HAAGSCHE COURANT Toen het Pinksteren was LETTERKUNDIG BIJBLAD De hedendaagsche roman van een jonge vrouw VAN DE en Zaterdag 31 Mei 1941, No. 17890. DE HELD DE SCHAKELAAR Letterkundige Kroniek De strijd tusschen verstand en gevoel Als de Bongerd bloesemt de koffie bloeit De armoe-buurten eener groote stad F5C—1 liet b.4.p.3. door JOH. W. BROEDELET. een Musset zong in sedert JOHAN KONING» te staren. Er kwam iemand de straat ingewan- Hou Daar m. at. denken. Die waren allebei van een aan* maar Het koffieland is op zijn mooist in den tijd van den groeten bloei. De wind is bezwangerd met een scherp en prikke lend aroma. We stijgen te paard en ma ken een tocht door deze tropische lente- weelde. Aan beide zijden van het zacht- hellende pad staan de koffieboomen ri' aan rij, en de dunne takken, dicht bedekt met witte bloesems, hangen tegen het ge zicht. Het is een weelde van verlangen en in ieder kelkje bruist het geheim zinnige werk der bevruchting, de schep ping van nieuw leven. De planter tracht met kennersblik uit den omvang van die blanke pracht zijner boomen de waarde van den komenden oogst af te lezen. r immortelle [nature. Se remplit de parfums, d’ amour et [de murmure...” Een klok sloeg twaalf uur, het was het begin van den bewusten nacht Verhagen’s handen gleden onder zijn kussen en grepen een tientje. Verdraaid daar klonk al gestommel beneden, was die vent nu al binnen, hij had niets ge hoord Daar sloeg de buitendeur, Jos deed het zeker nog eens over. Annie schrok wakker. Watwatwat is er? vroeg ze half slapend. Ja, acteerde Verhagen ik schrik ook wakker. een harde, onverbiddelijke realiteit het verstand inschakelt daar, waar tot op dat oogenblik het gevoel oppermachtig was, het zuivere gevoel, het schoone verlangen, de gelukzalige droom van een romantisch meisjeshart Zonder deze romantiek zou het levensverhaal van Vera Fontaine gemakkelijk banaal geworden zijn, neen, „banaal” is deze geschiedenis niet al stort de jeugdige Vera zich in meer dan één avontuur en al hebben deze avonturen een karakter zóó oud, dat men zich moeilijk kan voorstellen, dat dit afge zaagde thema nog een nieuwen vorm kan vinden. De romantiek redt hier inderdaad de situatie. Aan deze zelfde romantiek danken wij menige gevoelige bladzijde. Stelt men de vraag, of deze romantiek gerechtvaardigd is voor een modern meisjestype als Vera Fontaine, dan kan men op deze vraag gerust een bevestigend antwoord geven. De ro mantiek is niet dood. Deze kwestie is reeds zoo vaak aangesneden, dat we er hier gevoegelijk over kunnen zwijgen. Men kan in deze romantiek een reactie zien op het verschijnsel van geestelijke verarming en materieelen achteruit gang, een wcldadigp correctie als men wil die vanzelf weet leidt tot dieper levensinzicht. weer terug. Ik opende mijn oogen en merkte, dat ik nog steeds onder den schakelaar lag. Dan.ik verstijfde van schrik. Daar hoorde ik het zachte ge brom van den schakelaar, die blijkbaar weer onder stroom stond. Op dne cen timeter van mijn hoofd af liepen de zware koperen draden langs de massief pórceleinen potten. Ik wist, dat er vijf duizend volt op stond. Ook aan de zijde, waar mijn beenen lagen liepen de doo delijke draden. Als ik één beweging maakte zou er contact ontstaan en was het met me gedaan. Als versteend staarde ik naar boven en kon geen geluid uitbrengen. Het zou trouwens weinig helpen want de deur van het schakel huisje was ge sloten en de muren waren van dik be ton. Ik had neiging om te gaan niezen. Maar dat beteekende een wissen dood. Immers wie niest, maakt beweging en ik mocht geen beweging maken. Een centimeter van mijn beenen af liepen de draden, drie centimeter boven mijn hoofd joeg een stroom van vijfduizend volt door de koperen draden. Ik viel weer terug in een doffe bewusteloos heid.... Later op den dag bemerkten ze bij de Western, dat er iets niet in orde was. Zit schakelden weer uit en belden het fabriekje op. De mannen, die mij er onder vandaan haalden, dachten, dat ik dood was. Maar gelukkig bleek dit niet het geval te zijn. Ik ging een week met verlof om op te knappen. Maar, Jim wees op zijn witte haren, dat heb ik er van overgehouden. Enfin, er was een olieschakelaar stuk en ik trok er met mijn motor op uit Tegen een uur of tien was ik er en de schakelaar, die in een klein betonnen gebouwtje stond, vertikte het grondig. Ik schatte het een karweitje van ander half uur. Dus belde ik naar de centrale, dat ze moesten uitschakelen en om twaalf uur, als ze geen tegenbericht van me kregen de zaak weer onder stroom konden zetten. Heb je een horloge bij je, vroegen ze me aan den anderen kant van de lijn. Dat had ik en ik zette het gelijk met de klok van de Western. Vol goeden moed toog ik aan het werk, maar het vlotte niet erg. Ik moest onder het geweldige ding kruipen en had nauwelijks ruimte om me te bewegen. Ik zal zoowat een uurtje bezig geweest zijn toen ik na veel ge- wurm en moeite het kapotte onderdeel er afgesloopt had. Het was een zwaar ijzeren ding, dat ergens tusschen den schakelaar zat, vlak boven mijn hoofd. Op één schroeije na had ik het er uit gehaald. Nu was dat ééne schroefje blijkbaar korter dan de anderen, want nauwelijks had ik het een Slag losgedraaid, of het viel naar beneden. Met een hevigen bons kwam het stuk ijzer op mijn hoofd te recht. Het werd zwart voor mijn oogen en het was alsof ik door het betonnen vloertje weggleed... Hoe lang ik daar onder dien schake laar gelegen heb, weet ik niet, maar langzamerhand kwam mijn bewustzijn Weer een slag met de deur. Jan daar gebeurt iets, constateerde mevrouw. Ik ga kijken. Iets van Speycks: Dan maar de lucht in, wist Verhagen in deze woorden te leggen. Oh.oh.Jan, kreet mevrouw. Hoe durf je? Ik ga. Verhagen speelde zijn rol uitstekend. Met een krijgshaftig gebaar trok hij zijn pantoffels aan. ten volle bereid den vijand tegemoet te treden. Jan zonder revolver, oh Jan. Jan schreed de trap af, zonder revol ver doch met een tientje. Halverwege brulde hij een vraag naar beneden met een stem als van een bananenkoopman. Ben je gek geworden? Denk je dat je hier den boel zoo maar weg kunt ko men halen? Dat ik bang voor je ben, denk je dat? Hij keek even naar boven, genoeg om te zien, dat Annie zijn krijgs verrichtingen gadesloeg. Daar stapte Jan Verhagen op het ge vaar af. Het gevaar speelde voor ge schrokken en liet zich een tientje in de hand drukken en daarna in de borst grijpen. - Oh, wat gaat het goed, dacht Verhagen. Hij schudde Jos Roodpij door elkaar. Net bijtijds ben ik er bij hè? Nog steeds de bananenkoopmansstem. Net bijtijds hè? Wat sta je daar nou hulpe loos. lafaard. Jos werd behoedzaam tegen den muur gedrukt, of liever tegen den muur ge vlijd. Geen politie, denk aan mijn vrouw en kindertjes, meneer, asjeblieft geen politie ’t Is de eerste keer en ik doe het nooit weer. Ik had zoo’n honger.Ook Jos Roodpij zei zijn rolletje zoo, zonder generale repetitie, keurig op. Verhagen keek naar boven als triomfator. Hmik ben zelf getrouwd, dit maal zal ik je laten gaan, maar een vol gende maal breek ik je beenen. Het was geen origineel dreigement, doch het paste te goed bij het slot van deze co- medie om het niet te gebruiken. Jos Roodpij verliet het tooneel. De deur sloeg hard achter hem dicht. Annie gleed de trap af, de verwachte omhel zing volgde. Toen opende zij de kamer deur. Groote wanorde, dressoir openge rukt, tafelzilver verdwenen, verder nog eenige kleine snuisterijen weg. Alles bi elkaar liep het de f 500 niet ver mis. Mevrouw keek haar man aan, een tweede, nu onverwachte omhelzing volg de. Dure omhelzingen, rekende Verha gen in zichzelf uit, een dure comedie. Doch toen hij In de stralende oogen van zijn vrouw keek, glimlachte hij. on danks alles, en dacht: „Schijn is ook wat waard". voor gekleed. Nee, Verhagen hoorde ook niet in deze buurt, doch een droevige dialoog tusschen zijn vrouw en hem had deze tocht tot gevolg. Zijn vrouw had gezegd dat ze hem laf vond, laf, niets meer en niets minder. Dat woord had hem diep 1 en hij was gaan piekeren hoe moed zou kunnen toonen. Al pein zend was er in zijn brein een plan ont staan. een stout plan, om een inbrekers- scène in elkaar te zetten, met hem als de triomfeerende held, de moderne over winnaar van de onderwereld, de zonder angst strijder tegen het sluipersgilde. Dit plan nu bracht hem hier, in deze buurt, op zoek naar een vent, die de verliezende partij in deze comedie wou spelen. Tegen een honorarium natuur lijk. In zijn gedachten speelde de comedie zich reeds af. Grootmoedig de politie er buiten latend, zou hij den kerel beet- grijpen, bij zijn nekvel of ergens anders, hu wat een greep zou het zijn.Zijn vrouw, stom geslagen door zooveel durf zou hem snikkend van emotie om den hals vallen en zij zou hem voortaan I aanbidden als een held. Zoo. de werkelijkheid vooruithollend, liep Verhagen te zoeken naar het adres van Jos Roodpij. een knaap die wel eens als „boefmodel” fungeerde op de Kunst academie, waar Verhagen’s neef stu deerde. ,4os. Roodpij, van Driessenstraat 31” was het adres. Ho, hier had je 31. Een vuil, verveloos huls. Een deur zonder bel. Als een kleine jongen rammelde Ver hagen aan de brievenbus. Geen geluid. Hij bonsde op de deur, tot driemaal toe. Wederom geen resultaat Plotseling stond er Iemand naast Verhagen, een in dividu van een Jaar of dertig, ondanks zijn lompen een type, een persoonlijk heid. Hij keek naar Verhagen en scheen niet te begrijpen, wat zoo’n heer hier Wanneer de koffie bloeitBloeiende takken van de coffea arabica (Illustratie uit: „De koffiecultuur" door J. Hagen.) „Vera Fontaine”, roman door Geertje Maerssensde Meent. N.V. Em. Querido’s Uitg. Mij Amsterdam. Vera Fontaine is een jong, spontaan, onbedorven meisje, dat, als ze meerder jarig is geworden, het landhuis op de heide van haar ouders verlaat, voort gestuwd door een heftigen drang „het leven te leeren kennen”. Voor eenzelf de geval heeft enkele weken geleden Eva Raedt de Canter ons geplaatst in **ar roman „Wankele Waarheid". In De regen is gevallen. De aarde geurt De Betuwe bloeit Heesters en boomen in tuinen en op erven dragen een weelde van jonge bloesem, sneeuwblank en teer- rose, het prille leven van de lente zet zich feestelijk in. Duizenden brengen een bezoek aan de bloeiende boomgaarden, zij vallen van de eene verrukking in de anderede harten staan wijd open voor de schoonheid van het eigen land. Zoo is het leven goed, met bloemen en met bloesems, welke een wijle doen vergeten, dat er ook nog iets anders is. De boer ziet toe en wij zien toe en van deze weelde in hei Hollandsche landschap dwalen onze gedachten ver weg, naar de bloesems onder de tropische zon, naar dien anderen Hollandschen boer in de Indische gewesten, naar den planter op de hellingen der vulkanen, onder de scha- duwboomen van den koffietuin. Als de koffie bloeit Dat is de lentetijd in de tropen, wan neer de koffieheester zich gaat zetten tot den grooten bloei. Geurend en feeste lijk en onvergetelijk voor wie er getuige van was. De knoppen rekken' zich tot den kaarsvorm, zóó willig en toeschietelijk, dat de simpele prikkeling van een buitje van slechts enkele millimeters voldoende is om al die sluimerende kracht te doen uitslaan in een jubel van bloesems. Als dit buitje er is, dan gaat de plan ter rond, speurend naar het witte won der, dat zich immer herhaalt en waarin hij ziet of hij voldoening zal hebben van zijn vaak zorgelijk werk. En naarmate het wit der bloemen dichter op de takken rust, zoodat het nu en dan schijnt alsof de heester is bedekt met sneeuw figuren, zóó zwaar van lokkenden reuk, dat de wind uit alle tuinen er de drager van is.welriekende beloften in diezelfde mate zet de koffieboer zijn verwachtingen op voor den komenden oogst Er zit een speculatief element in de koffiecultuur, dat de verbeelding prikkelt en de aan dacht spant De knoppen kwamen en de „kaarsjes’* vormden zichhet is alles normaal gegaan, maar dan is het wach ten op den regen en dan blijven vaak de kwade verrassingen niet uit. Dan tuurt de planter ongeduldig naar den Zuidelijken einder, of hij daar de wolken ziet. Hij wacht op de blanke glorie van zijn boo men. die zijn verwachtingen bepaalt voor den komenden oogst. Het kleinste buitje na de droge periode, welke de boomen tot knopontwikkeling bracht, bezit too- verkracht Want als de „kaarsjes’’ er eenmaal zijn, dan kunnen na den regen de bloesems in een dag of twee doorko men. Dan breken de dagen aan van het hoogfeest, waarvan De zijn ,,Nuit de Mai” een eigen weg. Bovendien wordt Lies bet ons voorgeleid door een gerouti neerde romancière. Eva Raedt de Can ter, terwijl Vera Fontaine ten tooneele wordt gevoerd door een debutante in de romanletterkunde, mevrouw Geertje Maerssensde Meent. Men begrijpt, dat dit eenig verschil maakt. Laten wij echter direct mogen vaststellen, dat Geertje Maerssens onmiskenbaar talent bezit. Haar boek moge dan een eersteling zijn, met de fouten die over het algemeen eerstelingen eigen zijn, vooral compositorisch -, er komen ge deelten in voor, die literair voortreffe lijk zijn en die van een schrijftalent getuigen, dat hooge verwachtingen rechtvaardigt. Merkwaardig is het, dat waarin Vera Fontaine, de hoofdfiguur, niet of slechts terloops voorkomt De figuur van Vera blijft in een iet wat romantisch waas gehuld; dit kon van Liesbet in „Wankele Waarheid” allerminst worden gezegd. Er zit on- tégenzeggelljk iets romantisch in dit onbedorven meisje, dochter van een professor, dat van de heide is geko men naar de groote stad om daar het leven te leeren kennen, het leven, dat voor haar „de liefde" is, de liefde, romantisch gevoeld en beleefd, totdat vrouwen en kinderen op het land en van de vrouwen en kinderen in de ar moe-buurten van de groote stad. Vooral de kinderen zijn prachtig geteekend; „de Groene”, het schooiertje uit de- stad, en Matjl, het kleine, ziekelijk? meisje uit het dorp, behooren tot de beste kinderfiguurtjes, als croqv.is van Poulbot! die we lang als literaire teekening hebb n aangetroffen. Waarlijk, dit zijn literal, e juweeltjes, waarvan men alleen betreu ren moet, dat zij in dezen roman, com positorisch bezien, in een verkeerd ka der staan. Geertje Maerssens heeft er echter mede bewezen, dat zij over een sterk talent beschikt. Het debuut moe* dan niet in elk opzicht geslaagd zijn, „Vera Fontaine” is toch een boek, dat zeer bijzondere aandacht verdient. Kin deren werden zelden geteekend met zooveel liefde en begrip als hier door een debuteerend schrijfster, van wie wij ook daarom de ontwikkeling met de grootste belangstelling zullen blij ven volgen. Hier mogen, en dit vast te stellen is in onze huidige literaire periode een bijna feestelijk genoegen -, van een jong talent groote verwach tingen worden gekoesterd. Toen Jim op de Hudson-fabrieken kwam, kreeg hij dadelijk den bijnaam van „de Witte”. En dat was geen won der, want Jim had spierwit haar, geen peen ha ar doch wit, als dat van een grijsaard. Ware het, dat Jim er den leeftijd voor had, niemand zou zich er over verwonderd hebben, doch hij was nauwelijks dertig jaar oud. Zijn medearbeiders hadden zich al dikwijls het hoofd gebroken over de vraag, hoe zoo’n jonge vent nu aan zulk spierwit haar kwam. De een meen de dat het een ziekte was, de ander dacht aan een familiekwaaltje, maar niemand wist het juiste van de zaak. Jim was electriciën, een goede elec- tricien. maar één ding wilde hij niet: J „Stuur me asjeblieft nooit in een scha- kelhuisje baas, had hij in het begin ge zegd. van die dingen heb ik niet te rug”. De baas liet het maar zoo, omdat er genoeg andere menschen waren, die er geen been in zagen. En Jim deed zijn andere werk uitstekend. Na verloop van een paar maanden had Jim zich vele vrienden verworven en eindelijk trok één van hen de stoute schoenen aan. Kerel, hoe kom je toch in vredes naam aan zoo’n witten kop met haar? Jim streek over zijn lokken, die ha gelwit over het voorhoofd vielen. Hij keek ernstig en zei: Ik wil het jullie wel vertellen. Tenslotte is het geen ge heim, en ik behoef me er ook niet voor te schamen. Voor ik hier op de Hudsonfabrieken kwam, werkte ik als storingsmonteur bij den Western-Electric. Op een dag moest ik naar een of ander fabriekje, in de bergen. Ik geloof, dat ze daar kleine machines maakten of zoo. deze geschiedenis van een Jong meis jesleven vraagt Liesbet aan haar oom Verster: „Hoe moet je het aanleggen om alles, alles van het leven te krij gen? Om bij het leven te komen en het vlakbij te zien, het te kunnen betasten, ondergaan, er heelemaal mee vol te loopen?” En Vera Fontaine vraagt: dit juist passages zijn, „Leven, leven, bestaat er iets heerlij- kers? Voelen dat men is, weten dat men is, telkens ontdekken, dat men is? En scheppen, handenvol, uit al wat rondom leeft?” Liesbet en Vera verlangen dus bel den, vurig en onstuimig, het leven te leeren kennen en bij voorkeur zoo grondig mogelijk. Veel verder kan men de vergelijking tusschen beiden niet trekken. Hun karakters loopen vri, sterk uiteen en in de wijze, waarop zl het leven willen veroveren, volgen zi, hebt, dat je ’t zelfs noodig vond, een bordje en een aschbakje stuk te smijten, dat je. Hohoho! kwam Brinkhorst nu met forsche stem tusschenbeide, Dat asch bakje viel vanzelf op den grond en dat bord brak, omdat er een barst in zat. En schelden doe Ik nooit. Als hier iemand wel eens scheldt. .1 Dat deed de maat bij Anna overloopen. Jaag je me wéér de deur uit? dreig de ze. Doe wat je niet laten kunt! Brinkhorst zich meer en meer gaan. Ik waarschuw je. Ga naar.Hendrik! Ja, dat is een idee. 't Scheelde weinig, of deze schandelijke uitroep deed Anna ontploffen. Ze wierp hem een vernietigenden blik toe, verliet de kamer en geen 5 minuten later hoorde Brinkhorst de buitendeur hard dichtslaan. Met puilende oogen viel hij in zijn stoel. Hij wachtte uren en uren. Waar was ze naar toe? Hendrik was natuurlijk on zin, al had hij 't wel een beetje verdiend. Was hij werkelijk zoo treiterend geweest? Dat had toch heusch niet In zijn bedoe ling gelegen. Maar behalve Hendrik had je de Driessen’s en de van Meeteren’s en de Tuilinga’s, allemaal goeie kennissen van ze. Hemel, dat werd een belachelijk schandaal. Ach, ze zou wel terugkomen! Ze stelde zijn geduld alleen op de proef. Hij kreeg er waarachtig slaap van. Hij begon te ga pen, keek op de klok. Drommels, ‘t was bij half twee! Ja, dan kwam ze zeker niet meer thuis. Wat moest hij beginnen? Ja, hoor, daar zou hij nu maar niet over denken. Voor 't moment zat er niets an ders voor hem op dan te gaan slapen. Als hij kón! O, wat een figuur sloeg hij mor gen tegenover Piet en Hetty. Dat werd een echt feestelijke ontvangst. Ongelukkiger dan hij weten wilde, ging hij naar boven, betrad de slaapkamer, knipte 't licht op. Maar wat hoorde, wat zag hij? Daar lag Anna met een blos op de wangen, zwaar ademend. Ze sliep als een roos. O, die slag met de deur was dus maar komedie van haar geweest? God dank! Op zijn teenen liep hij naar haar toe. Zijn oog viel op een stukje beschreven papier Hij nam het op, las: „Omdat het begon te regenen, ben ik niet gegaan. Alleen diórom! Geloof je me? Nee, lieveling, sprak Brinkhorst zacht en hij kuste haar omzichtig om haar niet te wekken. Daar geloof ik geen woord van. En ik beloof je, als Piet en Hetty naar huis terug zijn, zeggen we wéér, maar dan om al 't pleizier, dat we met zijn viertjes hebben gehad, in b 1 ij d e herinnering: „Toen 't Pinksteren was. Weet je nog wel? vroeg Brinkhorst met een knipoog tegen zijn vrouw, het vorige jaar? Dat was me een Pinkster feest! Schei maar uit! weerde Anna af. Ik moet er niet aan denken. Waarom niet? ging Brinkhorst pla gend door. O, o, wat was je boos! En om niets! Om niets moet je nu weer niet zeg gen, verdedigde Anna zich. Het was misschien een beetje overdreven van me, maar jij ging er ook zoo fel tegen in. Dat js nu eenmaal jouw manier. op, kind, of we beginnen weer! ben ik niet bang voor, lachte Anna terug. Wij zijn wijzer geworden, wat jij? Ik wel, bleef Brinkhorst grap; Maar als jij aan het doordraven sl weet ik ‘t nog niet. Is 1 nu genoeg? maakte Anna er een eind aan. Jij zou de narigheid naar je toehalen. Nee, we zullen 't dezen keer heel gezellig hebben. Met Piet en Hetty hebben we *t altijd uitstekend kunnen vinden en nu die komen logeeren! Ik stel me er ten minste een boel van voor. ,r tout va fleurlr kwam doen. Zijn borstelige wenkbrau wen waren opgetrokken en zijn voor hoofd was gerimpeld. Ik zoek Roodpij," Jos, Roodpij. be gon Verhagen, hulpeloos kijkend naar de deur. Aangenaam, klonk het. Een schorre stem, een klank die je onrustig maakt. Weet u of hij thuis is. Hij is niet thuis, hij staat voor u. Het was duidelijk, maar aan den on- prettigen kant. De klank van de stem, de manier van spreken, het waren de tails, die Verhagen deden huiveren. On getwijfeld was het een tronie, geknipt voor de opvoering, maar toch had Ver hagen liever een wat minder onheilspel- lenden partner gehad. Wilt u een tientje verdienen? Een tientje, waarom niet 't Klonk kort en sinister. 't Is een weddenschap, de zaak zit zoo, en Verhagen vertelde hoe de zaak zat.om zonder politie, alleen door koelbloedige tegenwoordigheid van geest, een inbreker uit je huis te krij gen. Vannacht kan ik niet Job scheen meer nachtelijke business te hebben, maar morgennacht is Jos present en je beenen worden gebroken door mij of door een ander, als de klabakken er lucht van krijgen. Heerlijk vooruitzicht, dacht Verha gen, terwijl hij Jos enkele aanwijzingen gaf. Je laat je met voorzichtig. Verhagen hield even op en keek ter sluiks naar Jos, stel je voor, dat hij het eens niet voorzichtig deed, met voorzichtig tegenspartelen de deur uit zetten. Oh Ké, morgennacht om twaalf uur maar denk om je beenen bij niet beta len of bij gezanik met de politie. Dat tientje frommel ik wel in je handen morgennacht. Je haalt iemand dan ook de woorden uit den mond, kregelde Anna terug. Wat hebben we nog met het vorige Pink ster te maken! Brinkhorst trok nerveus aan zijn sigaar. Hij kon 't niet hebben, dat Anna dien Hen drik op de proppen bracht. Goed, die had vroeger om haar geloopen. Maar dat was al zóó lang geleden! En ze had hèm dan toch maar geprefereerd! Anna kuchte eens, neuriede dan om hem wat af te leiden Dat had een goed effect op manlief. Hij voelde zich al wat kalmer worden. Tóch scheen hij nog niet van zijn onder werp te kunnen afstappen. En hij vroeg, terwijl een glimlach over zijn gezicht speelde: Waar ging die ruzie ook weer over? W?lke ruzie? Met Pinkster. Wel, lieve hemel! riep Anna nu drif tig uit. Ik wil er niets meer over hoo- ren, versta je? Waarom niet? ging Brinkhorst met eenige voldoening door, want op die ma nier nam hij eenigszins wraak over Hen drik. O, ja. ik weet ’t! Jij had appelen taart besteld, omdat tante Sophie, die bij ons zou komen, er zooveel van hield. Maar ik lust die zurigheid niet. Daar bromde ik even over. Dat nam je zóó hoog op dat ------- - - je me van alles naar het hoofd wierp: de Brinkhorst knikte instemmend. Ach ja. I nieuwe japonnen, die je droeg, waren niet als je geen kinderen bad (maar daar wa- naar mijn smaak, ik ging niet naar de ren ze na tien jaar eindelijk overheen), concerten, waar jij dol op was, ik had aan zocht je t in prettig gezelschap. En idealer merking op onze leesportefeuille, op gasten dan Hetty en Piet kon je je niet in- Anna keek hem aan met vlammende *e war®n allebei van een aan- oogen gn van haar stoej opstaande, viel stekelijk opgewekt humeur! Als je maar ze hem in de rede: aan ze dacht, kwam je al in stemming. Wat heb jij een prachtig geheugen! Nee, hoor, dat was in orde. Maar dan zal je je ook wel herinneren, En dan maar bridgen! wreef Brink- dat je met scheldwoorden geantwoord borst zich in de handen. Toch niet den heelen avond? wierp - - Ik word suf van dat De goede planter, wiens hart onrustig klopt te midden van zijn bloeiende tui nen, verkeert in die dagen in een periode van gestaag berekenende verwachting Van den rug van zijn paard af heeft hij een goed zicht op de heesters en op wat de takken aan bloesem dragen. Is de bloei flink doorgekomen en mooi egaal, dón zegt hij: dat daar voor een picol of vier, vijf koffie zit, als alles goed verlooptMaar bloei is en blijft niet meer dan een belofte, in de bloeiende boomgaarden van de Betuwe evengoed als in de bloesemende koffietuinen op de hellingen der Indische vulkanen. De bloei kan tot tevredenheid stemmen, doch ook tegenvallen. Er zijn zooveel factoren, welke zich later nog doen voelen, en eigenlijk zou je, als kofieboer, zon en regen aan een lijntje moeten hebben om den boom precies te geven wat hem toe komt. Overal teekent zich het donzig wit der bloesems af, inderdaad, hier is alles vol hoop en verwachting. De koffietuinen zien er in dezen tropischen lentetijd keurig verzorgd uit. Het gevallen blad is zorg vuldig bijeengebracht en de grond om de stammen is schoongemaakt, zoodat men met den pluk de afgevallen koffiebes ge- makkelijk kan terugvinden. Wanneer de bloei goed In gang is, dan ziet de koffieboer de eerste weken daarna liever geen regen, want een tekort aan zon, kan in die dagen fataal worden omdat de bloesem zon noodig heeft, de bestuiving beter gaat en alles zich mooier „zet". Dus kijkt de koffieman dan weer vol spanning naar de lucht, maar nu met tegengesteld verlangen; inderdaad is hij veeleischend met zijn zich altijd wijzi gende wenschen. Later, na den bloei, als hij dus klaar is met de schatting van zijn oogst, volgt een nieuwe taxatie en nu op de vrucht- zetting. Bloei was slechts belofte; de vruchtzetting geeft reëeler basis. Is de koffiebes eenmaal rijp, en dit valt elf twaalf maanden na den bloei dan volgt de groote pluk, waarbij duizend tot tweeduizend inlanders, mannen en vrou wen, in de tuinen werk vinden. In deze dagen van den grooten pluk verlangt de koffieplanter droog weer, want slagregens slaan de bessen neer en *t kost moeite deze weer bijeen te laten zoeken. Er is In de koffietuinen in de tropen altijd veel te doen, maar de mooiste periode blijft toch die van den grooten bloeiHier, in den bloeienden Hol landschen bongerd sluiten we even de oogen en we zien het melkwit van de bloesempracht in den schemer van een maanlichten nacht in de tropen. De herinnering aan dien bloei is on vergetelijk, de herinnering aan dat witte welriekende bruidsbed, waarop zich, ge heimzinnig en snel, het jaarlijksche pro ces voltrekt, welks omvang en diepte het heil van het bedrijf van den Holland schen koffieboer in de Indische gewesten bepaalt Na haar genegenheid voor een Hon- gaarschen emigrant, die naar Amerika gaat, begint voor Vera „het groote avontuur”; zij leert Jeroen Franke kennen, een bekend chirurg, geliefd bij de vrouwen, een ijdele natuur, voor wien de verhouding met de levens- begeerige jonge Vera slechts een epi sode is. Vera wordt in hem diep teleur gesteld, maar zij vindt den weg terug van de stad naar het dorp, van het gecompliceerde leven naar dat van den eenvoud, aan de bron, waarvan zij haar evenwicht herstelt. De schrijfster heeft de geschiedenis van deze verhou ding psychologisch wel aanvaardbaar gemaakt, maar toch niet met die kracht van overtuiging, welke het verhaal zou hebben kunnen maken tot iets in groo ten stijl. Er zouden stellig bedenkin gen zijn op te werpen, maar daarvan zien we af tegenover dit debuut, dat in vele opzichten zoo loffelijk is en ten slotte ook vanwege het feit, dat het geheele geval min of meer geadeld wordt door de romantiek van Vera’s innerlijke wezen. Literair vormt „het avontuur” van Vera en Jeroen het zwakste gedeelte van het boek. Het literair sterkste gedeelte wordt ge vormd door de beschrijvingen van het leven op het land, van de eenvoudige Anna tegen. eeuwige gekaart. Nu, den heelen avond! suste Brink horst. Maar als je er eenmaal mee be gint.. Ik wil ook wel eens een beetje pra-1 In een stille straat van een groote m®ar v uet! n i„vv. stadsachterbuurt met leelijke scheef-te- toe. Ik belóóf^ da t‘J ik om denken gen-eikaar-gezakte huizen stond een sjo- zal. En geef me nu nog een kopje thee fel gekleede man lusteloos voor zich uit Anna dééd zulks. Hè. wat zaten ze echt genoegelijk! t Was wei een beetje verve lend. dat Brinkhorst tegenwoordig zoo, weinig om handen had (daardoor lummel- deld, turend naar de huisnummers, een de hij den halven dag in huls rond en dit man, die heelemaal niet in deze buurt gat zooals dat dan gaat soms wrijving), thuishoorde, hij was daar veel te netjes maar, enfin, daar wilde ze met de komende feestdagen niet over piekeren. Als Piet en Hetty morgen Zaterdag arriveeren, moeten ze niets dan blijheid vinden. Dat hóórde zoo, als je weer eens bij elkaar kwam Je hebt wel gezorgd, dat je van alles in huis hebt? informeerde Brinkhorst naar den bekenden weg. Laat dat maar aan mij over, man! Ben je ooit iets te kort gekomen? Ik heb I gegriefd een verrassing bit de koffie en de banket- hü moet bakker brengt ook. u Brinkhorst knikte weer hoogst tevreden Ja, die Anna was een vrouw! Hij dronk zijn laatsten slok thee, stak een nieuwe sigaar op. Rook toch niet zooveel! vermaande Anna Het is vanavond al je derde. Je moet ze niet tellen, verdedigde Brinkhorst zich jolig t is Pinkster Nóg niet! Nou ja, 't scheelt niet veel. En ik heb nog een heel kistje staan, hoor! Maak je om Piet niet bezorgd. Beiden zwegen een oogenblik. Anna nam een koekje. Een vfouw moest óók wat hebben. Toen haalde Brinkhorst zijn oude herin nering weer op. Ach, ach, wat was je kwaad! Wanneer? •- t Vorig jaar Pinkster. Daar gaf jij dan ook wel reden voor! Sst. sst ast.! Ik wil je niet beschuldi gen, maar 't lag heelemaal aan jou. t Zou wel een wonder zijn, als je dat I niet zei. En je bent de deur uitgeloopen, naar Je moeder! ging Brinkhorst door met een schaterlach. Je zou nooit, nooit meer terugkomen, zei je. En ‘t heeft waarachtig twee dagen geduurd! Hahaha! Hahaha! Ik zou er nog maar pret over heb ben, sprak Anna afkeurend. Hoe kan een man zoo zijn. Maar toén had je géén nleizler Je hebt gesoebat, of ik weer bij je kwam. Och, och, wat was je onder een hoedje te vangen! Nu ja, ik wou de verstandigste zijn, prees Brinkhorst zichzelf. 't Gaf zoo’n vertooning voor de menschen! Enfin, nu kan dat niet meer gebeuren Waar zou je naar toe moeten? Je lieve moeder leeft niet meer en je hebt niemand ander». Dat zou je nog meevallen, sneed Anna op. Ik heb wel twintig families, waar ik welkom ben! En, als de nood aan den man is, je weet, Hendrik wacht nog altijd op me! Ja, ’t zou wel een wonder zijn, als die kerel er niet aan te pas kwam, ging Brinkhorst er humeurig op in. Erg deli caat kan ik 't niet van je vinden. \1

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 15