Het schrijven van jeugdherinneringen is een moeilijk en delicaat iets. De heer Thijssen heeft dit ook begrepen en in een korte inleidende beschouwing heeft hij deze moeilijkheden nader beke ken. Hij doet dit, zooals dit zijn gewoonte is, recht op den man af. recht! Een kalm man, iemand die nie mand kwaad zal doen, die het recht lief heeft, komt in een rustig en voor naam hotel en wordt daar door een maanzieke. Anaconda A. Wat is daarmede? Een volkomen mislukking? O, bedoel je hem. dat is wat an ders. Lieve help, meneer als ik een bul dog had, stuurde ik hem op u af. En ik zou met het grootste genoegen schor pioenen onder uw lakens stoppen. Je bent een prachtkerel, versta je! Nee, ik ga weg. Mijn geduld is uit geput. Zal je er nu eens eindelijk uitgaan! Dat doe ik, zoo vlug als ik kan. Deze kooi vol maanzieken. Ah. Langs de muren naar de deur zoe kende. voelde ik iets aan den muur. Ha, eindelijk de lichtknop, riep ik uit. Nu kan ik je eens bekijken, jij idioot! Ik draaide het licht aan. Hij zat schrijlings op een bureau in had de zijn oor Nu was zij bijna 35 jaar en nog vol onrust Haar kinderen werden groot. Haar leven was niet arm. Op haar 40sten verjaardag ging haar man met haar naar Parijs. Het waren wonderlijke weken, zij aanschouwde zoo veel schoons. Besefte ze, dat ze iets zocht En wat ze zocht Toevallig ver nam ze, dat Svante naar Praag was verhuisd en dat zijn vrouw gestor ven was. Hij woonde daar met zijn 18- jarige dochter. Stil is het om haar. Dus hij is niet hier. Hier in Parijs. Wachten Thans is zij 50. En jong of ze twintig was. Innerlijk jong. Haar leven, haar eigenlijke leven lag nog altijd voor haar. Nog altijd was ze vol verwachting. Vrienden, vreemden vonden haar onbe grijpelijk jeugdig, vonden haar, de groot moeder, jonger, vlugger en frisscher dan haar dochter. Haar man was verouderd. Hij verdroeg haar kracht, haar levens vreugde, haar voortdurend gespannen verwachting niet. Hij verlangde de rust van den levensavond. Zij las dikwijls de kranten uit Praag. Haastig zoekend. Zij vond er weinig in. Svante’s dochter was getrouwd met een Roemeensch aristo craat. Er stond een krantenfoto bij het bericht de bruidsgasten. Zij kon hem niet er op vinden. Was hij misschien zoo veranderd Weer zijn jaren voorbijgegaan. Keek zij met een glimlach terug op haar eugd Neen, zij leefde haar jeugd tege moet. Want de dag der verklaring, die alles zou verhelderen moest nog aanbre- Z i nooit een vriendin of haar man of desnoods haar dochter in vertrouwen genomen Waar om had zij nooit aan Svante geschre ven Wat verwachtte zij In den na zomer reisde zij met haar dochter en de kleinkinderen naar de Noordzee, een klein Zweedsch eiland. Het was er een zaam, weinig afwisseling. Het hotel was niet vol en zag er weinig modern uit. Als het regende bladerde zij in oude ingebonden jaargangen van tijdschriften Wat moest men anders uitvoeren Toen viel haar oog op een bericht „Aan de gevolgen van een blindedarm- - - «aren operatie is de bekende schrijver Svante elk woord had zij nog in haar oor. dan Rödberg gestorven. De laatste jaren was hom haar handelwijs de overledene te Praag woonachtig.” Drong het tot haar door Leefde ze nog Wat stond er Aan de gevol gen Vier jaar geleden was het ge beurd En zij had die vier jaren ge woon voortgeleefd Het was uit, afgeloopente laatEr was niets gezegder was niet ge sproken er was niets opgehelderd Het was nooit meer goed te maken. Dat was het slot. En reeds vier jaar ge leden Van deze reis kwam een werkelijke grootmoeder thuis t, E. PETERSEN. onverklaarbaars, 'cerl Waarom had zij toch -- ver- gat haar omgeving, haar man en kin deren waren dagenlang vreemden voor haar. Zij voelde slechts dit ééne heel sterkHet was toch niet uit, er moest nog iets bestaan tusschen haar en Svante, er moest nog iets worden uitge sproken Na jarenEen ontmoeting, zh hem in een stikvol café in Basel Hij was niet alleen. Zij was niet Hij zag haar en glimlachte. Was ;.c naar hem toe kunnen vliegen, dan hadden zii kunnen spreken, hij en zij, beginnend waar zij destijds opgehouden waren zou zij hem haar handelwijze kunnen verklaren. Maar zij bleven V ten. zonder groet. En eindelijk verliet hh het café... Weer jaren. En zij Da®VrI] den elkaar in Rapallo op een lentedag" Hij was niet alleen. Zij was niet Juten Hij herkende haar op het laatste ona.?, blik. En zij glimlachte... le 00«en- Opnieuw leefde zij dagenlang in stemming van onrust. Waarom had toch destijds zoo bruusk, zonder hJ™ aan te hooren, met hem ken? Was dat geen lafheid gew^t i Had zij geweten dat zij will00s tr over hem zou staan Voelde zjj persoonlijkheid zoo sterk was dat geen weerstand zou hebben nk z‘3 den speelden nog door haar hoofd °°r' zij kon ze niet vergeten, de woorden dte hij stellig zou hebben gezegd- au het met mij niet meer kunt uithondJf kind, is het voldoende te zeggen ik t niet meer. Dan is het uitHOe kJn meisje als jij zich ook aan een opgew^T den en rusteloos mensch als ik h„„ u den? Ik zal niet boos op je zijn VI"; •t begrijpen en je altijd dankbaar 1 voor wat je voor me geweest bent Was dat werkelijk waarheid 8eWM.ct Of was het pose Had zij niet bijzonders gewacht al deze jaren Iets dat alle werkelijkheid overtrof iets buitengewoons? Was niet haar heete doen en laten doordrongen van zijn we zen, zijn wenschen, zijn kunnen Waren niet de jaren, al deze jaren door ver vuld geweest van hem Zij Wil hem spreken. Het is nog maar tien jaar ge leden. Maar tien jaar. Hij woont nu in Parijs. Zou zij hem schrijven Als Frau Helga Braun? Hij zou lachen om den naam Braun, ze ziet in gedachten zijn glimlach. En ze weet zeker, dat het leven nog een samenzijn zal schenken. Op den dag van hun ontmoeting, van innerlijke verlossing, de dag waarop recht en on recht 't eens worden, waarop het ver leden verdwijnt, waarop hij zijn leven openlegt, waarop ook zij haar leven openlegt, de dag, waarop zij weer ver bonden zullen zijn voor uren, voor dagen, voor altijd

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 15