HAAGSCHE COURANT HET RAADSEL L LETTERKUNDIG BIJBLAD Een verzenbundel nieuwe van Jan Prins VAN DE Zaterdag 24 Mei 1941, No. 17884. Letterkundige Kroniek en Innerlijke verrukking uiterlijke gaafheid HET GEHEUGEN Jan Prins Schoone visie in rustig gedragen verzen b.4.p.3. de I ast. een Clara Jan Prins. (Polygoon) ook onder en heeft hij, waar het zijn als afgezet en een Wat hfl ons JOHAN KONING. ver- ver- bewezen en nooit opgelost is K. H. R DE JOSSEUN DE JONG nieuwe bundel van hem opent en over de vergeefsche worsteling daarin van den ..Vliegende Hollander” aldus besluit: gezegd, dat Jan gerekend moeten worden. In stellen puzzles velen onzer moderne dichters, valt dat je niet kwijt kunt. Nu. terwijl ik jul lie vertel, zie ik het weer. Vijftien jaar 1s nok wel véél voor een geval, dat niet het gedicht „Aan Vlaanderen”, gezegd aan een maaltijd van de Koninklijke Vlaamsche Akademie In Gent. Tot op zekere hoogte is ook zijn prachtige ge dicht „Rotterdam” een gelegenheids-vers; het werd uitgesproken op een maaltijd van letterkundigen in het Zalmhuis te Kralingsche Veer in 1937 Men kan in- tusschen lang zoeken naar een tweede voorbeeld in onze nationale poëzie, waarin de stad aan de Maas zoo raak en gevoelig geteekend wordt als in dit vers van Jan Prins, statig en vast in rijm en rhythme, een gaaf voorbeeld van lyrisch impressionisme. „De Stroom” sluit hierop aan Dit gedicht is van Mei 1940 de Maas, het „bloed van Rotterdam”, be zongen in de oorlogsdagen. Een indruk wekkend schoon poëtisch herinnerings monument is zijn In memoriim Slauerhoff Blinkert! riep opgewekt uit Wat ben ik gaat het. hoe gaat het? hem afwezig aan. rroeg hij dan. en Jan Prins begint een gedicht: Wie vanuit Weenen Boedapest wil gaan verkennen, doet het best de boot te nemen en door beteekenis in de zuivere eenheid van beidenzijn gemoedsbeweging, zijn zielestaat vindt uitdrukking in zijn een voudig woord. Een hartstochtelijk, op standig dichter is hij allerminster ligt een weldoende klassieke rust over al zijn verzen. Er komen enkele „gelegenheids-verzen” in dezen bundel voor. Gelegenheids-ver zen staan terecht veelal in een kwaden reuk Jan Prins’ poëzie is sterk en ge zond genoeg om zelfs van het gelegen heids-vers ten volle waardeerbare dicht kunst te maken. Daar is, bijvoorbeeld, was. Voor mij was een dergelijke houding onbegrijpelijk. Welke zaken wogen op tegen het verlies van je vrouw zoo’n vrouw en dan: de manier waarop! Als de man gek was geworden had ik het na tuurlijk gevonden. Een wonderlijk speci men van een Amerikaan moest die textiel- magnaat in Hongkong zijn. Op Zondagochtend wilde ik juist naar de golf gaan toen ik mijn naam hoorde. Het was Valk, hij vroeg of hij met me mocht meeloopen, in het hotel hield hij het niet uit. Al die irformeerende lieden, vooral vrouwen, maakten hem gek. Ik liet hem praten en al heel gauw werd hij kalmer. Toen hij uitgeraasd was, vroeg ik, of hij me niet zou aanvliegen als ik op mijn beurt informeerde of er nieuws was? Hij kon toen al weer grinniken en zei: Dat is het ’m juist. Er is nieuws, maar dat maakt de zaak alleen ingewikkelder. Vanochtend heel vroeg werd ik opgebeld uit het ziekenhuis, of ik dadelijk kon komen. De mandoer van het lijkenhuisje Hiermede mag, zoo goed i* kon, naar Platoon’s woord gesproken wezen, maar wilt ge ’t zeer veel schooner lezen, buig u dan op de Grieksche bron. Ingewijden, die Jan Prins’ groote ker- nis van en diepe bewondering kennen voor de voortbrengselen der oude letu ren, zullen er zich niet over verwono - ren, dat deze bundel „Later werk” 1 ■- sluit met een groot dichterlijk fragm t „Kritoon”, naar de samenspraak van F - toon, tusschen Sokrates en zijn j« vriend Kritoon. Dit classieke ondei van Jan Prins’ poëtische werkzaam dwingt eerbied af. Onder deze vele L zijden tellende Nederlandsche, gave - werking, heeft Prins een paar regels ge schreven, die zijn hem altijd weer type - rende bescheidenheid doen zien Hjj gaf een geweldigen klap op de tafel Dan keek hij dof voor zich, zei niets meer. Hij leek aan bet einde van zijn drift. Zijn vrouw stond er verslagen bjj. Hoe kwam hij zich ook zoo op te winden! Dat kon nooit goed voor hem zijn. Met zachte woorden trachtte ze hem aat nu aan het verstand te brengen. HIJ antwoordde niet. Zeg zelf: heb ik geen gelijk? drong ze nog bjj hem apn. Toen, naar vaag aanziend, vroeg bij met een stem, die scheen te zoeken: Wie ben je? Wie ben ik? sprak ze hem na en een groote verwondering teekende zich af in haar oogen. Clara natuurlUk. Wat is dat voor een onzinnige vraag? Clara, wie is dat? kwam het er toonloos bij Blinkert uit en hij wierp haar een blik toe, die haar nog sterker ver ontrustte. Je vrouw! schreeuwde Clara Wat mankeert je? Maar Blinkert schudde een beetje wezenloos het hoofd, begreep haar blijk baar niet. Ze staarde hem verstomd aan. Wat was er met hem gebeurd? Een groote angst kwam in haar op. Dan liet ze haastig den dokter roepen. De man der wetenschap trok een ern stig gezicht. Ja, hm, geheugen-stoomis, stelde hij eindelijk vast. Dat kómt voor. Vooral na een hevige emotie. Zijn er dingen, die uw man erg van streek bren gen? Clara kon dit niet tegenspreken. Hü heeft zorgen, vertelde ze zonder iets achter te houden. Daar maakt hij zich driftig over. Die papieren laten hem niet met rust Ze toonde hem rekeningen, deurwaar- ders-exploten en meer zulke dreigingen. De dokter knikte. Er was ook een nota van hem bij. Die toestanden kénde hij. Vanmorgen kreeg hij dezen brief, ging Clara door. U moet alles weten. schrikken en kon mij dat niet verklaren. Vermoedelijk een nieuwe gast, zei ik. Ik deed een paar stappen vooruit om poolshoogte te nemen en haar gerust te stellen. Toen ik mij even later omdraaide was zij verdwenen. Ik keerde terug zij bleef weg. Ik wachtte nog wel een kwar tier op dezelfde plek vergeefs Ik ging naar de bar en bestelde een whisky. Valk, de eigenaar, liep daar rond. Hij was een oude bekende van mij en ik vroeg hem wat met mij te drinken. We haalden herinneringen op en toen hij een paar glazen op had informeerde ik langs mijn neus naar de knappe gast. Het was voor het eerst dat zij in zijn ho tel kwam, beweerde hij. Den echtgenoot kende bij: een selfmade type, fabelachtig rijk. Of het alles rechtmatig verkregen was betwijfelde Valk: „Maar dat gaat óns niet aan," meende hij. „Er is daar in China beslist een andere moraal dan bij ons.” Wat hém had getroffen was ten eerste het feit, dat zij niet in het beste hotel van Sarangan was afgestapt en nil zij dan eenmaal tot hotel Carmen had be sloten. daar niet de mooiste kamer had gevraagd. Zij had erop gestaan een ach- terafkamer te krijgen, één van vóór den herbouw van het hotel. „Ik heb geprotesteerd.” zei Valk, „maar wie kan op tegen de grillen van een vrouw? Zij is een Schotsche ik dacht of het misschien misplaatste zuinigheid was die haar een mindere kamer deed vragen.” Toen hij iets mompelde in die richting had ze hem het eigenaarde ant woord gegeven liever véél voor een min dere kamer te geven, als het er maar één was aan het einde van een galerij, dan weinig voor een goede. Zij wilde abso lute rust. Door Valk werd ik niet veel wijzer. Ik ontdeed mij van hem en ging weer naar buiten. Ik kon niet naar bed komen; mijn nieuwsgierigheid was geprikkeld. Niet door iets bepaalds ik vermoedde geen onraad. Hoe zou ik? Het was meer, dat een vrouw als zij totaal afweek van bet gangbare vrouwentype in Indië. Daarom interesseerde ze mij. Jullie weet, dat ik van de meeste vrouwen niet veel moet hebben en wat haar conversatie betrof, leek deze niet intelligenter of geestiger dan het gros. Maar terwijl zij sprak had ik steeds het gevoel dat er achter haar woorden iets stak dat zij verbergen wil de en dat achter dat gezicht een ónder gezicht was, veel vreemder en boeiender nog dan wat zij ons toonde. Mijn speur dersneus was gewekt ik vermoedde een geheim en wilde dat ontdekken. Helaas kreeg ik de kans niet Ik had bevel gegeven mij tijdig te wekken; ik kende de uren van vertrek van de vlieg tuigen richting Batavia: als ik het han dig aanlegde kon ik misschien nog een korte ontmoeting hebben. Ik ging dus ten slotte naar bed, vertrouwend op mijn goed gesternte. Ik werd op tijd gewekt en ge noot van mijn vroeg kopje koffie, terwijl ik met één oor luisterde naar de geluiden uit de verschillende kamers. Het geluid dat ik verwachtte: voetstappen in de rich ting van de eetzaal, bleef uit. Het vlieg tuig moest zij missen. Misschien ging ze heelemaal per auto. Nog zat ik zoo te overleggen toen ik Valk met den hoofdmandoer haastig uit zijn kantoortje zag komen. Hij keek niet op of om, liep regelrecht naar de verst gelegen slaapkamers. Ik weet niet waar om: op dót oogenblik vermoedde ik on raad. Ik bleef echter kalm zitten en wachtte. Na tien minuten kwamen zij te rug. „Morgen Valk!" riep ik. Hij schrok en wilde doorloopen, maar hij bedacht zich en kwam naar mij toe. „Zeg, wat Is er met jou?” vroeg ik, toen hij voor mijn galerijtje stond. ..Man, je ziet er uit of de dood je op de hielen zit!" „Dat zit-ie ook, viel Valk uit „Dat is te zeggen. Ik wees op den stoel tegenover mij en bood hem een sigaret Valk dempte zijn stem. In Indië is nu eenmaal geen pri- vé-leven, men leeft practisch in de open lucht ook in een hotel. „Man, ik kan het nog niet gelooven, in mijn hotel zóóiets. Mrs. Whitchcraft is vermoord Ik herinner me nog dat ik eerst glim lachte om dien naam en dat pas daarna den zin van zijn woorden tot mij door drong „Vermóórd." herhaalde ik stomweg. „Ja. halsslagader door. Ik vermoed roof, hoewelDe bagage lijkt intact Haar twee suite-cases, waarmee zij gis teren kwam, staan er nog. Alleen haar gouden avondtasch. die mij was opgeval len. zie ik niet. Wie...” „Mag ik haar zien?” vroeg ik. Och. waarom niet. Je kunt zwijgen. Trouwens ik zal de andere gasten er niet buiten kunnen houden. Mijn reputatie is er mee gemoeid. Ga dan dadelijk: kamer 31. Ik wil nu de politie telefoneeren; het lichaam moet zoo gauw mogelijk naar het ziekenhuis. Ik zal jullie de détails sparen van de uren die volgden Alleen zeggen, dat ik zelden zoo getroffen was door het gezicht van een doode als door het hare. De be- heerschtheid van den vorigen avond was weg. Het gezicht was vertrokken, het had iets dierlijks. Ik kon er niet naar kijken, het was niet het gezicht, dat ik verwacht had Ik kan je mijn teleurstelling niet be schrijven: het motief van den moord inte resseerde mij op dat moment minder dan de metamorfoze van het gezicht. De .politie kwam, vond geen sporen, zelfs geen vingerafdrukken. Mrs. Whitch craft werd vervoerd naar het lijkenhuisje van het ziekenhuis in Madioen. Er werd getelegrafeerd naar Hongkong, de echt genoot seinde terug „dat hij, zoo spoedig zijn zaken het toelieten, zou overkomen.” Hij wilde zien waar zijn vrouw begraver. Ik zal hem u voorlezen. En de dokter hoorde: „Waarde Blinkert, die oude schuld tusschen ons moet eindelijk vereffend worden. Je kunt mijn spoedig bezoek dus tegemoet zien. Gegroet van D. Dalen hof’. Ik denk dat dat hem ook sterk aan gegrepen heeft, liet Clara er nog op vol gen. Ik weet niet, wie de afzender is. Zeker een zakenrelatie. Maar het ziet er uit, of bet mis is. De esculaap sprak een bemoedigend woordje. Alles komt terecht, zei hij kalmpjes. Mijn hemel, iedereen wordt wel eens geplaagd. Ik zal een drankje voorschrijven. En verder moet hii vóór alles met rust gelaten worden. Dan is hij het spoedig weer te boven. Clara, met het receptje in de hand, liet hem uit. moest worden. Er waren aanwijzingen; hoe, doet er niet toe. Laten we zeggen een stuurman op één van de schepen van de H.O.A.L Op een dag moest ik naar Solo voor een bespreking, welke hier niets mee te ma ken had. Dat viel qp. een Woensdag. Ik vroeg verlof er een paar dagen vacantie aan vast te knoopen. Ik was moe en we zaten in de kentering. Wat dat is kunnen jullie je niet indenken. Ik kan het ‘t beste vergelijken met het gevoel of je den ge- heelen dag in een badkamer vol stoom bent Zelfs ’s nachts is het of je geen adem kunt krijgen. Vier, vijf dagen koele lucht ik wilde dienzelfden dag door naar Sarangan lokte mij uitermate. De chef-redacteur vond het best; ik vroeg nooit iets onredelijks. In Sarangan logeerde ik in hotel Car men; het heet nu anders, maar dat is bij zaak. Ik kan mij nog het gevoel van op luchting voorstellen, waarmee ik dien Donderdagochtend wakker werd. Ik voel- me de „senóng”, pleizierig en uitgerust Ik was in staat tot veel, maar het draaide er op uit, dat ik een paar rondjes midget golf speelde met kennissep, die ik trof. Die tref je altijd in Indië, waar je ook bent Ik speelde goed en diegenen van jullie die zelf spelen, weten, hoe goed je te spre ken bent over jezelf, na een geslaagde partij. Ik gaf dus een paar rondjes en kwam in het beste humeur van de wereld terug in het hotel, om mij voor het diner te verkleeden. Het hotel was vol; veel gasten, die de kentering niet verdroegen. Ik dineerde alleen, daar gaat niets boven. Tegen dat ik aan mijn dessert was, kwam aan een tafeltje schuin tegenover mij een vrouw zitten, een zoo opvallend mooie vrouw, dat mijn eerste dwaze gedachte was: zoo’n vrouw moest niet alleen rei zen. Het was laat, over tienen; de meeste gasten zaten al in de bal met hun koffie. Ik had spijt dat ook ik geen reden had om langer aan mijn tafeltje te blijven. Maar een sigaret doet veel, ik rekte dus mijn zitten in de eetzaal zoo lang ik kon. Of zij mijn kijken in de gaten had, weet ik niet, waarschijnlijk was zij gewend, oogen op zich te zien Zij was niet zoo jong meer; even veertig, denk ik. Maar er was iets in dat gezicht dat je ongeloofelijk boeide. Het was geen alledaagsche knap heid. Ik zat te piekeren wat voor lands aard zij kon zijn? Hollandsche zeker niet. Ze had haar zuiver rood koper en een smal gezicht van een doorzichtige bleek heid. net porcelein. Haar oogen waren on definieerbaar en haar mond, nu ja, je kunt niet alles beschrijven. Later bleek, dat zij een Schotsche was, getrouwd met een Amerikaan in Hong kong Dat vertelde zij me niet zelf; van haar hoorde ik alleen dat zij Amerikaan- schejgas, uit China kwam en nu op weg naar Europa, om gezondheidsredenen. Hoe ik met haar in kennis kwam? Klei ne moeite. Ik had in de hal zoo’n plaats genomen, dat zij me niet kon ontsnap pen Wilde ze naar haar kamer of naar bulten, ik moest haar zien. Zij had blijkbaar geen haast. Ik was al aan mijn derde cognacje, toen ik haar zag aankomen. Zij was in het zwart, maar niemand was zoo opvallend als zij. Ze keek naar geen van de gasten en- liep recht door de hal door naar buiten. Ik zorgde, dat ik dicht achter haar kwam; het toeval was mij welgezind: ik zag dat zij haar zakdoekje liet vallen. *n vuurrood niemendalletje, in het maanlicht leek het een bloedvlek Het was geen truc, al ge looven jullie natuurlijk van wel. Toen ik het haar overreikte, scheen zij te schrik ken van mijn onverwachte stem en de wijze waarop ze mij bedankte, was nauwelijks vriendelijk Maar ik liet me niet afschrik ken; ik vroeg of zij nu al naar haar kamer ging, de avond was veel te mooi om vroeg naar bed te gaan. Zij antwoordde, dat ze nog wat de schrijven had en den volgen den dag vroeg weg moest Ik spande mij in om haar aan de praat te houden; in mijn niet bepaald vloeiend Engelsch zocht ik naar opmerkingen, welke niet al te ba naal waren. Hoe lang wij tenslotte op het terras heen en weer liepen, weet ik niet. Misschien was het een kwartier, misschien een half uur. Ik vond haar stem even fascineerend als haar heele verschijning. Zij vertelde over Hongkong, niets bijzon ders. uiterlijke dingen. Haar man noemde ze terloops. Hij had groote exportzaken textiel, concludeerde ik en kon niet weg. Eens in de twee jaar ging zij voor een kort verblijf naar Europa. Och. wat doet het ertoe wat ze zei. Ik had uren naar haar kunnen luisteren. Niemand stoorde ons, tot op een zeker oogenblik een claxon van een auto vlakbé» klonk. Ik zag haar weer zoo abnormal heftig Groepeerend. heeft men Jan Prins te beschouwen als een der belangrijkste dichters van „De Beweging” en dan treft te meer de eerbied, waarmede hij een dichterfiguur als Slauerhoff nadert. Zijn diepe bewondering voor den grooten lei der van „De Beweging”, Albert Verwey, komt tot uitdrukking in het gedicht met den al te populairen titel: „In de Noord- wijksche tram”, geschreven op den dag der begrafenis van Albert Verwey, in Maart *37. Jan Prins, zoo goed doof dr. van der Zeyde in „Nederlandsche poëzie van de zen tijd” gekarakteriseerd als de eenvou digste der Beweglng-dichters is in zijn verzen een voortreffelijk landschapsschil der. Hij heeft de héerlijke gave een land schapsbeeld met eenvoudige middelen voor ons op te roepen (b.v. in „Het Ezel tje” in dezen nieuwen bundel) na Gor ter is er niemand, die ons Holland heeft laten zien als hij. En hij laat méér dan alleen ons eigen land zien. Indië, Hon garije, Spanje roept hij voor ons gees tesoog op. En hoeIn de volle pracht van ochtendnevel, van middagzon of avond schemering schildert hij het landschap af, met zijn menschen en dieren, met zijn stemming en atmosfeer. In dezen nieuwen bundel is het groote gedicht „Verken ning”, zijn impressies van een boot reis van Weenen naar Boedapest daar van een prachtig voorbeeld. Er is hier ook die milde wijsheid, die vooral zijn In dische verzen bijzondere diepte heeft ge geven. Naast zijn „moeilijke” tijdgenoo- ten. schreef dr. v. d. Zeyde, stuk voor stuk menschen. die met zichzelf te vech ten hadden, lijkt Prins een haast al te ongecompliceerde natuur. Zoo trouwhar tig, zoo opgewekt, zoo normaal heeft zijn poëzie, vraagt dr. v. d. Zeyde. eigen lijk een geestelijken inhoud Zou hij eenig besef hebben van wat het Verlan gen bëteekent? Prins geeft daar een ant woord op, onmiskenbaar Prins, maar ook onmiskenbaar duidelijk, als hij een ge dicht over „De Kaap”, waarmede deze Hij was een eerlijk zeeman. Slecht - [en recht hield hij den koers, zich eenmaal [voorgeschreven, heeft hij zijn trek getrokken door [het leven en ons, wat hij te zeggen had, [gezegd Het kostelijke goed, hem toever- [trouwd. wist hij voor ramp en schade te [bewaren, de nijpend ste gevaren plicht was, (zee gebouwd Op het onzeker uitzicht van zijn [droomen heeft hij koelbloedig zijn bestek [genomen goed [kapitein, en elke klip van zelfverraad, [beneden het watervlak in hinderlaag, [gemeden, naliet, zal ons [heilig zijn. Maar nog altijd, ongeschonden in de verten, waar zij wijkt, rijst de Kaap, door wie haar ronden wil genaderd noch bereikt, uit wat ongewis mag wezen als het water, hoog en blank en verblindend opgerezen in het zonlicht. God zij dank. Meneer Dalenhof, u treft het bijzon der slecht, deelde Clara den briefschrij ver mee, die een uur later voor haar stond. Mijn man is niet goed. Het zit hem in zijn geheugen. Hij herinnert zich niets meer. Kunt u niet een anderen keer komen? Het doet me leed, sprak Dalenhof meewarig. Wij hebben elkaar vroeger zoo goed gekend. Kan ik hem niet even zien? Als u er op staat, gaf Clara aarze lend toe. Maar doet u een beetje voor zichtig. Dat beloofde Dalenhof. En bracht hem bij zijn ouden vriend. Dag, mijn beste Dalenhof blij, dat we elkaar eindelijk weer eens ontmoeten. Hoe Blinkert keek Wie is u? Maar kerel! maakte de ander zich druk en sloeg hem op den schouder. Herken je me niet? Dalenhof. Dalen hof! We hebben vroeger zoo gezellig met elkaar omgegaan! Weet je wel? Blinkert schudde echter het hoofd. Die bezoeker scheen een vreemde voor hem te z[jn. Doch Dalenhof hield vol. Herinner je eens goed! En ik breng nog wel zoo’n prettige tijding voor je. Drie jaar geleden heb je me tweehon derd vijftig gulden geleend. Ik schaam me. dat ik je die niet eerder heb terug gebracht. Hier zijn ze. Het is een pak van mijn hart. Kom, frisch je geheugi eens op. Ik ben Dalcnhof. D. Dalenhof! dan is er in zoo’n losjes neergeschreven inzet wel eenige overeenkomst maar Scheltema’s gedicht wordt een straat- orgel-vers, onbehaaglijk-banaal, en het gedicht van Jan Prins groeit uit tot een brok waarachtige poëzië, dat, door zijn visie en stemming, den lezer dierbaar wordt. Een op ’t oog doodgewone inzet van een vers, zooals men die wel meer bij Jan Prins aantreft, detoneert niet er is en blijft klank en beweging in zijn vers en telkens opnieuw komt men tot de erkenning van de schoonheid zijner beelden en van de innigheid en gevoelig heid van zijn stemmingen. Iedere regel, die Prins schrijft, is poëzie, door geluid eenigd zouden worden, in vervulling gegaan, verzen zijn in dezen Werk” bijeengebracht Men heeft weleens Prins’ gedichten tot de .licht-aanspreken- de verzen” ~“i“. Ir. zooverre men ze daarmede stellen wil tegenover de dichterlijke puzzles van volt op die karakteriseering weinig aan te mer ken. Indien men er echter mede te ken nen wil geven, dat de poëzie van Jan Prins niet diep gaat, aardig klinkt in „Later Werk”, uuu mus. L. J. C. Boucher, alhier en Lectura-uitgaven Antwerpen Toen wij in Februari j.l. bij gelegen heid van Jan Prins’ vijf-en-zestigsten verjaardag een kroniek aan hem als dichter hebben gewijd, spraken wij den tvensch uit, dat zijn latere, veelal spreide gedichten, in een bundel Deze wensch is Een achttiental bundel„Later Zoo blijft Jan Prins ook dan een van onze diehterlijkste en beminnelijkste ver schijningen, die in zijn onkreukbare eer lijkheid ontroerende verzen heeft geschre ven, die, uit een rijker verbeeldingsleven onmogelijk zuiverder van toon hadden kunnen voortkomen. Menschelijk en mu zikaal en in hun schoonheid en wijsheid altijd innerlijk gerechtvaardigd, behooren Jan Prins’ verzen, ook dit „Later Werk” bewijst het opnieuw, - tot 1 H kostelijkste goed van onze vaderlands letteren. had mij iets te zeggen. Ik naar Madioen. Wat blijkt? Den vo rigen avond laat was er iemand bij hem gekomen, een zekere mr. Perkins, samen met Hops, den eigenaar van het hotel Sarangan. Perkins leek lichtelijk typsy maar gedroeg zich behoorlijk. Hij had een wonderlijk verzoek aan den mandoer Hij beweerde, een groot vriend van de familie Whitchcraft te zijn en toevallig gehoord hebbende van den moord, wilde hij zoo heel graag het lichaam van de doode nog eens zien. Een laatste eerbewijs, weet ik wat hij bazelde. Hij was op doorreis naar Batavia; nu achtte hij het zijn plicht naar Hongkong te gaan en zijn goeden vriend Whitchcraft verslag uit te brengen. Hops zei, dat het in orde was, hij kende mr. Perkins en de mandoer kon net toestaan. Vermoedelijk hebben ze hem befooid, want eigenlijk had de kerel het niet zon der toestemming van den officier mogen doen. Hops bleef wachten, Perkins ging met den mandoer naar binnen. Perkins deed vreemd; hij was dadelijk naar het lichaam gegaan en vóórdat de mandoer het had kunnen beletten, had hij het verband om het hoofd losgemaakt Zonder iets te zeggen bleef hij maar naar de wond staren. Nadat hij het weer zorgvuldig had vastgemaakt verdween hij met Hops. De mandoer had er natuurlijk niets van begrepen. Hij kende Hops sinds lang en had daarom niet durven weige ren. Hij zat er geweldig mee in, bang voor een uitbrander, en in zijn nood had hij mij als belanghebbende uitgenoodigd even in de auto naar Madioen te komen. Eervol verzoek, wat? Valk werd sarcastisch, ik herkende hem weer. Toen ik niets zei, ging hij door met zijn verslag: Nadat ik terug was, een half uur geleden, heb ik Hops opgebeld. Hij zei, dat de mandoer oude gek was en dit verzoek van den naasten huisvriend heel normaal. Perkins was Vrijdagavond bij hem ge komen en leek geheel ontdaan toen hij van hem, Hops, hoorde van den moord. Wat zegt datZaterdagavond hebben we wéér zitten praten en goed wat ge dronken vanwege de emotie. Aan het eind van den avond had Per kins hem gevraagd mee te gaan naar het ziekenhuis in Madioen. Prettige tocht als je denkt aan dien weg naar beneden! Hoe ze er gekomen zijn Meer kon ik niet uit hem krijgen. En daar staan we. Wat nu Ik kon Valk niet veel anders raden dan kalm te blijven en af te wachten. Wat ik niet begreep was, dat Perkins rechtsom- keerd wilde maken naar Hongkong. Zoo radicaal dat hij geen dag wachten kon tot de begrafenis. Zou de echtgenoot er meer op gesteld zijn te vernemen hoe de wond van zijn vrouw er uitzag, dan over haar begrafenis en haar graf? Ik wilde voor Valk de zaak niet noodeloos complicee- ren, maar toen ik vertrok, ben ik op den terugweg op mijn eigen houtje naar den betrokken officier gegaan. Hij vond Per kins’ gedrag wonderlijk genoeg om bevel te geven tot zijn aanhouding. Maar Per kins bleek reeds vertrokken toen ze in hotel Sarangan kwamen. In Soerabaja hebben ze hem opgehouden dat hoorde ik later. Hij ontkende: natuurlijk. Door Hops had hij dien Vrijdagavond voor het eerst de vreeselijke geschiedenis gehoord. Het was schande, enzoovoort. Resultaat? Hij was vreemdeling en ze hebben hem moeten loslaten. Eeuwig jammer. Hij is inderdaad naar Hongkong gegaan en ik weet, dat hij sindsdien geen voet meer aan wal heeft gehad op Java. Vreemd, voor iemand, die er ieder jaar zeker één keer kwam Heuvelinck wachtte een paar seconden. Niemand van ons stoorde de stilte. Toen hij verder sprak was zijn stem ietwat heeschIk ging dus terug naar Medan, maar Valk beloofde mij op de hoogte te houden. Bovendien volgde ik het proces in de kranten. Het bleek, dat Perkins bij zijn arrestatie had geopperd of roof niet het motief voor den moord kon zijn? Werd er niets ge mist, waren de mandoers te vertrouwen? Zooals ik al zei: Valk had dadelijk ge zien, dat de gouden avondtasch die zij ’s avonds bij zich had gehad, weg was. Ook zijn eerste veronderstelling was roof geweest. Motiveerde dat echter een moord? Gezien de constellatie van Indische hotel kamers had een handige dief zortder veel moeite die tasch wel kunnen bemachtigen. Bovendien ging dat roofmotief niet geheel op, want in haar suite-cases bleken geld, een chèqueboek en juweelen aanwezig. Misschien zat er i n dat taschje iets van bijzondere waarde, een speciaal soort poe der bijvoorbeeld Maar op Perkins werd het niet gevonden Het is nooit gevon den Hoe het zij, Perkins noemde het eerst den haam van den hoofdmandoer van hotel Carmen. De man is ondervraagd, hij kon bewijzen, dat hij ongeveer op het uur van den moord in het bediendenkwartier van het hotel was. Andere bedienden bevestig den zijn verklaring. Maar op zijn beurt beschuldigde hij den mandoer van het hotel Sarangan. Er was herrie tusschen hen. Beiden waren zij runners, dat wil zeg gen, dat zij bij het station trachtten men schen te werven voor hun respectievelijke hotels. De mandoer van het hotel Saran gan had ook een alibi: hij had voor iemand in het hotel een pakje moeten wegbren gen naar den anderen kant van het meer. Wie die Europeaan was? Toean Pos, be weerde hij. Door de eeuwige verwarring van de p met de f en v-klank, dien de inheemschen immers zoo moeilijk zeggen, duurde het eenigen tijd voor men wist, dat hij vos bedoelde. Welken Vos? Er zijn veel Vossen. Deze had slechts één nacht in het hotel gelogeerd en was Vrijdagochtend vroeg weggegaan. Hij kwam uit Soerabaja. wist de mandoer Bij navraag bleek de be wuste Vos onvindbaar. Later kwam uit dat de mandoer de waarheid had gespro ken. Vos was hoofd van een klein handel kantoor en reisde veel. Toen hij na weken hoorde, waarvoor hij gezocht werd, was hij hoogst verbaasd, dat men in Soerabaja beweerd had, dat hij niet bestond. Ieder één kende hem. Menschelijke ijdelheid ge kwetst! De brave Vos heeft zich tot de justitie gewend om nog vóór den man doer te mogen getuigen, maar het heeft den man niet geholpen. Hij was een Britsch-Indiër, een geschikte, nette vent met een blanco-register. Maar de mandoer van hotel Carmen haatte hem zooals alleen het eene ras het andere haten kan. Een nare kerel, die Soendaneesche mandoer van Carmen, glad en mij te onderdanig. Hij kon tevreden zijn: de mandoer van hotel Sarangan werd veroordeeld tot vijf tien jaar. Hij zit nóg Heuvelinck kuchte. Toen, zonder zich om te wenden vervolgde hij: De be schuldigde beweerde, en dat geloof ik ook dat afgezien van zijn alibi hij den moord niet had kunnen plegen. Dit was een ty pisch Europeesche moord. Maar de justitie was niet te overtuigen. De mandoer was op den weg gezien en al liep die weg niet precies in de richting van hotel Carmen en al klopte de tijd niet de bewijzen waren tegen hem. Wat weet een inheemsche van tijd Hij kon wel wat zeggen of beter fantaseeren. Van het getuigenis van Vos werd geen gebruik gemaakt. Onbegrijpelijk. Het sterkste argument van den onge- lukkigen mandoer was, dat hij, toen hij let welDonderdagavond terug kwam van zijn boodschap, toean Perkins gezien had. Hij herkende het gezicht uit de krant, die men hem toonde. Perkins was een klein, obscuur hotel binnenge gaan, waar Europeanen niet plegen te ko men. Bij navraag bleek dat juist Maar Perkins zei, dat hij er uitsluitend was geweest om wat te drinken. Hij kende den eigenaar, een verloopen Engelsch- man. Die op zijn beurt Perkin’s verkla ring bevestigde Het verhaal, dat Perkins opdischte was. dat hij had willen doorrij den naar Solo, maar onderweg was over vallen door panne. Hij had die paar korte uren voor het ochtend werd, slapende in de auto doorgebracht. Ik ben overtuigd, dat bet alles leugen was. Hij móét in dat hotelletje geslapen hebben. Ik zelf heb nog gedaan wat ik kon, maar ik was ten slotte buitenstaander en mijn getuigenis had geen waarde. Ik had nog geen half uur met het slachtoffer gesproken en de moord moet hebben plaats gehad terwijl ik mijn praatje met Valk maakte in den voornacht dus. Valk dankte den he- mël, dat zijn mandoer er verder buiten bleef. Hij vermeed later het onderwerp zooveel mogelijk. Mijn vriend de inspecteur vond het heele geval ook vreemd. Hij was woe dend. dat h ij op dat tijdstip niet in Sa rangan had gezeten. Toen ik een jaar later op een interna tionale journalisten-conferentie kennis maakte met een collega uit Hongkong, vroeg ik hem naar de familie Whitchcraft Hij vertelde mij, dat de man slecht be kend stond, een geraffineerd handige ke rel. met relaties in boven- en onderwe reld. Hij zorgde wel. zelf altijd buiten spel te blijven en was overtuigd, dat hij zijn vrouw misbruikte. Het woord „spionna- ge” werd dikwijls in verband met haar gebezigd. Er waren er ook. die zeiden, dat de man een sadist was en dat zij niet anders kon uit angst. Perkins was der Dritte im Bundehij moest ongetwijfeld haar vergoeden wat zij bij haar man te kort kwam en tevens een oogje in het zeil houden, dat zij er niet van doorging of den boel verried. Wat was de waar heid Had zij er vandoor willen gaan en had zij bewijzen in haar taschje Was Perkins plotseling bang geworden voor zijn hachje Was moord eigenlijk niet zijn bedoeling geweest en eischte hij iets anders van haar Was er een derde bij betrokken die* het zaakje heeft opge knapt Niemand had ook iets gehoord de gasten in de kamer naast de hare waren heel laat naar bed gegaan, na half, één. en toen moet het al gebeurd zijn. Het einde heeft mij nooit bevredigd. Er wós eigenlijk geen einde. Alleen voor den mandoer. Hoewelmen zegt dat in heemschen gevangenisstraf niet erg vin den Ze hebben een goed onderdak en be hoorlijke verzorging. Hygiënisch enz. En dat beetje vrijheid Misschien overdrijf ik. Maar ik ben op de slotzitting geweest, waarbij de man doer werd veroordeeld en ik heb zijn ge zicht gezien toen hij hoorde, dat hetvon- vijftien Jaar was. Gek, zoo’n gezicht geheugen alenhof! De ander staarde hem nog een oogen blik verbijsterd aan. Dan sprong hij op en riep: Och ia, dat is waar. Nu zie ik wie Je bent! Hoe kan een mensch zoo zitten suffen! Hoe maak je het, hoe maak je het? Uitstekend, zei Dalenhof. nu op ge heel anderen toon en hij stak de porte feuille weer bij zich, die hij voor den dag had gehaald. En geef me maar gauw de tweehonderd pop terug, die ik jóü geleend heb. Dacht je werkelijk, dat ik er bij je inliep? Clara liet dan dokter weten, dat zijn hulp niet meer noodig was. haar beschrijvend karakter en in haar eenvoud en oprechtheid doet denken aan Adama van Scheltema, dan legt men toch een waardemeter aan, die een glad- verkeerde uitkomst oplevert Er is wel eens een enkele maal een schijn van overeenkomst, maar dan toch ook niet meer dan vage schijn. Als Adama van Scheltema een versje, „Mijn hospita”, aldus begint: Mijn hospita is weduwe Van Duitschen middenstand Zij zellef komt uit Schwabenland. Haar man kwam van de Veluwe. Of ik ooit van nabij een „onopgelost raadsel of vreemde gebeurtenis’’ heb mee gemaakt' JawelAndré Heuvelinck pafte een oogenblik nadenkend aan zijn pijp, klopte die toen nadrukkelijk uit tegen den tafelrand en keek van ons weg in de verte. W(J raten in een kleinen kring op het terras van het Paviljoen: trouwe bezoe kers, allen min of meer op non-actief. Vóór ons lag de zee staalblauw met witte schuimkopjes. Het strand was verlaten op dit avonduur; de stadsmenschen hadden bun toevlucht gezocht op de terrassen van café’s en hotels Het gesprek was van een moordzaak, die momenteel de justitie en politie in de stad bezighield, op vroegere misdaden gekomen en op gevallen, die in de historie geen oplossing hadden gevonden Waarom één van ons aan Heuvelinck, den minst spraakzame van ons groepje de vraag stel de, die hij begon met te herhalen, weet ik niet. Heuvelinck bepaalde zich meestal tot luisteren. Het moet gezegdhij was een sympathiek luisteraar, die nooit een ver haal zou storen door een onbeteekenende opmerking. Ik zelf betrapte mij erop, dat ik mij meestal tot hem wendde, wanneer ik iets vertelde. Hij had een manier om iemand aan te kijken, die je het gevoel gaf, dat er op dat oogenblik niets voor hem van belang was dan hetgeen de spre ker mededeelde Het kon echter gebeuren, dat hij zelf plotseling het woord nam, meestal naar aanleiding van een oogen- schijnlijk onbelangrijke opmerking, die zich in hem ergens scheen vast te haken Er had een associatieproces plaatsen het verhaal dat volgde maakte op mij tenminste bijna steeds den indruk alsof hij zich van iets bevrijdde. Over hem zelf wisten wij weinig. Hij was jaren in Indië geweest als journalist daarna een tijd hoofd redacteur van een provinciaal blad in het moederland en nu verdeelde hij zijn tijd tusschen tijdschriftartikelen, vergade ringen van commissies waarin hij zitting had en de sociëteit Van zijn liefhebberijen wisten wij slechts dat hij las, meest detec tiveromans en geschiedenis. Politiek inte resseerde hem weinig. Hij was nooit hef tig, altijd bereid om een oordeel, dat af week van het zijne gehoor te schenken en in overweging te nemen. Over zijn In dische jaren sprak hij niet dikwijls; .jnen” beweerde dat die niet onverdeeld prettig waren geweest, „men” meende te weten, dat er een vrouwegeschiedenis in zijn leven was geweest, die de oorzaak moest zijn van Heuvelinck’s vrijgezel blijven. Op tactvolle vragen zijn persoon betreffende wist hij steeds handig het antwoord te ontwijken: Eenzaam-’ Kerel, geen beter gezelschap voor een man dan een boek en een pijp -- Indië? Ja. ik heb het er best gehad. Mooi land, ik raad iedereen af, erheen te gaan! Nee, ik bén ernstig Waarom? Om dat ik het een te goed land vind voor lie den, die er in een opwelling fortuin of avontuur willen zoeken en wanneer het één of het ander op teleurstelling uitloopt nooit zichzelf maar altijd Indië de schuld hadden eigenlijk geen „vat" op Heu- velinck, maar ik weet zeker, dat geen van ons ziin schranderen gebruinden kop in onzen kring had willen missen Na ziin peinzend .jawel was er onmid- delliik ren ietwat gespannen stilte. Heuve- hnek krek ons beurtelings aan. een iro- nTh trekje om zijn smallen mond. Hij d raaideztjn stoel een kwartslag om zoo- dat hii aeheel naar de zee zat toegekeerd. -Als heT jullie interesseert - met ge- ------ if niet zoo spannend als je wXht reudt verwachten -jwtègaatwm fe^toWreeri'zooieta indirect van nabïhlbt meegemaakt, «et drama zelf mnnrd is een moordMaar wanner ik er aan denk zie ik alles weer 7ve?£herp vóór mij als toen het gebeur- a. laar geleden. Ik zou heele ge- kinnen herhalen Jullie moet ik in Medan nog aan de ria^'w^rktTde politie een uitgebreide SmXttelanj op het spoor was «fideel was er nog geen ruchtbaarheid aan gegeven, maar mijn vriend de inspec teur in Batavia had er mij ieta van ver teld Hij wist dat ik mijn mond kon hou den en nooit misbruik maakte door voor barig iets los te laten. Bovendien - het moge vreemd klinken - beweerde hij. dat ik een intuitieven speurneus had en soms tot conclusies kwam, die hij kon ge- gebruiken. Nu die bewuste affaire liep al een tijd. Een paar kerels waren gesnapt, maar ze hadden den eigenlijken haard niet. Men vermoedde, dat die in Hongkong gezocht

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 15