HAAGSCHE COURANT
Toen het Pinksteren
was
LETTERKUNDIG BIJBLAD
De
hedendaagsche
roman van een
jonge vrouw
VAN DE
en
Zaterdag 31 Mei 1941, No. 17890.
DE HELD
DE SCHAKELAAR
Letterkundige Kroniek
De strijd tusschen
verstand en gevoel
Als de Bongerd bloesemt
de koffie bloeit
De armoe-buurten eener
groote stad
F5C—1
liet
b.4.p.3.
door
JOH. W. BROEDELET.
een
Musset zong in
sedert
JOHAN KONING»
te staren.
Er kwam iemand de straat ingewan-
Hou
Daar
m.
at.
denken. Die waren allebei van een aan*
maar
Het koffieland is op zijn mooist in den
tijd van den groeten bloei. De wind is
bezwangerd met een scherp en prikke
lend aroma. We stijgen te paard en ma
ken een tocht door deze tropische lente-
weelde. Aan beide zijden van het zacht-
hellende pad staan de koffieboomen ri'
aan rij, en de dunne takken, dicht bedekt
met witte bloesems, hangen tegen het ge
zicht. Het is een weelde van verlangen
en in ieder kelkje bruist het geheim
zinnige werk der bevruchting, de schep
ping van nieuw leven.
De planter tracht met kennersblik uit
den omvang van die blanke pracht zijner
boomen de waarde van den komenden
oogst af te lezen.
r immortelle
[nature.
Se remplit de parfums, d’ amour et
[de murmure...”
Een klok sloeg twaalf uur, het was
het begin van den bewusten nacht
Verhagen’s handen gleden onder zijn
kussen en grepen een tientje. Verdraaid
daar klonk al gestommel beneden, was
die vent nu al binnen, hij had niets ge
hoord Daar sloeg de buitendeur, Jos
deed het zeker nog eens over. Annie
schrok wakker.
Watwatwat is er? vroeg ze
half slapend.
Ja, acteerde Verhagen ik schrik
ook wakker.
een harde, onverbiddelijke realiteit het
verstand inschakelt daar, waar tot op
dat oogenblik het gevoel oppermachtig
was, het zuivere gevoel, het schoone
verlangen, de gelukzalige droom van
een romantisch meisjeshart Zonder
deze romantiek zou het levensverhaal
van Vera Fontaine gemakkelijk banaal
geworden zijn, neen, „banaal” is
deze geschiedenis niet al stort de
jeugdige Vera zich in meer dan één
avontuur en al hebben deze avonturen
een karakter zóó oud, dat men zich
moeilijk kan voorstellen, dat dit afge
zaagde thema nog een nieuwen vorm
kan vinden. De romantiek redt hier
inderdaad de situatie. Aan deze zelfde
romantiek danken wij menige gevoelige
bladzijde. Stelt men de vraag, of deze
romantiek gerechtvaardigd is voor een
modern meisjestype als Vera Fontaine,
dan kan men op deze vraag gerust een
bevestigend antwoord geven. De ro
mantiek is niet dood. Deze kwestie is
reeds zoo vaak aangesneden, dat we er
hier gevoegelijk over kunnen zwijgen.
Men kan in deze romantiek een reactie
zien op het verschijnsel van geestelijke
verarming en materieelen achteruit
gang, een wcldadigp correctie als men
wil die vanzelf weet leidt tot dieper
levensinzicht.
weer terug. Ik opende mijn oogen en
merkte, dat ik nog steeds onder den
schakelaar lag. Dan.ik verstijfde van
schrik. Daar hoorde ik het zachte ge
brom van den schakelaar, die blijkbaar
weer onder stroom stond. Op dne cen
timeter van mijn hoofd af liepen de
zware koperen draden langs de massief
pórceleinen potten. Ik wist, dat er vijf
duizend volt op stond. Ook aan de zijde,
waar mijn beenen lagen liepen de doo
delijke draden.
Als ik één beweging maakte zou er
contact ontstaan en was het met me
gedaan. Als versteend staarde ik naar
boven en kon geen geluid uitbrengen.
Het zou trouwens weinig helpen want
de deur van het schakel huisje was ge
sloten en de muren waren van dik be
ton. Ik had neiging om te gaan niezen.
Maar dat beteekende een wissen dood.
Immers wie niest, maakt beweging en
ik mocht geen beweging maken. Een
centimeter van mijn beenen af liepen
de draden, drie centimeter boven mijn
hoofd joeg een stroom van vijfduizend
volt door de koperen draden. Ik viel
weer terug in een doffe bewusteloos
heid....
Later op den dag bemerkten ze bij de
Western, dat er iets niet in orde was.
Zit schakelden weer uit en belden het
fabriekje op. De mannen, die mij er
onder vandaan haalden, dachten, dat ik
dood was. Maar gelukkig bleek dit niet
het geval te zijn. Ik ging een week met
verlof om op te knappen.
Maar, Jim wees op zijn witte haren,
dat heb ik er van overgehouden.
Enfin, er was een olieschakelaar stuk
en ik trok er met mijn motor op uit
Tegen een uur of tien was ik er en de
schakelaar, die in een klein betonnen
gebouwtje stond, vertikte het grondig.
Ik schatte het een karweitje van ander
half uur. Dus belde ik naar de centrale,
dat ze moesten uitschakelen en om
twaalf uur, als ze geen tegenbericht van
me kregen de zaak weer onder stroom
konden zetten.
Heb je een horloge bij je, vroegen
ze me aan den anderen kant van de lijn.
Dat had ik en ik zette het gelijk met
de klok van de Western. Vol goeden
moed toog ik aan het werk, maar het
vlotte niet erg.
Ik moest onder het geweldige ding
kruipen en had nauwelijks ruimte om
me te bewegen. Ik zal zoowat een uurtje
bezig geweest zijn toen ik na veel ge-
wurm en moeite het kapotte onderdeel
er afgesloopt had. Het was een zwaar
ijzeren ding, dat ergens tusschen den
schakelaar zat, vlak boven mijn hoofd.
Op één schroeije na had ik het er uit
gehaald.
Nu was dat ééne schroefje blijkbaar
korter dan de anderen, want nauwelijks
had ik het een Slag losgedraaid, of het
viel naar beneden. Met een hevigen bons
kwam het stuk ijzer op mijn hoofd te
recht. Het werd zwart voor mijn oogen
en het was alsof ik door het betonnen
vloertje weggleed...
Hoe lang ik daar onder dien schake
laar gelegen heb, weet ik niet, maar
langzamerhand kwam mijn bewustzijn
Weer een slag met de deur.
Jan daar gebeurt iets, constateerde
mevrouw.
Ik ga kijken. Iets van Speycks:
Dan maar de lucht in, wist Verhagen in
deze woorden te leggen.
Oh.oh.Jan, kreet mevrouw.
Hoe durf je?
Ik ga. Verhagen speelde zijn rol
uitstekend. Met een krijgshaftig gebaar
trok hij zijn pantoffels aan. ten volle
bereid den vijand tegemoet te treden.
Jan zonder revolver, oh Jan.
Jan schreed de trap af, zonder revol
ver doch met een tientje. Halverwege
brulde hij een vraag naar beneden met
een stem als van een bananenkoopman.
Ben je gek geworden? Denk je dat
je hier den boel zoo maar weg kunt ko
men halen? Dat ik bang voor je ben,
denk je dat? Hij keek even naar boven,
genoeg om te zien, dat Annie zijn krijgs
verrichtingen gadesloeg.
Daar stapte Jan Verhagen op het ge
vaar af. Het gevaar speelde voor ge
schrokken en liet zich een tientje in de
hand drukken en daarna in de borst
grijpen. - Oh, wat gaat het goed, dacht
Verhagen.
Hij schudde Jos Roodpij door elkaar.
Net bijtijds ben ik er bij hè? Nog
steeds de bananenkoopmansstem. Net
bijtijds hè? Wat sta je daar nou hulpe
loos. lafaard.
Jos werd behoedzaam tegen den muur
gedrukt, of liever tegen den muur ge
vlijd.
Geen politie, denk aan mijn vrouw
en kindertjes, meneer, asjeblieft geen
politie ’t Is de eerste keer en ik doe het
nooit weer. Ik had zoo’n honger.Ook
Jos Roodpij zei zijn rolletje zoo, zonder
generale repetitie, keurig op.
Verhagen keek naar boven als
triomfator.
Hmik ben zelf getrouwd, dit
maal zal ik je laten gaan, maar een vol
gende maal breek ik je beenen. Het was
geen origineel dreigement, doch het
paste te goed bij het slot van deze co-
medie om het niet te gebruiken.
Jos Roodpij verliet het tooneel. De
deur sloeg hard achter hem dicht. Annie
gleed de trap af, de verwachte omhel
zing volgde. Toen opende zij de kamer
deur. Groote wanorde, dressoir openge
rukt, tafelzilver verdwenen, verder nog
eenige kleine snuisterijen weg. Alles bi
elkaar liep het de f 500 niet ver mis.
Mevrouw keek haar man aan, een
tweede, nu onverwachte omhelzing volg
de.
Dure omhelzingen, rekende Verha
gen in zichzelf uit, een dure comedie.
Doch toen hij In de stralende oogen
van zijn vrouw keek, glimlachte hij. on
danks alles, en dacht: „Schijn is ook
wat waard".
voor gekleed.
Nee, Verhagen hoorde ook niet in
deze buurt, doch een droevige dialoog
tusschen zijn vrouw en hem had deze
tocht tot gevolg. Zijn vrouw had gezegd
dat ze hem laf vond, laf, niets meer en
niets minder. Dat woord had hem diep
1 en hij was gaan piekeren hoe
moed zou kunnen toonen. Al pein
zend was er in zijn brein een plan ont
staan. een stout plan, om een inbrekers-
scène in elkaar te zetten, met hem als
de triomfeerende held, de moderne over
winnaar van de onderwereld, de zonder
angst strijder tegen het sluipersgilde.
Dit plan nu bracht hem hier, in deze
buurt, op zoek naar een vent, die de
verliezende partij in deze comedie wou
spelen. Tegen een honorarium natuur
lijk.
In zijn gedachten speelde de comedie
zich reeds af. Grootmoedig de politie er
buiten latend, zou hij den kerel beet-
grijpen, bij zijn nekvel of ergens anders,
hu wat een greep zou het zijn.Zijn
vrouw, stom geslagen door zooveel durf
zou hem snikkend van emotie om den
hals vallen en zij zou hem voortaan
I aanbidden als een held.
Zoo. de werkelijkheid vooruithollend,
liep Verhagen te zoeken naar het adres
van Jos Roodpij. een knaap die wel eens
als „boefmodel” fungeerde op de Kunst
academie, waar Verhagen’s neef stu
deerde.
,4os. Roodpij, van Driessenstraat 31”
was het adres. Ho, hier had je 31.
Een vuil, verveloos huls. Een deur
zonder bel.
Als een kleine jongen rammelde Ver
hagen aan de brievenbus. Geen geluid.
Hij bonsde op de deur, tot driemaal toe.
Wederom geen resultaat Plotseling
stond er Iemand naast Verhagen, een in
dividu van een Jaar of dertig, ondanks
zijn lompen een type, een persoonlijk
heid. Hij keek naar Verhagen en scheen
niet te begrijpen, wat zoo’n heer hier
Wanneer de koffie bloeitBloeiende
takken van de coffea arabica
(Illustratie uit: „De koffiecultuur"
door J. Hagen.)
„Vera Fontaine”, roman door
Geertje Maerssensde Meent.
N.V. Em. Querido’s Uitg. Mij
Amsterdam.
Vera Fontaine is een jong, spontaan,
onbedorven meisje, dat, als ze meerder
jarig is geworden, het landhuis op de
heide van haar ouders verlaat, voort
gestuwd door een heftigen drang „het
leven te leeren kennen”. Voor eenzelf
de geval heeft enkele weken geleden
Eva Raedt de Canter ons geplaatst in
**ar roman „Wankele Waarheid". In
De regen is gevallen.
De aarde geurt
De Betuwe bloeit Heesters en boomen
in tuinen en op erven dragen een weelde
van jonge bloesem, sneeuwblank en teer-
rose, het prille leven van de lente zet
zich feestelijk in.
Duizenden brengen een bezoek aan de
bloeiende boomgaarden, zij vallen van de
eene verrukking in de anderede harten
staan wijd open voor de schoonheid van
het eigen land. Zoo is het leven goed, met
bloemen en met bloesems, welke een
wijle doen vergeten, dat er ook nog
iets anders is.
De boer ziet toe en wij zien toe en van
deze weelde in hei Hollandsche landschap
dwalen onze gedachten ver weg, naar de
bloesems onder de tropische zon, naar
dien anderen Hollandschen boer in de
Indische gewesten, naar den planter op
de hellingen der vulkanen, onder de scha-
duwboomen van den koffietuin.
Als de koffie bloeit
Dat is de lentetijd in de tropen, wan
neer de koffieheester zich gaat zetten
tot den grooten bloei. Geurend en feeste
lijk en onvergetelijk voor wie er getuige
van was. De knoppen rekken' zich tot den
kaarsvorm, zóó willig en toeschietelijk,
dat de simpele prikkeling van een buitje
van slechts enkele millimeters voldoende
is om al die sluimerende kracht te doen
uitslaan in een jubel van bloesems.
Als dit buitje er is, dan gaat de plan
ter rond, speurend naar het witte won
der, dat zich immer herhaalt en waarin
hij ziet of hij voldoening zal hebben van
zijn vaak zorgelijk werk. En naarmate het
wit der bloemen dichter op de takken
rust, zoodat het nu en dan schijnt alsof
de heester is bedekt met sneeuw figuren,
zóó zwaar van lokkenden reuk, dat de
wind uit alle tuinen er de drager van
is.welriekende beloften in diezelfde
mate zet de koffieboer zijn verwachtingen
op voor den komenden oogst Er zit een
speculatief element in de koffiecultuur,
dat de verbeelding prikkelt en de aan
dacht spant De knoppen kwamen en de
„kaarsjes’* vormden zichhet is alles
normaal gegaan, maar dan is het wach
ten op den regen en dan blijven vaak de
kwade verrassingen niet uit. Dan tuurt de
planter ongeduldig naar den Zuidelijken
einder, of hij daar de wolken ziet. Hij
wacht op de blanke glorie van zijn boo
men. die zijn verwachtingen bepaalt voor
den komenden oogst. Het kleinste buitje
na de droge periode, welke de boomen
tot knopontwikkeling bracht, bezit too-
verkracht Want als de „kaarsjes’’ er
eenmaal zijn, dan kunnen na den regen
de bloesems in een dag of twee doorko
men. Dan breken de dagen aan van het
hoogfeest, waarvan De
zijn ,,Nuit de Mai”
een eigen weg. Bovendien wordt Lies
bet ons voorgeleid door een gerouti
neerde romancière. Eva Raedt de Can
ter, terwijl Vera Fontaine ten tooneele
wordt gevoerd door een debutante in
de romanletterkunde, mevrouw Geertje
Maerssensde Meent. Men begrijpt,
dat dit eenig verschil maakt. Laten
wij echter direct mogen vaststellen,
dat Geertje Maerssens onmiskenbaar
talent bezit. Haar boek moge dan een
eersteling zijn, met de fouten die over
het algemeen eerstelingen eigen zijn,
vooral compositorisch -, er komen ge
deelten in voor, die literair voortreffe
lijk zijn en die van een schrijftalent
getuigen, dat hooge verwachtingen
rechtvaardigt. Merkwaardig is het, dat
waarin Vera
Fontaine, de hoofdfiguur, niet of slechts
terloops voorkomt
De figuur van Vera blijft in een iet
wat romantisch waas gehuld; dit kon
van Liesbet in „Wankele Waarheid”
allerminst worden gezegd. Er zit on-
tégenzeggelljk iets romantisch in dit
onbedorven meisje, dochter van een
professor, dat van de heide is geko
men naar de groote stad om daar het
leven te leeren kennen, het leven, dat
voor haar „de liefde" is, de liefde,
romantisch gevoeld en beleefd, totdat
vrouwen en kinderen op het land en
van de vrouwen en kinderen in de ar
moe-buurten van de groote stad. Vooral
de kinderen zijn prachtig geteekend;
„de Groene”, het schooiertje uit de-
stad, en Matjl, het kleine, ziekelijk?
meisje uit het dorp, behooren tot de
beste kinderfiguurtjes, als croqv.is
van Poulbot! die we
lang als literaire teekening hebb n
aangetroffen. Waarlijk, dit zijn literal, e
juweeltjes, waarvan men alleen betreu
ren moet, dat zij in dezen roman, com
positorisch bezien, in een verkeerd ka
der staan. Geertje Maerssens heeft er
echter mede bewezen, dat zij over een
sterk talent beschikt. Het debuut moe*
dan niet in elk opzicht geslaagd zijn,
„Vera Fontaine” is toch een boek, dat
zeer bijzondere aandacht verdient. Kin
deren werden zelden geteekend met
zooveel liefde en begrip als hier door
een debuteerend schrijfster, van wie
wij ook daarom de ontwikkeling met
de grootste belangstelling zullen blij
ven volgen. Hier mogen, en dit vast
te stellen is in onze huidige literaire
periode een bijna feestelijk genoegen
-, van een jong talent groote verwach
tingen worden gekoesterd.
Toen Jim op de Hudson-fabrieken
kwam, kreeg hij dadelijk den bijnaam
van „de Witte”. En dat was geen won
der, want Jim had spierwit haar, geen
peen ha ar doch wit, als dat van een
grijsaard. Ware het, dat Jim er den
leeftijd voor had, niemand zou zich er
over verwonderd hebben, doch hij was
nauwelijks dertig jaar oud.
Zijn medearbeiders hadden zich al
dikwijls het hoofd gebroken over de
vraag, hoe zoo’n jonge vent nu aan
zulk spierwit haar kwam. De een meen
de dat het een ziekte was, de ander
dacht aan een familiekwaaltje, maar
niemand wist het juiste van de zaak.
Jim was electriciën, een goede elec-
tricien. maar één ding wilde hij niet:
J „Stuur me asjeblieft nooit in een scha-
kelhuisje baas, had hij in het begin ge
zegd. van die dingen heb ik niet te
rug”. De baas liet het maar zoo, omdat
er genoeg andere menschen waren, die
er geen been in zagen. En Jim deed zijn
andere werk uitstekend.
Na verloop van een paar maanden had
Jim zich vele vrienden verworven en
eindelijk trok één van hen de stoute
schoenen aan.
Kerel, hoe kom je toch in vredes
naam aan zoo’n witten kop met haar?
Jim streek over zijn lokken, die ha
gelwit over het voorhoofd vielen. Hij
keek ernstig en zei: Ik wil het jullie
wel vertellen. Tenslotte is het geen ge
heim, en ik behoef me er ook niet voor
te schamen.
Voor ik hier op de Hudsonfabrieken
kwam, werkte ik als storingsmonteur bij
den Western-Electric.
Op een dag moest ik naar een of
ander fabriekje, in de bergen. Ik geloof,
dat ze daar kleine machines maakten of
zoo.
deze geschiedenis van een Jong meis
jesleven vraagt Liesbet aan haar oom
Verster: „Hoe moet je het aanleggen
om alles, alles van het leven te krij
gen? Om bij het leven te komen en het
vlakbij te zien, het te kunnen betasten,
ondergaan, er heelemaal mee vol te
loopen?” En Vera Fontaine vraagt: dit juist passages zijn,
„Leven, leven, bestaat er iets heerlij-
kers? Voelen dat men is, weten dat
men is, telkens ontdekken, dat men is?
En scheppen, handenvol, uit al wat
rondom leeft?”
Liesbet en Vera verlangen dus bel
den, vurig en onstuimig, het leven te
leeren kennen en bij voorkeur zoo
grondig mogelijk. Veel verder kan men
de vergelijking tusschen beiden niet
trekken. Hun karakters loopen vri,
sterk uiteen en in de wijze, waarop zl
het leven willen veroveren, volgen zi,
hebt, dat je ’t zelfs noodig vond, een
bordje en een aschbakje stuk te smijten,
dat je.
Hohoho! kwam Brinkhorst nu met
forsche stem tusschenbeide, Dat asch
bakje viel vanzelf op den grond en dat
bord brak, omdat er een barst in zat. En
schelden doe Ik nooit. Als hier iemand wel
eens scheldt. .1
Dat deed de maat bij Anna overloopen.
Jaag je me wéér de deur uit? dreig
de ze.
Doe wat je niet laten kunt!
Brinkhorst zich meer en meer gaan.
Ik waarschuw je.
Ga naar.Hendrik! Ja, dat is een
idee.
't Scheelde weinig, of deze schandelijke
uitroep deed Anna ontploffen. Ze wierp
hem een vernietigenden blik toe, verliet
de kamer en geen 5 minuten later hoorde
Brinkhorst de buitendeur hard dichtslaan.
Met puilende oogen viel hij in zijn stoel.
Hij wachtte uren en uren. Waar was
ze naar toe? Hendrik was natuurlijk on
zin, al had hij 't wel een beetje verdiend.
Was hij werkelijk zoo treiterend geweest?
Dat had toch heusch niet In zijn bedoe
ling gelegen. Maar behalve Hendrik had
je de Driessen’s en de van Meeteren’s
en de Tuilinga’s, allemaal goeie kennissen
van ze. Hemel, dat werd een belachelijk
schandaal.
Ach, ze zou wel terugkomen! Ze stelde
zijn geduld alleen op de proef. Hij kreeg
er waarachtig slaap van. Hij begon te ga
pen, keek op de klok. Drommels, ‘t was
bij half twee! Ja, dan kwam ze zeker niet
meer thuis. Wat moest hij beginnen?
Ja, hoor, daar zou hij nu maar niet over
denken. Voor 't moment zat er niets an
ders voor hem op dan te gaan slapen. Als
hij kón! O, wat een figuur sloeg hij mor
gen tegenover Piet en Hetty. Dat werd een
echt feestelijke ontvangst.
Ongelukkiger dan hij weten wilde, ging
hij naar boven, betrad de slaapkamer,
knipte 't licht op. Maar wat hoorde, wat
zag hij? Daar lag Anna met een blos op
de wangen, zwaar ademend. Ze sliep als
een roos. O, die slag met de deur was dus
maar komedie van haar geweest? God
dank!
Op zijn teenen liep hij naar haar toe.
Zijn oog viel op een stukje beschreven
papier Hij nam het op, las:
„Omdat het begon te regenen, ben ik
niet gegaan. Alleen diórom! Geloof je me?
Nee, lieveling, sprak Brinkhorst zacht
en hij kuste haar omzichtig om haar niet
te wekken. Daar geloof ik geen woord
van. En ik beloof je, als Piet en Hetty
naar huis terug zijn, zeggen we wéér,
maar dan om al 't pleizier, dat we met
zijn viertjes hebben gehad, in b 1 ij d e
herinnering:
„Toen 't Pinksteren was.
Weet je nog wel? vroeg Brinkhorst
met een knipoog tegen zijn vrouw, het
vorige jaar? Dat was me een Pinkster
feest!
Schei maar uit! weerde Anna af. Ik
moet er niet aan denken.
Waarom niet? ging Brinkhorst pla
gend door. O, o, wat was je boos! En
om niets!
Om niets moet je nu weer niet zeg
gen, verdedigde Anna zich. Het was
misschien een beetje overdreven van me,
maar jij ging er ook zoo fel tegen in. Dat
js nu eenmaal jouw manier.
op, kind, of we beginnen weer!
ben ik niet bang voor, lachte
Anna terug. Wij zijn wijzer geworden,
wat jij?
Ik wel, bleef Brinkhorst grap;
Maar als jij aan het doordraven sl
weet ik ‘t nog niet.
Is 1 nu genoeg? maakte Anna er een
eind aan. Jij zou de narigheid naar je
toehalen. Nee, we zullen 't dezen keer heel
gezellig hebben. Met Piet en Hetty hebben
we *t altijd uitstekend kunnen vinden en
nu die komen logeeren! Ik stel me er ten
minste een boel van voor.
,r tout va fleurlr
kwam doen. Zijn borstelige wenkbrau
wen waren opgetrokken en zijn voor
hoofd was gerimpeld.
Ik zoek Roodpij," Jos, Roodpij. be
gon Verhagen, hulpeloos kijkend naar
de deur.
Aangenaam, klonk het. Een schorre
stem, een klank die je onrustig maakt.
Weet u of hij thuis is.
Hij is niet thuis, hij staat voor u.
Het was duidelijk, maar aan den on-
prettigen kant. De klank van de stem,
de manier van spreken, het waren de
tails, die Verhagen deden huiveren. On
getwijfeld was het een tronie, geknipt
voor de opvoering, maar toch had Ver
hagen liever een wat minder onheilspel-
lenden partner gehad.
Wilt u een tientje verdienen?
Een tientje, waarom niet 't Klonk
kort en sinister.
't Is een weddenschap, de zaak zit
zoo, en Verhagen vertelde hoe de zaak
zat.om zonder politie, alleen door
koelbloedige tegenwoordigheid van
geest, een inbreker uit je huis te krij
gen.
Vannacht kan ik niet Job scheen
meer nachtelijke business te hebben,
maar morgennacht is Jos present en je
beenen worden gebroken door mij of
door een ander, als de klabakken er
lucht van krijgen.
Heerlijk vooruitzicht, dacht Verha
gen, terwijl hij Jos enkele aanwijzingen
gaf. Je laat je met voorzichtig.
Verhagen hield even op en keek ter
sluiks naar Jos, stel je voor, dat hij het
eens niet voorzichtig deed, met
voorzichtig tegenspartelen de deur uit
zetten.
Oh Ké, morgennacht om twaalf uur
maar denk om je beenen bij niet beta
len of bij gezanik met de politie.
Dat tientje frommel ik wel in je
handen morgennacht.
Je haalt iemand dan ook de woorden
uit den mond, kregelde Anna terug.
Wat hebben we nog met het vorige Pink
ster te maken!
Brinkhorst trok nerveus aan zijn sigaar.
Hij kon 't niet hebben, dat Anna dien Hen
drik op de proppen bracht. Goed, die had
vroeger om haar geloopen. Maar dat was
al zóó lang geleden! En ze had hèm dan
toch maar geprefereerd!
Anna kuchte eens, neuriede dan om hem
wat af te leiden Dat had een goed effect
op manlief. Hij voelde zich al wat kalmer
worden.
Tóch scheen hij nog niet van zijn onder
werp te kunnen afstappen. En hij vroeg,
terwijl een glimlach over zijn gezicht
speelde:
Waar ging die ruzie ook weer over?
W?lke ruzie?
Met Pinkster.
Wel, lieve hemel! riep Anna nu drif
tig uit. Ik wil er niets meer over hoo-
ren, versta je?
Waarom niet? ging Brinkhorst met
eenige voldoening door, want op die ma
nier nam hij eenigszins wraak over Hen
drik. O, ja. ik weet ’t! Jij had appelen
taart besteld, omdat tante Sophie, die bij
ons zou komen, er zooveel van hield. Maar
ik lust die zurigheid niet. Daar bromde
ik even over. Dat nam je zóó hoog op dat
------- - - je me van alles naar het hoofd wierp: de
Brinkhorst knikte instemmend. Ach ja. I nieuwe japonnen, die je droeg, waren niet
als je geen kinderen bad (maar daar wa- naar mijn smaak, ik ging niet naar de
ren ze na tien jaar eindelijk overheen), concerten, waar jij dol op was, ik had aan
zocht je t in prettig gezelschap. En idealer merking op onze leesportefeuille, op
gasten dan Hetty en Piet kon je je niet in- Anna keek hem aan met vlammende
*e war®n allebei van een aan- oogen gn van haar stoej opstaande, viel
stekelijk opgewekt humeur! Als je maar ze hem in de rede:
aan ze dacht, kwam je al in stemming. Wat heb jij een prachtig geheugen!
Nee, hoor, dat was in orde. Maar dan zal je je ook wel herinneren,
En dan maar bridgen! wreef Brink- dat je met scheldwoorden geantwoord
borst zich in de handen.
Toch niet den heelen avond? wierp - -
Ik word suf van dat
De goede planter, wiens hart onrustig
klopt te midden van zijn bloeiende tui
nen, verkeert in die dagen in een periode
van gestaag berekenende verwachting
Van den rug van zijn paard af heeft hij
een goed zicht op de heesters en op wat
de takken aan bloesem dragen.
Is de bloei flink doorgekomen en mooi
egaal, dón zegt hij: dat daar voor een
picol of vier, vijf koffie zit, als alles goed
verlooptMaar bloei is en blijft niet
meer dan een belofte, in de bloeiende
boomgaarden van de Betuwe evengoed
als in de bloesemende koffietuinen op de
hellingen der Indische vulkanen. De
bloei kan tot tevredenheid stemmen, doch
ook tegenvallen. Er zijn zooveel factoren,
welke zich later nog doen voelen, en
eigenlijk zou je, als kofieboer, zon en
regen aan een lijntje moeten hebben om
den boom precies te geven wat hem toe
komt.
Overal teekent zich het donzig wit der
bloesems af, inderdaad, hier is alles vol
hoop en verwachting. De koffietuinen zien
er in dezen tropischen lentetijd keurig
verzorgd uit. Het gevallen blad is zorg
vuldig bijeengebracht en de grond om de
stammen is schoongemaakt, zoodat men
met den pluk de afgevallen koffiebes ge-
makkelijk kan terugvinden.
Wanneer de bloei goed In gang is, dan
ziet de koffieboer de eerste weken daarna
liever geen regen, want een tekort aan
zon, kan in die dagen fataal worden
omdat de bloesem zon noodig heeft, de
bestuiving beter gaat en alles zich mooier
„zet". Dus kijkt de koffieman dan weer
vol spanning naar de lucht, maar nu met
tegengesteld verlangen; inderdaad is hij
veeleischend met zijn zich altijd wijzi
gende wenschen.
Later, na den bloei, als hij dus klaar
is met de schatting van zijn oogst, volgt
een nieuwe taxatie en nu op de vrucht-
zetting. Bloei was slechts belofte; de
vruchtzetting geeft reëeler basis. Is de
koffiebes eenmaal rijp, en dit valt elf
twaalf maanden na den bloei dan
volgt de groote pluk, waarbij duizend tot
tweeduizend inlanders, mannen en vrou
wen, in de tuinen werk vinden.
In deze dagen van den grooten pluk
verlangt de koffieplanter droog weer,
want slagregens slaan de bessen neer en
*t kost moeite deze weer bijeen te laten
zoeken.
Er is In de koffietuinen in de tropen
altijd veel te doen, maar de mooiste
periode blijft toch die van den grooten
bloeiHier, in den bloeienden Hol
landschen bongerd sluiten we even de
oogen en we zien het melkwit van de
bloesempracht in den schemer van een
maanlichten nacht in de tropen.
De herinnering aan dien bloei is on
vergetelijk, de herinnering aan dat witte
welriekende bruidsbed, waarop zich, ge
heimzinnig en snel, het jaarlijksche pro
ces voltrekt, welks omvang en diepte het
heil van het bedrijf van den Holland
schen koffieboer in de Indische gewesten
bepaalt
Na haar genegenheid voor een Hon-
gaarschen emigrant, die naar Amerika
gaat, begint voor Vera „het groote
avontuur”; zij leert Jeroen Franke
kennen, een bekend chirurg, geliefd
bij de vrouwen, een ijdele natuur,
voor wien de verhouding met de levens-
begeerige jonge Vera slechts een epi
sode is. Vera wordt in hem diep teleur
gesteld, maar zij vindt den weg terug
van de stad naar het dorp, van het
gecompliceerde leven naar dat van den
eenvoud, aan de bron, waarvan zij
haar evenwicht herstelt. De schrijfster
heeft de geschiedenis van deze verhou
ding psychologisch wel aanvaardbaar
gemaakt, maar toch niet met die kracht
van overtuiging, welke het verhaal zou
hebben kunnen maken tot iets in groo
ten stijl. Er zouden stellig bedenkin
gen zijn op te werpen, maar daarvan
zien we af tegenover dit debuut, dat
in vele opzichten zoo loffelijk is en ten
slotte ook vanwege het feit, dat het
geheele geval min of meer geadeld
wordt door de romantiek van Vera’s
innerlijke wezen. Literair vormt „het
avontuur” van Vera en Jeroen het
zwakste gedeelte van het boek. Het
literair sterkste gedeelte wordt ge
vormd door de beschrijvingen van het
leven op het land, van de eenvoudige
Anna tegen.
eeuwige gekaart.
Nu, den heelen avond! suste Brink
horst. Maar als je er eenmaal mee be
gint..
Ik wil ook wel eens een beetje pra-1 In een stille straat van een groote
m®ar v uet! n i„vv. stadsachterbuurt met leelijke scheef-te-
toe. Ik belóóf^ da t‘J ik om denken gen-eikaar-gezakte huizen stond een sjo-
zal. En geef me nu nog een kopje thee fel gekleede man lusteloos voor zich uit
Anna dééd zulks. Hè. wat zaten ze echt
genoegelijk! t Was wei een beetje verve
lend. dat Brinkhorst tegenwoordig zoo,
weinig om handen had (daardoor lummel- deld, turend naar de huisnummers, een
de hij den halven dag in huls rond en dit man, die heelemaal niet in deze buurt
gat zooals dat dan gaat soms wrijving), thuishoorde, hij was daar veel te netjes
maar, enfin, daar wilde ze met de komende
feestdagen niet over piekeren. Als Piet
en Hetty morgen Zaterdag arriveeren,
moeten ze niets dan blijheid vinden. Dat
hóórde zoo, als je weer eens bij elkaar
kwam
Je hebt wel gezorgd, dat je van alles
in huis hebt? informeerde Brinkhorst naar
den bekenden weg.
Laat dat maar aan mij over, man!
Ben je ooit iets te kort gekomen? Ik heb I gegriefd
een verrassing bit de koffie en de banket- hü moet
bakker brengt ook. u
Brinkhorst knikte weer hoogst tevreden
Ja, die Anna was een vrouw!
Hij dronk zijn laatsten slok thee, stak
een nieuwe sigaar op.
Rook toch niet zooveel! vermaande
Anna Het is vanavond al je derde.
Je moet ze niet tellen, verdedigde
Brinkhorst zich jolig t is Pinkster
Nóg niet!
Nou ja, 't scheelt niet veel. En ik heb
nog een heel kistje staan, hoor! Maak je
om Piet niet bezorgd.
Beiden zwegen een oogenblik. Anna
nam een koekje. Een vfouw moest óók
wat hebben.
Toen haalde Brinkhorst zijn oude herin
nering weer op.
Ach, ach, wat was je kwaad!
Wanneer?
•- t Vorig jaar Pinkster.
Daar gaf jij dan ook wel reden voor!
Sst. sst ast.! Ik wil je niet beschuldi
gen, maar 't lag heelemaal aan jou.
t Zou wel een wonder zijn, als je dat I
niet zei.
En je bent de deur uitgeloopen, naar
Je moeder! ging Brinkhorst door met een
schaterlach. Je zou nooit, nooit meer
terugkomen, zei je. En ‘t heeft waarachtig
twee dagen geduurd! Hahaha! Hahaha!
Ik zou er nog maar pret over heb
ben, sprak Anna afkeurend. Hoe kan
een man zoo zijn. Maar toén had je géén
nleizler Je hebt gesoebat, of ik weer bij je
kwam. Och, och, wat was je onder een
hoedje te vangen!
Nu ja, ik wou de verstandigste zijn,
prees Brinkhorst zichzelf. 't Gaf zoo’n
vertooning voor de menschen! Enfin, nu
kan dat niet meer gebeuren Waar zou je
naar toe moeten? Je lieve moeder leeft
niet meer en je hebt niemand ander».
Dat zou je nog meevallen, sneed
Anna op. Ik heb wel twintig families,
waar ik welkom ben! En, als de nood aan
den man is, je weet, Hendrik wacht nog
altijd op me!
Ja, ’t zou wel een wonder zijn, als
die kerel er niet aan te pas kwam, ging
Brinkhorst er humeurig op in. Erg deli
caat kan ik 't niet van je vinden.
\1