HAAGSCHE COURANT
HET RAADSEL
L
LETTERKUNDIG BIJBLAD
Een
verzenbundel
nieuwe
van
Jan Prins
VAN DE
Zaterdag 24 Mei 1941, No. 17884.
Letterkundige Kroniek
en
Innerlijke verrukking
uiterlijke gaafheid
HET GEHEUGEN
Jan Prins
Schoone visie in rustig
gedragen verzen
b.4.p.3.
de
I
ast.
een
Clara
Jan Prins.
(Polygoon)
ook
onder
en
heeft hij, waar het zijn
als
afgezet
en
een
Wat hfl
ons
JOHAN KONING.
ver-
ver-
bewezen en nooit opgelost is
K. H. R DE JOSSEUN DE JONG
nieuwe bundel van hem opent en over
de vergeefsche worsteling daarin van den
..Vliegende Hollander” aldus besluit:
gezegd, dat Jan
gerekend moeten worden. In
stellen
puzzles
velen onzer moderne dichters, valt
dat je niet kwijt kunt. Nu. terwijl ik jul
lie vertel, zie ik het weer. Vijftien jaar
1s nok wel véél voor een geval, dat niet
het gedicht „Aan Vlaanderen”, gezegd
aan een maaltijd van de Koninklijke
Vlaamsche Akademie In Gent. Tot op
zekere hoogte is ook zijn prachtige ge
dicht „Rotterdam” een gelegenheids-vers;
het werd uitgesproken op een maaltijd
van letterkundigen in het Zalmhuis te
Kralingsche Veer in 1937 Men kan in-
tusschen lang zoeken naar een tweede
voorbeeld in onze nationale poëzie,
waarin de stad aan de Maas zoo raak
en gevoelig geteekend wordt als in dit
vers van Jan Prins, statig en vast in
rijm en rhythme, een gaaf voorbeeld van
lyrisch impressionisme. „De Stroom” sluit
hierop aan Dit gedicht is van Mei 1940
de Maas, het „bloed van Rotterdam”, be
zongen in de oorlogsdagen. Een indruk
wekkend schoon poëtisch herinnerings
monument is zijn
In memoriim Slauerhoff
Blinkert! riep
opgewekt uit Wat ben ik
gaat het. hoe gaat het?
hem afwezig aan.
rroeg hij dan.
en Jan Prins begint een gedicht:
Wie vanuit Weenen Boedapest
wil gaan verkennen, doet het best
de boot te nemen
en door beteekenis in de zuivere eenheid
van beidenzijn gemoedsbeweging, zijn
zielestaat vindt uitdrukking in zijn een
voudig woord. Een hartstochtelijk, op
standig dichter is hij allerminster ligt
een weldoende klassieke rust over al
zijn verzen.
Er komen enkele „gelegenheids-verzen”
in dezen bundel voor. Gelegenheids-ver
zen staan terecht veelal in een kwaden
reuk Jan Prins’ poëzie is sterk en ge
zond genoeg om zelfs van het gelegen
heids-vers ten volle waardeerbare dicht
kunst te maken. Daar is, bijvoorbeeld,
was. Voor mij was een dergelijke houding
onbegrijpelijk. Welke zaken wogen op
tegen het verlies van je vrouw zoo’n
vrouw en dan: de manier waarop! Als
de man gek was geworden had ik het na
tuurlijk gevonden. Een wonderlijk speci
men van een Amerikaan moest die textiel-
magnaat in Hongkong zijn.
Op Zondagochtend wilde ik juist naar
de golf gaan toen ik mijn naam hoorde.
Het was Valk, hij vroeg of hij met me
mocht meeloopen, in het hotel hield hij
het niet uit. Al die irformeerende lieden,
vooral vrouwen, maakten hem gek. Ik liet
hem praten en al heel gauw werd hij
kalmer. Toen hij uitgeraasd was, vroeg ik,
of hij me niet zou aanvliegen als ik op
mijn beurt informeerde of er nieuws was?
Hij kon toen al weer grinniken en zei:
Dat is het ’m juist. Er is nieuws, maar
dat maakt de zaak alleen ingewikkelder.
Vanochtend heel vroeg werd ik opgebeld
uit het ziekenhuis, of ik dadelijk kon
komen. De mandoer van het lijkenhuisje
Hiermede mag, zoo goed i* kon,
naar Platoon’s woord gesproken wezen,
maar wilt ge ’t zeer veel schooner lezen,
buig u dan op de Grieksche bron.
Ingewijden, die Jan Prins’ groote ker-
nis van en diepe bewondering kennen
voor de voortbrengselen der oude letu
ren, zullen er zich niet over verwono -
ren, dat deze bundel „Later werk” 1 ■-
sluit met een groot dichterlijk fragm t
„Kritoon”, naar de samenspraak van F -
toon, tusschen Sokrates en zijn j«
vriend Kritoon. Dit classieke ondei
van Jan Prins’ poëtische werkzaam
dwingt eerbied af. Onder deze vele L
zijden tellende Nederlandsche, gave -
werking, heeft Prins een paar regels ge
schreven, die zijn hem altijd weer type -
rende bescheidenheid doen zien
Hjj gaf een geweldigen klap op de tafel
Dan keek hij dof voor zich, zei niets
meer. Hij leek aan bet einde van zijn
drift.
Zijn vrouw stond er verslagen bjj. Hoe
kwam hij zich ook zoo op te winden! Dat
kon nooit goed voor hem zijn. Met zachte
woorden trachtte ze hem aat nu aan het
verstand te brengen.
HIJ antwoordde niet.
Zeg zelf: heb ik geen gelijk? drong
ze nog bjj hem apn.
Toen, naar vaag aanziend, vroeg bij
met een stem, die scheen te zoeken:
Wie ben je?
Wie ben ik? sprak ze hem na en
een groote verwondering teekende zich
af in haar oogen. Clara natuurlUk.
Wat is dat voor een onzinnige vraag?
Clara, wie is dat? kwam het er
toonloos bij Blinkert uit en hij wierp haar
een blik toe, die haar nog sterker ver
ontrustte.
Je vrouw! schreeuwde Clara
Wat mankeert je?
Maar Blinkert schudde een beetje
wezenloos het hoofd, begreep haar blijk
baar niet.
Ze staarde hem verstomd aan. Wat
was er met hem gebeurd? Een groote
angst kwam in haar op. Dan liet ze
haastig den dokter roepen.
De man der wetenschap trok een ern
stig gezicht.
Ja, hm, geheugen-stoomis, stelde
hij eindelijk vast. Dat kómt voor.
Vooral na een hevige emotie. Zijn er
dingen, die uw man erg van streek bren
gen?
Clara kon dit niet tegenspreken.
Hü heeft zorgen, vertelde ze zonder
iets achter te houden. Daar maakt hij
zich driftig over. Die papieren laten hem
niet met rust
Ze toonde hem rekeningen, deurwaar-
ders-exploten en meer zulke dreigingen.
De dokter knikte. Er was ook een nota
van hem bij. Die toestanden kénde hij.
Vanmorgen kreeg hij dezen brief,
ging Clara door. U moet alles weten.
schrikken en kon mij dat niet verklaren.
Vermoedelijk een nieuwe gast, zei ik.
Ik deed een paar stappen vooruit om
poolshoogte te nemen en haar gerust te
stellen. Toen ik mij even later omdraaide
was zij verdwenen. Ik keerde terug zij
bleef weg. Ik wachtte nog wel een kwar
tier op dezelfde plek vergeefs
Ik ging naar de bar en bestelde een
whisky. Valk, de eigenaar, liep daar rond.
Hij was een oude bekende van mij en
ik vroeg hem wat met mij te drinken.
We haalden herinneringen op en toen
hij een paar glazen op had informeerde
ik langs mijn neus naar de knappe gast.
Het was voor het eerst dat zij in zijn ho
tel kwam, beweerde hij. Den echtgenoot
kende bij: een selfmade type, fabelachtig
rijk. Of het alles rechtmatig verkregen
was betwijfelde Valk: „Maar dat gaat óns
niet aan," meende hij. „Er is daar in
China beslist een andere moraal dan bij
ons.” Wat hém had getroffen was ten
eerste het feit, dat zij niet in het beste
hotel van Sarangan was afgestapt en nil
zij dan eenmaal tot hotel Carmen had be
sloten. daar niet de mooiste kamer had
gevraagd. Zij had erop gestaan een ach-
terafkamer te krijgen, één van vóór den
herbouw van het hotel.
„Ik heb geprotesteerd.” zei Valk, „maar
wie kan op tegen de grillen van een
vrouw? Zij is een Schotsche ik dacht
of het misschien misplaatste zuinigheid
was die haar een mindere kamer deed
vragen.” Toen hij iets mompelde in die
richting had ze hem het eigenaarde ant
woord gegeven liever véél voor een min
dere kamer te geven, als het er maar één
was aan het einde van een galerij, dan
weinig voor een goede. Zij wilde abso
lute rust.
Door Valk werd ik niet veel wijzer. Ik
ontdeed mij van hem en ging weer naar
buiten. Ik kon niet naar bed komen; mijn
nieuwsgierigheid was geprikkeld. Niet
door iets bepaalds ik vermoedde geen
onraad. Hoe zou ik? Het was meer, dat
een vrouw als zij totaal afweek van bet
gangbare vrouwentype in Indië. Daarom
interesseerde ze mij. Jullie weet, dat ik
van de meeste vrouwen niet veel moet
hebben en wat haar conversatie betrof,
leek deze niet intelligenter of geestiger
dan het gros. Maar terwijl zij sprak had
ik steeds het gevoel dat er achter haar
woorden iets stak dat zij verbergen wil
de en dat achter dat gezicht een ónder
gezicht was, veel vreemder en boeiender
nog dan wat zij ons toonde. Mijn speur
dersneus was gewekt ik vermoedde een
geheim en wilde dat ontdekken.
Helaas kreeg ik de kans niet Ik had
bevel gegeven mij tijdig te wekken; ik
kende de uren van vertrek van de vlieg
tuigen richting Batavia: als ik het han
dig aanlegde kon ik misschien nog een
korte ontmoeting hebben. Ik ging dus ten
slotte naar bed, vertrouwend op mijn goed
gesternte. Ik werd op tijd gewekt en ge
noot van mijn vroeg kopje koffie, terwijl
ik met één oor luisterde naar de geluiden
uit de verschillende kamers. Het geluid
dat ik verwachtte: voetstappen in de rich
ting van de eetzaal, bleef uit. Het vlieg
tuig moest zij missen. Misschien ging ze
heelemaal per auto.
Nog zat ik zoo te overleggen toen ik
Valk met den hoofdmandoer haastig uit
zijn kantoortje zag komen. Hij keek niet
op of om, liep regelrecht naar de verst
gelegen slaapkamers. Ik weet niet waar
om: op dót oogenblik vermoedde ik on
raad. Ik bleef echter kalm zitten en
wachtte. Na tien minuten kwamen zij te
rug. „Morgen Valk!" riep ik. Hij schrok
en wilde doorloopen, maar hij bedacht
zich en kwam naar mij toe.
„Zeg, wat Is er met jou?” vroeg ik, toen
hij voor mijn galerijtje stond. ..Man, je
ziet er uit of de dood je op de hielen zit!"
„Dat zit-ie ook, viel Valk uit „Dat is
te zeggen.
Ik wees op den stoel tegenover mij en
bood hem een sigaret Valk dempte zijn
stem. In Indië is nu eenmaal geen pri-
vé-leven, men leeft practisch in de open
lucht ook in een hotel.
„Man, ik kan het nog niet gelooven, in
mijn hotel zóóiets. Mrs. Whitchcraft
is vermoord
Ik herinner me nog dat ik eerst glim
lachte om dien naam en dat pas daarna
den zin van zijn woorden tot mij door
drong
„Vermóórd." herhaalde ik stomweg.
„Ja. halsslagader door. Ik vermoed
roof, hoewelDe bagage lijkt intact
Haar twee suite-cases, waarmee zij gis
teren kwam, staan er nog. Alleen haar
gouden avondtasch. die mij was opgeval
len. zie ik niet. Wie...”
„Mag ik haar zien?” vroeg ik.
Och. waarom niet. Je kunt zwijgen.
Trouwens ik zal de andere gasten er niet
buiten kunnen houden. Mijn reputatie is er
mee gemoeid. Ga dan dadelijk: kamer 31.
Ik wil nu de politie telefoneeren; het
lichaam moet zoo gauw mogelijk naar het
ziekenhuis.
Ik zal jullie de détails sparen van de
uren die volgden Alleen zeggen, dat ik
zelden zoo getroffen was door het gezicht
van een doode als door het hare. De be-
heerschtheid van den vorigen avond was
weg. Het gezicht was vertrokken, het had
iets dierlijks. Ik kon er niet naar kijken,
het was niet het gezicht, dat ik verwacht
had Ik kan je mijn teleurstelling niet be
schrijven: het motief van den moord inte
resseerde mij op dat moment minder dan
de metamorfoze van het gezicht.
De .politie kwam, vond geen sporen,
zelfs geen vingerafdrukken. Mrs. Whitch
craft werd vervoerd naar het lijkenhuisje
van het ziekenhuis in Madioen. Er werd
getelegrafeerd naar Hongkong, de echt
genoot seinde terug „dat hij, zoo spoedig
zijn zaken het toelieten, zou overkomen.”
Hij wilde zien waar zijn vrouw begraver.
Ik zal hem u voorlezen.
En de dokter hoorde:
„Waarde Blinkert, die oude schuld
tusschen ons moet eindelijk vereffend
worden. Je kunt mijn spoedig bezoek dus
tegemoet zien. Gegroet van D. Dalen
hof’.
Ik denk dat dat hem ook sterk aan
gegrepen heeft, liet Clara er nog op vol
gen. Ik weet niet, wie de afzender is.
Zeker een zakenrelatie. Maar het ziet er
uit, of bet mis is.
De esculaap sprak een bemoedigend
woordje. Alles komt terecht, zei hij
kalmpjes. Mijn hemel, iedereen wordt
wel eens geplaagd. Ik zal een drankje
voorschrijven. En verder moet hii vóór
alles met rust gelaten worden. Dan is
hij het spoedig weer te boven.
Clara, met het receptje in de hand,
liet hem uit.
moest worden. Er waren aanwijzingen;
hoe, doet er niet toe. Laten we zeggen een
stuurman op één van de schepen van de
H.O.A.L
Op een dag moest ik naar Solo voor een
bespreking, welke hier niets mee te ma
ken had. Dat viel qp. een Woensdag. Ik
vroeg verlof er een paar dagen vacantie
aan vast te knoopen. Ik was moe en we
zaten in de kentering. Wat dat is kunnen
jullie je niet indenken. Ik kan het ‘t beste
vergelijken met het gevoel of je den ge-
heelen dag in een badkamer vol stoom
bent Zelfs ’s nachts is het of je geen
adem kunt krijgen. Vier, vijf dagen koele
lucht ik wilde dienzelfden dag door
naar Sarangan lokte mij uitermate. De
chef-redacteur vond het best; ik vroeg
nooit iets onredelijks.
In Sarangan logeerde ik in hotel Car
men; het heet nu anders, maar dat is bij
zaak. Ik kan mij nog het gevoel van op
luchting voorstellen, waarmee ik dien
Donderdagochtend wakker werd. Ik voel-
me de „senóng”, pleizierig en uitgerust
Ik was in staat tot veel, maar het draaide
er op uit, dat ik een paar rondjes midget
golf speelde met kennissep, die ik trof. Die
tref je altijd in Indië, waar je ook bent
Ik speelde goed en diegenen van jullie
die zelf spelen, weten, hoe goed je te spre
ken bent over jezelf, na een geslaagde
partij. Ik gaf dus een paar rondjes en
kwam in het beste humeur van de wereld
terug in het hotel, om mij voor het diner
te verkleeden. Het hotel was vol; veel
gasten, die de kentering niet verdroegen.
Ik dineerde alleen, daar gaat niets boven.
Tegen dat ik aan mijn dessert was, kwam
aan een tafeltje schuin tegenover mij een
vrouw zitten, een zoo opvallend mooie
vrouw, dat mijn eerste dwaze gedachte
was: zoo’n vrouw moest niet alleen rei
zen. Het was laat, over tienen; de meeste
gasten zaten al in de bal met hun koffie.
Ik had spijt dat ook ik geen reden had
om langer aan mijn tafeltje te blijven. Maar
een sigaret doet veel, ik rekte dus mijn
zitten in de eetzaal zoo lang ik kon. Of
zij mijn kijken in de gaten had, weet ik
niet, waarschijnlijk was zij gewend, oogen
op zich te zien Zij was niet zoo jong
meer; even veertig, denk ik. Maar er was
iets in dat gezicht dat je ongeloofelijk
boeide. Het was geen alledaagsche knap
heid. Ik zat te piekeren wat voor lands
aard zij kon zijn? Hollandsche zeker niet.
Ze had haar zuiver rood koper en een
smal gezicht van een doorzichtige bleek
heid. net porcelein. Haar oogen waren on
definieerbaar en haar mond, nu ja, je
kunt niet alles beschrijven.
Later bleek, dat zij een Schotsche was,
getrouwd met een Amerikaan in Hong
kong Dat vertelde zij me niet zelf; van
haar hoorde ik alleen dat zij Amerikaan-
schejgas, uit China kwam en nu op weg
naar Europa, om gezondheidsredenen.
Hoe ik met haar in kennis kwam? Klei
ne moeite. Ik had in de hal zoo’n plaats
genomen, dat zij me niet kon ontsnap
pen Wilde ze naar haar kamer of naar
bulten, ik moest haar zien.
Zij had blijkbaar geen haast. Ik was al
aan mijn derde cognacje, toen ik haar zag
aankomen. Zij was in het zwart, maar
niemand was zoo opvallend als zij. Ze
keek naar geen van de gasten en- liep
recht door de hal door naar buiten. Ik
zorgde, dat ik dicht achter haar kwam;
het toeval was mij welgezind: ik zag dat
zij haar zakdoekje liet vallen. *n vuurrood
niemendalletje, in het maanlicht leek het
een bloedvlek Het was geen truc, al ge
looven jullie natuurlijk van wel. Toen ik
het haar overreikte, scheen zij te schrik
ken van mijn onverwachte stem en de wijze
waarop ze mij bedankte, was nauwelijks
vriendelijk Maar ik liet me niet afschrik
ken; ik vroeg of zij nu al naar haar kamer
ging, de avond was veel te mooi om vroeg
naar bed te gaan. Zij antwoordde, dat ze
nog wat de schrijven had en den volgen
den dag vroeg weg moest Ik spande mij
in om haar aan de praat te houden; in
mijn niet bepaald vloeiend Engelsch zocht
ik naar opmerkingen, welke niet al te ba
naal waren. Hoe lang wij tenslotte op het
terras heen en weer liepen, weet ik niet.
Misschien was het een kwartier, misschien
een half uur. Ik vond haar stem even
fascineerend als haar heele verschijning.
Zij vertelde over Hongkong, niets bijzon
ders. uiterlijke dingen. Haar man noemde
ze terloops. Hij had groote exportzaken
textiel, concludeerde ik en kon niet
weg. Eens in de twee jaar ging zij voor
een kort verblijf naar Europa. Och. wat
doet het ertoe wat ze zei. Ik had uren
naar haar kunnen luisteren. Niemand
stoorde ons, tot op een zeker oogenblik
een claxon van een auto vlakbé» klonk. Ik
zag haar weer zoo abnormal heftig
Groepeerend. heeft men Jan Prins te
beschouwen als een der belangrijkste
dichters van „De Beweging” en dan treft
te meer de eerbied, waarmede hij een
dichterfiguur als Slauerhoff nadert. Zijn
diepe bewondering voor den grooten lei
der van „De Beweging”, Albert Verwey,
komt tot uitdrukking in het gedicht met
den al te populairen titel: „In de Noord-
wijksche tram”, geschreven op den dag
der begrafenis van Albert Verwey, in
Maart *37.
Jan Prins, zoo goed doof dr. van der
Zeyde in „Nederlandsche poëzie van de
zen tijd” gekarakteriseerd als de eenvou
digste der Beweglng-dichters is in zijn
verzen een voortreffelijk landschapsschil
der. Hij heeft de héerlijke gave een land
schapsbeeld met eenvoudige middelen
voor ons op te roepen (b.v. in „Het Ezel
tje” in dezen nieuwen bundel) na Gor
ter is er niemand, die ons Holland heeft
laten zien als hij. En hij laat méér dan
alleen ons eigen land zien. Indië, Hon
garije, Spanje roept hij voor ons gees
tesoog op. En hoeIn de volle pracht van
ochtendnevel, van middagzon of avond
schemering schildert hij het landschap af,
met zijn menschen en dieren, met zijn
stemming en atmosfeer. In dezen nieuwen
bundel is het groote gedicht „Verken
ning”, zijn impressies van een boot
reis van Weenen naar Boedapest daar
van een prachtig voorbeeld. Er is hier
ook die milde wijsheid, die vooral zijn In
dische verzen bijzondere diepte heeft ge
geven. Naast zijn „moeilijke” tijdgenoo-
ten. schreef dr. v. d. Zeyde, stuk voor
stuk menschen. die met zichzelf te vech
ten hadden, lijkt Prins een haast al te
ongecompliceerde natuur. Zoo trouwhar
tig, zoo opgewekt, zoo normaal heeft
zijn poëzie, vraagt dr. v. d. Zeyde. eigen
lijk een geestelijken inhoud Zou hij
eenig besef hebben van wat het Verlan
gen bëteekent? Prins geeft daar een ant
woord op, onmiskenbaar Prins, maar ook
onmiskenbaar duidelijk, als hij een ge
dicht over „De Kaap”, waarmede deze
Hij was een eerlijk zeeman. Slecht -
[en recht
hield hij den koers, zich eenmaal
[voorgeschreven,
heeft hij zijn trek getrokken door
[het leven
en ons, wat hij te zeggen had,
[gezegd
Het kostelijke goed, hem toever-
[trouwd.
wist hij voor ramp en schade te
[bewaren,
de nijpend ste
gevaren
plicht was,
(zee gebouwd
Op het onzeker uitzicht van zijn
[droomen
heeft hij koelbloedig zijn bestek
[genomen
goed
[kapitein,
en elke klip van zelfverraad,
[beneden
het watervlak in hinderlaag,
[gemeden,
naliet, zal ons
[heilig zijn.
Maar nog altijd, ongeschonden
in de verten, waar zij wijkt,
rijst de Kaap, door wie haar ronden
wil genaderd noch bereikt,
uit wat ongewis mag wezen
als het water, hoog en blank
en verblindend opgerezen
in het zonlicht. God zij dank.
Meneer Dalenhof, u treft het bijzon
der slecht, deelde Clara den briefschrij
ver mee, die een uur later voor haar
stond. Mijn man is niet goed. Het zit
hem in zijn geheugen. Hij herinnert zich
niets meer. Kunt u niet een anderen keer
komen?
Het doet me leed, sprak Dalenhof
meewarig. Wij hebben elkaar vroeger
zoo goed gekend. Kan ik hem niet even
zien?
Als u er op staat, gaf Clara aarze
lend toe. Maar doet u een beetje voor
zichtig.
Dat beloofde Dalenhof. En
bracht hem bij zijn ouden vriend.
Dag, mijn beste
Dalenhof
blij, dat we elkaar eindelijk weer eens
ontmoeten. Hoe
Blinkert keek
Wie is u?
Maar kerel! maakte de ander zich
druk en sloeg hem op den schouder.
Herken je me niet? Dalenhof. Dalen
hof! We hebben vroeger zoo gezellig met
elkaar omgegaan! Weet je wel?
Blinkert schudde echter het hoofd. Die
bezoeker scheen een vreemde voor hem
te z[jn.
Doch Dalenhof hield vol.
Herinner je eens goed! En ik breng
nog wel zoo’n prettige tijding voor je.
Drie jaar geleden heb je me tweehon
derd vijftig gulden geleend. Ik schaam
me. dat ik je die niet eerder heb terug
gebracht. Hier zijn ze. Het is een pak
van mijn hart. Kom, frisch je geheugi
eens op. Ik ben Dalcnhof. D. Dalenhof!
dan is er in zoo’n losjes neergeschreven
inzet wel eenige overeenkomst maar
Scheltema’s gedicht wordt een straat-
orgel-vers, onbehaaglijk-banaal, en het
gedicht van Jan Prins groeit uit tot een
brok waarachtige poëzië, dat, door zijn
visie en stemming, den lezer dierbaar
wordt. Een op ’t oog doodgewone inzet
van een vers, zooals men die wel meer
bij Jan Prins aantreft, detoneert niet
er is en blijft klank en beweging in zijn
vers en telkens opnieuw komt men tot
de erkenning van de schoonheid zijner
beelden en van de innigheid en gevoelig
heid van zijn stemmingen. Iedere regel,
die Prins schrijft, is poëzie, door geluid
eenigd zouden worden,
in vervulling gegaan,
verzen zijn in dezen
Werk” bijeengebracht
Men heeft weleens
Prins’ gedichten tot de .licht-aanspreken-
de verzen” ~“i“. Ir.
zooverre men ze daarmede stellen wil
tegenover de dichterlijke puzzles van
volt op
die karakteriseering weinig aan te mer
ken. Indien men er echter mede te ken
nen wil geven, dat de poëzie van Jan
Prins niet diep gaat, aardig klinkt in
„Later Werk”, uuu mus.
L. J. C. Boucher, alhier en
Lectura-uitgaven Antwerpen
Toen wij in Februari j.l. bij gelegen
heid van Jan Prins’ vijf-en-zestigsten
verjaardag een kroniek aan hem als
dichter hebben gewijd, spraken wij den
tvensch uit, dat zijn latere, veelal
spreide gedichten, in een bundel
Deze wensch is
Een achttiental
bundel„Later
Zoo blijft Jan Prins ook dan een van
onze diehterlijkste en beminnelijkste ver
schijningen, die in zijn onkreukbare eer
lijkheid ontroerende verzen heeft geschre
ven, die, uit een rijker verbeeldingsleven
onmogelijk zuiverder van toon hadden
kunnen voortkomen. Menschelijk en mu
zikaal en in hun schoonheid en wijsheid
altijd innerlijk gerechtvaardigd, behooren
Jan Prins’ verzen, ook dit „Later
Werk” bewijst het opnieuw, - tot 1 H
kostelijkste goed van onze vaderlands
letteren.
had mij iets te zeggen.
Ik naar Madioen. Wat blijkt? Den vo
rigen avond laat was er iemand bij hem
gekomen, een zekere mr. Perkins, samen
met Hops, den eigenaar van het hotel
Sarangan. Perkins leek lichtelijk typsy
maar gedroeg zich behoorlijk. Hij had een
wonderlijk verzoek aan den mandoer Hij
beweerde, een groot vriend van de familie
Whitchcraft te zijn en toevallig gehoord
hebbende van den moord, wilde hij zoo
heel graag het lichaam van de doode nog
eens zien. Een laatste eerbewijs, weet ik
wat hij bazelde. Hij was op doorreis naar
Batavia; nu achtte hij het zijn plicht naar
Hongkong te gaan en zijn goeden vriend
Whitchcraft verslag uit te brengen. Hops
zei, dat het in orde was, hij kende mr.
Perkins en de mandoer kon net toestaan.
Vermoedelijk hebben ze hem befooid,
want eigenlijk had de kerel het niet zon
der toestemming van den officier mogen
doen. Hops bleef wachten, Perkins ging
met den mandoer naar binnen.
Perkins deed vreemd; hij was dadelijk
naar het lichaam gegaan en vóórdat de
mandoer het had kunnen beletten, had hij
het verband om het hoofd losgemaakt
Zonder iets te zeggen bleef hij maar
naar de wond staren. Nadat hij het weer
zorgvuldig had vastgemaakt verdween hij
met Hops. De mandoer had er natuurlijk
niets van begrepen. Hij kende Hops sinds
lang en had daarom niet durven weige
ren. Hij zat er geweldig mee in, bang
voor een uitbrander, en in zijn nood had
hij mij als belanghebbende uitgenoodigd
even in de auto naar Madioen te komen.
Eervol verzoek, wat?
Valk werd sarcastisch, ik herkende
hem weer. Toen ik niets zei, ging hij
door met zijn verslag: Nadat ik terug
was, een half uur geleden, heb ik Hops
opgebeld. Hij zei, dat de mandoer
oude gek was en dit verzoek van den
naasten huisvriend heel normaal.
Perkins was Vrijdagavond bij hem ge
komen en leek geheel ontdaan toen hij
van hem, Hops, hoorde van den moord.
Wat zegt datZaterdagavond hebben
we wéér zitten praten en goed wat ge
dronken vanwege de emotie.
Aan het eind van den avond had Per
kins hem gevraagd mee te gaan naar het
ziekenhuis in Madioen. Prettige tocht als
je denkt aan dien weg naar beneden! Hoe
ze er gekomen zijn
Meer kon ik niet uit hem krijgen. En
daar staan we. Wat nu
Ik kon Valk niet veel anders raden dan
kalm te blijven en af te wachten. Wat ik
niet begreep was, dat Perkins rechtsom-
keerd wilde maken naar Hongkong. Zoo
radicaal dat hij geen dag wachten kon tot
de begrafenis. Zou de echtgenoot er meer
op gesteld zijn te vernemen hoe de wond
van zijn vrouw er uitzag, dan over haar
begrafenis en haar graf? Ik wilde voor
Valk de zaak niet noodeloos complicee-
ren, maar toen ik vertrok, ben ik op den
terugweg op mijn eigen houtje naar den
betrokken officier gegaan. Hij vond Per
kins’ gedrag wonderlijk genoeg om bevel
te geven tot zijn aanhouding. Maar Per
kins bleek reeds vertrokken toen ze in
hotel Sarangan kwamen. In Soerabaja
hebben ze hem opgehouden dat hoorde
ik later. Hij ontkende: natuurlijk. Door
Hops had hij dien Vrijdagavond voor het
eerst de vreeselijke geschiedenis gehoord.
Het was schande, enzoovoort. Resultaat?
Hij was vreemdeling en ze hebben hem
moeten loslaten. Eeuwig jammer. Hij is
inderdaad naar Hongkong gegaan en ik
weet, dat hij sindsdien geen voet meer
aan wal heeft gehad op Java. Vreemd,
voor iemand, die er ieder jaar zeker één
keer kwam
Heuvelinck wachtte een paar seconden.
Niemand van ons stoorde de stilte. Toen
hij verder sprak was zijn stem ietwat
heeschIk ging dus terug naar Medan,
maar Valk beloofde mij op de hoogte te
houden. Bovendien volgde ik het proces
in de kranten.
Het bleek, dat Perkins bij zijn arrestatie
had geopperd of roof niet het motief voor
den moord kon zijn? Werd er niets ge
mist, waren de mandoers te vertrouwen?
Zooals ik al zei: Valk had dadelijk ge
zien, dat de gouden avondtasch die zij
’s avonds bij zich had gehad, weg was.
Ook zijn eerste veronderstelling was roof
geweest. Motiveerde dat echter een moord?
Gezien de constellatie van Indische hotel
kamers had een handige dief zortder veel
moeite die tasch wel kunnen bemachtigen.
Bovendien ging dat roofmotief niet geheel
op, want in haar suite-cases bleken geld,
een chèqueboek en juweelen aanwezig.
Misschien zat er i n dat taschje iets van
bijzondere waarde, een speciaal soort poe
der bijvoorbeeld Maar op Perkins werd
het niet gevonden Het is nooit gevon
den
Hoe het zij, Perkins noemde het eerst
den haam van den hoofdmandoer van hotel
Carmen. De man is ondervraagd, hij kon
bewijzen, dat hij ongeveer op het uur van
den moord in het bediendenkwartier van
het hotel was. Andere bedienden bevestig
den zijn verklaring. Maar op zijn beurt
beschuldigde hij den mandoer van het
hotel Sarangan. Er was herrie tusschen
hen. Beiden waren zij runners, dat wil zeg
gen, dat zij bij het station trachtten men
schen te werven voor hun respectievelijke
hotels. De mandoer van het hotel Saran
gan had ook een alibi: hij had voor iemand
in het hotel een pakje moeten wegbren
gen naar den anderen kant van het meer.
Wie die Europeaan was? Toean Pos, be
weerde hij. Door de eeuwige verwarring
van de p met de f en v-klank, dien de
inheemschen immers zoo moeilijk zeggen,
duurde het eenigen tijd voor men wist, dat
hij vos bedoelde. Welken Vos? Er zijn veel
Vossen. Deze had slechts één nacht in het
hotel gelogeerd en was Vrijdagochtend
vroeg weggegaan. Hij kwam uit Soerabaja.
wist de mandoer Bij navraag bleek de be
wuste Vos onvindbaar. Later kwam uit
dat de mandoer de waarheid had gespro
ken. Vos was hoofd van een klein handel
kantoor en reisde veel. Toen hij na weken
hoorde, waarvoor hij gezocht werd, was
hij hoogst verbaasd, dat men in Soerabaja
beweerd had, dat hij niet bestond. Ieder
één kende hem. Menschelijke ijdelheid ge
kwetst! De brave Vos heeft zich tot de
justitie gewend om nog vóór den man
doer te mogen getuigen, maar het heeft
den man niet geholpen. Hij was een
Britsch-Indiër, een geschikte, nette vent
met een blanco-register. Maar de mandoer
van hotel Carmen haatte hem zooals alleen
het eene ras het andere haten kan. Een
nare kerel, die Soendaneesche mandoer
van Carmen, glad en mij te onderdanig.
Hij kon tevreden zijn: de mandoer van
hotel Sarangan werd veroordeeld tot vijf
tien jaar. Hij zit nóg
Heuvelinck kuchte. Toen, zonder zich
om te wenden vervolgde hij: De be
schuldigde beweerde, en dat geloof ik ook
dat afgezien van zijn alibi hij den moord
niet had kunnen plegen. Dit was een ty
pisch Europeesche moord.
Maar de justitie was niet te overtuigen.
De mandoer was op den weg gezien en
al liep die weg niet precies in de richting
van hotel Carmen en al klopte de tijd
niet de bewijzen waren tegen hem. Wat
weet een inheemsche van tijd Hij kon
wel wat zeggen of beter fantaseeren. Van
het getuigenis van Vos werd geen gebruik
gemaakt. Onbegrijpelijk.
Het sterkste argument van den onge-
lukkigen mandoer was, dat hij, toen hij
let welDonderdagavond terug
kwam van zijn boodschap, toean Perkins
gezien had. Hij herkende het gezicht uit
de krant, die men hem toonde. Perkins
was een klein, obscuur hotel binnenge
gaan, waar Europeanen niet plegen te ko
men. Bij navraag bleek dat juist Maar
Perkins zei, dat hij er uitsluitend was
geweest om wat te drinken. Hij kende
den eigenaar, een verloopen Engelsch-
man. Die op zijn beurt Perkin’s verkla
ring bevestigde Het verhaal, dat Perkins
opdischte was. dat hij had willen doorrij
den naar Solo, maar onderweg was over
vallen door panne. Hij had die paar korte
uren voor het ochtend werd, slapende in
de auto doorgebracht. Ik ben overtuigd,
dat bet alles leugen was. Hij móét in dat
hotelletje geslapen hebben. Ik zelf heb
nog gedaan wat ik kon, maar ik was ten
slotte buitenstaander en mijn getuigenis
had geen waarde. Ik had nog geen half
uur met het slachtoffer gesproken en de
moord moet hebben plaats gehad terwijl
ik mijn praatje met Valk maakte in
den voornacht dus. Valk dankte den he-
mël, dat zijn mandoer er verder buiten
bleef. Hij vermeed later het onderwerp
zooveel mogelijk.
Mijn vriend de inspecteur vond het
heele geval ook vreemd. Hij was woe
dend. dat h ij op dat tijdstip niet in Sa
rangan had gezeten.
Toen ik een jaar later op een interna
tionale journalisten-conferentie kennis
maakte met een collega uit Hongkong,
vroeg ik hem naar de familie Whitchcraft
Hij vertelde mij, dat de man slecht be
kend stond, een geraffineerd handige ke
rel. met relaties in boven- en onderwe
reld. Hij zorgde wel. zelf altijd buiten spel
te blijven en was overtuigd, dat hij zijn
vrouw misbruikte. Het woord „spionna-
ge” werd dikwijls in verband met haar
gebezigd. Er waren er ook. die zeiden,
dat de man een sadist was en dat zij niet
anders kon uit angst. Perkins was der
Dritte im Bundehij moest ongetwijfeld
haar vergoeden wat zij bij haar man te
kort kwam en tevens een oogje in het
zeil houden, dat zij er niet van doorging
of den boel verried. Wat was de waar
heid Had zij er vandoor willen gaan en
had zij bewijzen in haar taschje Was
Perkins plotseling bang geworden voor
zijn hachje Was moord eigenlijk niet
zijn bedoeling geweest en eischte hij iets
anders van haar Was er een derde bij
betrokken die* het zaakje heeft opge
knapt Niemand had ook iets gehoord
de gasten in de kamer naast de hare
waren heel laat naar bed gegaan, na half,
één. en toen moet het al gebeurd zijn.
Het einde heeft mij nooit bevredigd.
Er wós eigenlijk geen einde. Alleen voor
den mandoer. Hoewelmen zegt dat in
heemschen gevangenisstraf niet erg vin
den Ze hebben een goed onderdak en be
hoorlijke verzorging. Hygiënisch enz.
En dat beetje vrijheid
Misschien overdrijf ik. Maar ik ben op
de slotzitting geweest, waarbij de man
doer werd veroordeeld en ik heb zijn ge
zicht gezien toen hij hoorde, dat hetvon-
vijftien Jaar was. Gek, zoo’n gezicht
geheugen
alenhof!
De ander staarde hem nog een oogen
blik verbijsterd aan. Dan sprong hij op
en riep:
Och ia, dat is waar. Nu zie ik wie
Je bent! Hoe kan een mensch zoo zitten
suffen! Hoe maak je het, hoe maak je
het?
Uitstekend, zei Dalenhof. nu op ge
heel anderen toon en hij stak de porte
feuille weer bij zich, die hij voor den
dag had gehaald. En geef me maar
gauw de tweehonderd pop terug, die ik
jóü geleend heb. Dacht je werkelijk, dat
ik er bij je inliep?
Clara liet dan dokter weten, dat zijn
hulp niet meer noodig was.
haar beschrijvend karakter en in haar
eenvoud en oprechtheid doet denken aan
Adama van Scheltema, dan legt men
toch een waardemeter aan, die een glad-
verkeerde uitkomst oplevert Er is wel
eens een enkele maal een schijn van
overeenkomst, maar dan toch ook niet
meer dan vage schijn. Als Adama van
Scheltema een versje, „Mijn hospita”,
aldus begint:
Mijn hospita is weduwe
Van Duitschen middenstand
Zij zellef komt uit Schwabenland.
Haar man kwam van de Veluwe.
Of ik ooit van nabij een „onopgelost
raadsel of vreemde gebeurtenis’’ heb mee
gemaakt' JawelAndré Heuvelinck
pafte een oogenblik nadenkend aan zijn
pijp, klopte die toen nadrukkelijk uit tegen
den tafelrand en keek van ons weg in de
verte.
W(J raten in een kleinen kring op het
terras van het Paviljoen: trouwe bezoe
kers, allen min of meer op non-actief. Vóór
ons lag de zee staalblauw met witte
schuimkopjes. Het strand was verlaten op
dit avonduur; de stadsmenschen hadden
bun toevlucht gezocht op de terrassen van
café’s en hotels
Het gesprek was van een moordzaak, die
momenteel de justitie en politie in de
stad bezighield, op vroegere misdaden
gekomen en op gevallen, die in de historie
geen oplossing hadden gevonden Waarom
één van ons aan Heuvelinck, den minst
spraakzame van ons groepje de vraag stel
de, die hij begon met te herhalen, weet ik
niet. Heuvelinck bepaalde zich meestal tot
luisteren. Het moet gezegdhij was een
sympathiek luisteraar, die nooit een ver
haal zou storen door een onbeteekenende
opmerking. Ik zelf betrapte mij erop, dat
ik mij meestal tot hem wendde, wanneer
ik iets vertelde. Hij had een manier om
iemand aan te kijken, die je het gevoel
gaf, dat er op dat oogenblik niets voor
hem van belang was dan hetgeen de spre
ker mededeelde Het kon echter gebeuren,
dat hij zelf plotseling het woord nam,
meestal naar aanleiding van een oogen-
schijnlijk onbelangrijke opmerking, die
zich in hem ergens scheen vast te haken
Er had een associatieproces plaatsen
het verhaal dat volgde maakte op mij
tenminste bijna steeds den indruk alsof
hij zich van iets bevrijdde. Over hem zelf
wisten wij weinig. Hij was jaren in Indië
geweest als journalist daarna een tijd
hoofd redacteur van een provinciaal blad
in het moederland en nu verdeelde hij zijn
tijd tusschen tijdschriftartikelen, vergade
ringen van commissies waarin hij zitting
had en de sociëteit Van zijn liefhebberijen
wisten wij slechts dat hij las, meest detec
tiveromans en geschiedenis. Politiek inte
resseerde hem weinig. Hij was nooit hef
tig, altijd bereid om een oordeel, dat af
week van het zijne gehoor te schenken
en in overweging te nemen. Over zijn In
dische jaren sprak hij niet dikwijls; .jnen”
beweerde dat die niet onverdeeld prettig
waren geweest, „men” meende te weten,
dat er een vrouwegeschiedenis in zijn leven
was geweest, die de oorzaak moest zijn
van Heuvelinck’s vrijgezel blijven. Op
tactvolle vragen zijn persoon betreffende
wist hij steeds handig het antwoord te
ontwijken: Eenzaam-’ Kerel, geen beter
gezelschap voor een man dan een boek en
een pijp
-- Indië? Ja. ik heb het er best gehad.
Mooi land, ik raad iedereen af, erheen te
gaan! Nee, ik bén ernstig Waarom? Om
dat ik het een te goed land vind voor lie
den, die er in een opwelling fortuin of
avontuur willen zoeken en wanneer het
één of het ander op teleurstelling uitloopt
nooit zichzelf maar altijd Indië de schuld
hadden eigenlijk geen „vat" op Heu-
velinck, maar ik weet zeker, dat geen van
ons ziin schranderen gebruinden kop in
onzen kring had willen missen
Na ziin peinzend .jawel was er onmid-
delliik ren ietwat gespannen stilte. Heuve-
hnek krek ons beurtelings aan. een iro-
nTh trekje om zijn smallen mond. Hij
d raaideztjn stoel een kwartslag om zoo-
dat hii aeheel naar de zee zat toegekeerd.
-Als heT jullie interesseert - met ge-
------ if niet zoo spannend als je
wXht reudt verwachten -jwtègaatwm
fe^toWreeri'zooieta indirect van
nabïhlbt meegemaakt, «et drama zelf
mnnrd is een moordMaar
wanner ik er aan denk zie ik alles weer
7ve?£herp vóór mij als toen het gebeur-
a. laar geleden. Ik zou heele ge-
kinnen herhalen Jullie moet
ik in Medan nog aan de
ria^'w^rktTde politie een uitgebreide
SmXttelanj op het spoor was
«fideel was er nog geen ruchtbaarheid
aan gegeven, maar mijn vriend de inspec
teur in Batavia had er mij ieta van ver
teld Hij wist dat ik mijn mond kon hou
den en nooit misbruik maakte door voor
barig iets los te laten. Bovendien - het
moge vreemd klinken - beweerde hij.
dat ik een intuitieven speurneus had en
soms tot conclusies kwam, die hij kon ge-
gebruiken.
Nu die bewuste affaire liep al een tijd.
Een paar kerels waren gesnapt, maar ze
hadden den eigenlijken haard niet. Men
vermoedde, dat die in Hongkong gezocht