HAAGSCHE COURANT
Verschil
van
meening
Kroniek der Duitsche letteren
LETTERKUNDIG BIJBLAD
VAN DE
Zaterdag 5 Juli 1941, No. 17919.
DE RIJTOER
DE SIGARET
Het lijden der
menschheid
DE BRIEF
NIEUWE UITGAVEN
Is er een uitweg uit de tragiek
van het leven
er zoo druk over maakt. De laatste jaren
bekommerd!
b.3.p.2.
te
op
hoe
begrijpen
Christus
in
de
men
We
planeet, be-
grooter of kleiner
tijd, nu al de oude zekerheden en ver
zekerdheden van onze burgerlijke maat
schappij steeds meer wegvallen, ze ac-
tueeler zijn dan ooit
Welk antwoord heeft
eeuwen daarop gegeven?
de
naar
mee?
ge-
voor
Het
haar,
duurde
vanzelf
rvan den
man, wiens leuze was:„Komt, laat ons
voor onze kinderen leven”.
J. H. SCHOUTEN
toestand
keek hem
kunnen weten,
buitengewone
ik
om de
’t Is
„Nietzsche und Burckhardt",2)
Alfred v. Martin
De auteur beschrijft hoe Nietzsche, de
groote eenzame, tevergeefs tracht de
vriendschap te verwerven van Burckhardt
den beroemden kenner der Renaissance,
om dan met scherpen blik voor eigen
tragiek te constateeren: Ja, dat is een
zaamheid: ik heb niemand die met mij
mijn: neen en mijn: ja deelt. Von Martin
onherstelbaars beteekende. Oome Nol zag
er opeens heel oud uit, met diepe rimpels
onder zijn moede oogen, die anders zoo
vroolijk konden tintelen. Het leek wel of
het laatste restje levenskracht bij hem
op den loop was gegaan. Hij zat ineen
gedoken op zijn stoel en staarde van het
doosje met het kapitaal naar het jog.
Friedrich Fröbel1)
Tenslotte maak'ik gaarne attent op een
biographie van Friedrich Fröbel, die
moeizaam maar dankbaar werk samen
gesteld is uit zijn brieven en geschriften,
zoodat Fröbel steeds zelf aan het woord
is. Wie het vele goede van de kleuter
scholen, die nu ongeveer een eeuw be
staan, dankbaar waardeert, zal
komen tot de persoonlijkheid
Het bovenstaande werd geschreven
naar aanleiding van een boek van Sell-
mair: Der Mensch in der Tragiek,1) dat
ik aan allen, die door de laatste vragen
van ons menschzijn gekweld worden, har
telijk ter lezing aanbeveel. Over enkele
andere werken kan ik nu kort zijn.
Bij P. Noordhoff N.V.. Groningen, ver
schenen „Nieuw leerboek van het
r e c h t”, bestemd voor middenstandscur-
sussen door mr. P. J. Somer, „Defini
ties” ten gebruike bij de studie voor het
Middenstandsdiploma Handelskennis, door
M. J. Muller en „Nieuw recht voor
den middenstand”, belastingen en
prijsregelingen door mr. L. E. Pieters.
Bij het drukkers en uitgeversbedrijf
erven E. v. d. Geer, Amsterdam, verscheen
een toelichting en uiteenzetting op het be
sluit op de inkomstenbelasting, invoerings-
besluit op de commissarissenbelasting door
N. IJpenburg.
Germanen
En bij onze vroege voorouders? Hier
houdt de norne Urd het lot der menschen
in haar strenge handen. Hier blijft geen
andere houding over dan heroïsme, die
tot de vreeselijkste wanhoop wordt, als
de held de zinloosheid van dat alles
gaat zien. Ja, zóó somber, zóó afgrond-
zwart is deze tragiek, dat, wat tot leven
geschapen is, het leven zelf, de doods-
kiem in zich draagt De draak knaagt aan
de wortels van de wereldesch Yggdrasil.
Geen mensch kan iets veranderen aan
dat vastgestelde lot: hij moet strijden,
maar zonder uitzicht en zonder hoop. De
helden uit Edda en Nibelungenlied zijn
zulke staalharde naturen Met den zeke
ren dood voor oogen vechten zij, tot ze
bezwijken, maar ze geven het niet op.
Ook de góden gaan onder de goden
schemering is het eindeDe mensch
staat eenzaam, geheel op eigen kracht
aangewezen, waarvan hij toch de onmacht
pijnlijk ervaart, in de wereld van ge-
nadelooze, ijzige noodzakelijkheid. Hij
weet, dat ze hem zal verbrijzelen als het
raderwerk van haar gang hem zal grij
pen. In een verbond met demonen, met
magie en tooverkunst (Faust), tracht hij
dit te keeren, maar vergeefs. Zoo zien
uw vreeselijk lot. arme Oedipus, die
prijst nooit meer het lot van den mensch.
zegt Sophocles Het probleem van het lij
den der menschheid kwelt ook dezen
dichter, evenals den auteur van het boek
Job Het is zóó ontzaglijk groot, dat hij
géén verklaring vindt in de schuld Is
het schuld, wat ongeweten en onge
wild gebeurt? Het lot verblindt den ge-
teekende en laat hem onschuldig schul
dig worden. Ondoorgrondelijk, willekeu
rig, stort het juist de edelsten in ver
strikking en ondergang. Alte pogingen,
die zij doen, zich uit dat net te bevrij
den. verhaasten slechts de catastrophe.
De Griek buigt eerbiedig het hoofd, voelt
eigen machteloosheid en kent alleen be
rusting. Tragiek zonder uitweg, duister
nis zonder eenigen lichtstraal
we dat én voor Grieken, èn voor Ger
manen het woord van Pascal geldt: De
mensch. die geheel zijn ellende inziet
zonder God te kennen, eindigt in wan
hoop
Met een vliegende vaart vloog de
trein over de glinsterende rails. Doch
binnen was het comfortabel en gezellig.
Roy Curran zat behaaglijk in zijn
hoekje gedoken, en las zijn courantje.
Of eigenlijk vond hij het niet zoo be
haaglijk, en de courant, waar hij geheel
achter verscholen ging, diende eigenlijk
als camouflage, om aan de stekende
blikken van zijn overbuur te ontkomen.
Want hij was een man, die tegenover
de dames van zijn gezelschap de rol
van held speelde. En het moet toegege
ven worden, hij vond voor zijn helden
verhalen steeds een dankbaar onthaal.
Maar als het erop aankwam, was hij
één der eersten, die het zekere voor het
onzekere nam, en de veiligheid koos.
Dus voelde Roy Curran zich dien
morgen niét bijster op zijn gemak. En
de oorzaak zat tegenover hem, in den
vorm van een geweldigen reus, met een
buldoggezicht. Kortweg, een man, die in
Hollywood in misdadigersrollen geen
mal figuur zou slaan. En deze man had
hem reeds van het moment, dat hij was
binnengekomen, voortdurend gefixeerd.
Roy had er veel voör willen geven,
als er op dat oogenblik een derde in den
coupé geweest was, want hij voelde
zich als het ware overgeleverd aan
een... Ja,'aan wat eigenlijk? Een trein-
roover, een moordenaar? Bij dit laatste
denkbeeld kreeg hij een koude rilling
van afkeer. Als het een treindief was,
zou hij hem desnoods nog wat kunnen
geven. Zijn ring bijvoorbeeld, en zijn
horloge met ketting, zijn dasspeld. Het
verlies zou niet malsch zijn, maar alles
was nog beter, dan er het leven bij in
te schieten.
De man snoot zijn neus met dusdanig
geluidseffect, dat Roy het liefst aan de
noodrem had willen trekken. Toen haal
de hij een sigarettenkoker te voorschijn,
koos zich een sigaret en stak deze aan.
Daarop hield hij den geopenden koker
voor zijn coupégenoot en zei met zijn
diepe grafstem: Rooken.
Roy wist niet of dit woord, als vraag
of als gebiedende wijs gebruikt was,
doch, uit angst zijn metgezel te misha
gen, strekte hij zijn hand uit en nam
met bevende vingers er één. Het kwam
vaak in boeken voor, dat misdadigers
eerst hun slachtoffers bedwelmden, wist
hij, en derhalve loerde hij scheel naar
het merk. Gelukkig, een bekend merk;
veel tijd voor zijn overpeinzingen kreeg
hij niet, want vlak voor het einde van
zijn sigaret flikkerde een vlammetje.
Zwijgend stopte de reus zijn koker en
aansteker in zijn zak, en liet zich ach
terover leunen.
Roy Curran zoog aan zijn sigaret, dat
het papier zacht knetterde, inhaleerde
diep, en liet toen twee dunne spiraaltjes
uit zijn neusgaten glijden. Hij durfde
niet op te kijken, maar hij voelde hoe
zijn overbuur zijn scherpe blikken op
deze aan-
daar gezellig. Als ik geweten had. dat je
hier was, zou ik eerder thuis gekomen
zijn. En vertel eens, hebben jullie zwaar
zitten boomen
Ik heb me gelaafd aan de wijsgee-
rige levensbeschouwingen van je man,
bekende ik.
Is hij geen schat riep ze enthou
siast Ze boog een oogenblik over hem
heen om hem een zoen te geven Ik zag
den blik, waarmee hun oogen elkaar ont
moetten. Voor de zooveelste maal besefte
ik, hoe sterk de aantrekkelijkheid en de
eenvoudige wijsheid waren, die het we
zen van dezen ongecompliceerden mensch
uitmaakten.
Toen ik naar huis liep, kon ik weer
blij zijn, dat de hemel blauw was en de
zon scheen En opnieuw geloofde ik, dat
de horizon verder reikt dan onze oogen
zien kunnen.
Grieken
Oedipus, bekend uit het drama van
Sophocles, wordt tot waarschuwend sym
bool. Laat ik u nog even zijn geschiede
nis herinneren. Apollo heeft den The-
baanschen koning Laios voorspeld, dat
zoo hem uit zijn vrouw Jokaste een zoon
geboren werd, deze laatste hem zou doo-
den. Het kind wordt met doorboorde voe
ten te vondeling gelegd, door herders ge
vonden en gebracht bij den koning van
Korinthe. die hem als zoon aanneemt.
Onbekend met zijn werkelijke afkomst,
groeit hij op aan het hof. Wanneer hij
als jongeling eenmaal het orakel te
Delphi raadpleegt verkondigt Apollo
hem. dat hij zijn vader zal dooden en bij
zijn moeder kinderen zal verwekken.
Oedipus besluit nu Korinthe te mijden
en komt in de buurt van Thebe, waar hij
bij een gevecht een reisgezelschap, waar
toe ook Laios behoort, doodt. Bij Thebe
overwint hij de Sphinx, wordt nu als be
vrijder de stad ingehaald en begiftigd
met de door Laios’ dood opengevallen
koninklijke waardigheid en met de hand
der koningin-weduwe Jokaste. Jaren
lang regeert hij voorspoedig in Thebe:
hij verwekt bij Jokaste twee zoons en
twee dochters. Bij een pestziekte wordt
hem geopenbaard, welke gruwelen hij in
de onschuld van zijn hart heeft gedaan.
Diep geschokt steekt Oedipus zich de
oogen uit en verlaat de stad Alle din
gen. die hij heeft gedaan om de orakel
spreuk te ontvlieden, hebben juist ten
gevolge gehad, dat hij die vervult
Wie uw voorbeeld voor oogen heeft
naar de onderteekening. Geen naam, al
leen: „Voor altijd de jouwe.”
Eerst legde hij den brief, alsof hij door
een adder gebeten was, haastig op zijn
plaats terug Maar onmiddellijk hierop
greep hij hem weer en begon hem lang
zaam te lezen. Het leek wel een in haast
geschreven krabbel. „Bah.” zei hij einde
lijk uit den grond van zijn hart Een
verliefde ezel die in hoogdravende be
woordingen een minnebrief schreef.
In groote opwinding stond hij voor het
raam het briefje in de hand. Dat
gebeurde er dus achter zijn rug. Ze papte
aan met een ander, terwijl hij zat te
ploeteren op kantoor. Wie was dat? Mis
schien wel die malle jongen, die bij het
dineetje van de Winston’s naast haar
ook weer?
opvallend
Ik heb een vriend en hij is een wijsgeer.
Daarbij is hij de meest evenwichtige
mensch en de onverstoorbaarste optimist,
dien men zich denken kan. Zijn levensbe
schouwing is van een verbluffende, haast
kinderlijke ongecompliceerdheid en hij is
in staat iemand in een toestand van kalmte
en vredigheid of eenvoudig tot razernij te
brengen. Dat hangt af van de toevallige
geestesgesteldheid van die ander op dat
moment.
Maar één ding is zeker, hij bezit de
gave je klaar en duidelijk de nutteloos
heid van iedere opwinding, van iedere op
geblazenheid te doen inzien met een en
kel woord, soms alleen met een klein ge
baar van zijn hand of met een blik uit zijn
heldere, aandachtige oogen.
Hij beschouwt de wereld niet alleen van
uit zijn eigen gezichtshoek, ja eigenlijk
schijnt hij er geen enkelen bepaalden ge
zichtshoek op na te houden. Hij belicht de
dingen, de menschen en de dagelijksche
toestanden van alle kanten en dat met een
strikte rechtvaardigheid, die werkelijk
soms bovenmenschelijk is. Bij dit alles
komt, dat hij de echtgenoot is van een zeer
temperamentvol vrouwtje. Zoo een, die
wat men noemt kan „doordraven”, die er
niet één, maar wel tien stokpaardjes op
na houdt, welke zij een voor een met een
vurig élan berijdt.
Snap je, hoe dat span kan samen
gaan? wordt mij wel eens gevraagd. Eer
lijk gezegd heb ik mezelf ook wel eens
die vraag gesteld; ik ben toch altijd weer
tot de conclusie gekomen, dat hun huwe
lijk als zeer geslaagd beschouwd mag wor
den. Af gezien van kleine botsingen, die
in de beste familie’s voorkomen. Lichte
stormvlagen, die slechts dienen om den
hemel schoon te vegen.
Op een vroegen Zondagmorgen kwam ik
in het huis van mijn vrienden, wetende dat
zij altijd matineus zijn en er evenmin als
ik van houden, de helft van hun leven te
verslapen
Toch, als ik zoo vroeg verscheen, ge
beurde dat altijd met een bepaald doel.
Ik had behoefte aan een geestelijke op-
frissching. Onbewust werd ik dan naar
het huis van mijn vriend gedreven om de
weldadigheid van zijn nuchterheid en
zijn eenvoud te ondergaan. Om den twij
fel in mijn eigen hart op te trekken aan
het rustige, gelijkmatige, hoopvolle opti
misme in het zijne.
Ik vond hem alleen in de serre met het
ochtendblad en zijn pijp.
Hij stond op om me te verwelkomen.
Zijn glimlach was rustig en prettig als
altijd. Het was niet noodig, dat hij iets
vroeg, evenmin behoefde ik een uitleg te
geven voor mijn vroege korpst. Het was
voor hem vanzelfsprekend, dat ik daar
was. Alles in het leven is voor hem van
zelfsprekend omdat alles ontspruit aan
menschelijkheid en natuurlijke wetten.
centen
zonde.”
Ja, het werd wel een lange reeks van
ontberingen, die oome Nol zich moest
opleggen om Jan en zichzelf het feest te
koopen. Maar hij verloor den moed niet,
ook niet toen ze samen waren gaan vra
gen wat het kosten moest om een heelen
middag een rijtuig te huren.
„Vijf gulden,” schrok oome Nol. „En
we hebben pas drie gulden twintig,
't Zal me benieuwen of ik dezèn zomer
de centen nog bijeen zal kunnen pulle-
ken. Vijf gulden, en daar komt nog
twee kwartjes fooi bij, want als oome
Nol uitgaat is-ie royaal. Dan nog twee
glasies melk nou jongelief, ik zal nog
wat zuiniger moeten zijn.”
In hun gedachten groeide de uitgang
tot een adembenemend festijn. Ze zagen
zich in hun stoute droomen in een glan
zende vigelante met veeren. achterover
geleund in de zwarte kussens er vandoor
gaan. Stapvoets door de stad om het
zoolang mogelijk te rekken, dan langs
het water in draf. Zet-em op, jongens!
Oome Nol was zelf misschen nog meer
verrukt over het plan dan het jog Het
heugde hem niet wanneer hij voor den
laatsten keer eens een pretje had gehad.
Zijn oude, versleten hart werd jong en
ondeugend, hoe meer de groote dag na
derde Maar wat ging het verschrikkelijk
langzaam
Toen op zekeren dag, de herfst begon
al te vallen, vond kleine Jan oome Nol in
een mistroostige bui.
Het wordt niks, baasje, zuchtte hij
met een melancholieken blik naar buiten,
waar de wind aan de takken rukte.
Waarom niet, oome Nol? vroeg
Jantje
De spieën zijn er nog niet. Er zal
wel niets anders opzitten, we moeten het
feest uitstellen tot volgend jaar. We kun
nen toch niet in de kou naar het Kallefie
rije?
De jongen keek hem wat ontgoocheld
aan. Hij veegde met zijn smoezelige hand
langs zijn vuilen neus en zei niets terug.
Zoo was het even stil. Misschien voelden
Heldhaftig nihilisme
Nihilisme beteekent aldus Nietzsche
dat de hoogste waarden hun waarde
verliezen. Het humanistisch wereldbeeld
(„Edel sei der Mensch, hilfreich und gut”)
heeft hij stukgeslagen, de Christelijke
levenshouding als slavenmoraal gebrand
merkt. In plaats daarvan predikt hij de
„amor fati”, de liefde tot het lot: een
hartstochtelijke levensaffirmatie hoewel
we van den zin van dit leven niets
weten. Deze heldhaftigheid tegenover het
niets, zooals ze ons ook tegemoet treedt
in de werken van Martin Heidegger, van
Ernst Jünger en in de romans van
Friedrich Griese („die Weissköpfe”)
vraagt niet meer naar zin of doel van de
wereld. Het is absolute tragiek; wat als
moedige daad geroemd wordt, het on
voorwaardelijk zich buigen onder het
lot, is tenslotte het afzien van de poging,
een zin te vinden voor het bestaan van
den enkeling. Deze heldhaftige mensch
kent niet meer goed en kwaad, alleen
nog vriend en vijand. Verlossing ligt
alléén in het grijpen van Gods hand, die
uit de tragiek van het leven der volkeren
en der enkelingen den mensch opheft tot
aan Zijn vaderhart
dineetje van de Winston’s
gezeten had. Hoe heette hij
O ja, Ernst. Hij had nogal
werk van Else gemaakt.
„Bah”, zei hij nog eens. Hij voelde een
wild verlangen in zich opkomen om iets
stuk te slaan, of hier, in haar kamer, den
boel in elkaar te trappen. Toen zag hij,
als door een floers, een slank, pittig
figuurtje de straat oversteken en op huis
afkomen. Else. Wat zag ze er nog jeugdig
uit; geen wonder, dat ze nog de aandacht
trok. Nu ze hem voorgoed dreigde te
ontglippen voelde Herbert zich opeens
diep verongelijkt. Met driftige passen
liep hij de trap af. Daar vond hij zijn
vrouw, terwijl ze haar mantel uittrok.
Zoo, ben je al thuis? vroeg ze zonder
veel belangstelling. Ze hief met een ge
woontegebaar haar gezicht naar hem op,
opdat hij er een vluchtige kus op zou
kunnen drukken. Toen zag ze opeens het
briefje, dat hij in de hand hield.
Misschien wil je mij nu wel eens
vertellen, wat dit te beteekenen heeft,
barstte hij los, toen ze even later in de
kamer tegenover elkaar stonden
Wat? vroeg Else koel.
Begrijp je het niet? Dit malle, sen-
timenteele briefje. Hier: Ik zal je
eeuwig liefhebben en op handen dragen...
Het lijkt warempel wel een overspannen
liefdesroman. En daaraan doe jij -
Vergeet je heelemaal, dat je een
trouwde vrouw bent?
Else zweeg en keek hem aan. Er twin
kelden spotlichtjes in haar grijze oogen,
terwijl ze hem rustig opnam. Toen zei
ze langzaam:
Je bent dolvermakelijk, Herbert Ik
zou je eigenlijk moeten uitlachen.
Hou je mij nog .voor den gek ook?
Wie is die knul?
Ik begrijp werkelijk niet, dat je je
berekenend, hoe hij het best zijn slacht
offer kon bespringen. Toen hij zijn hand
naar zijn zak bracht, voelde Roy twee
ijskoude straaltjes over zijn rug loopen.
Het angstzweet brak hem uit. Zijn
boordje kleefde meedoogenloos aan zijn
transpireerenden hals. Hij had het wel
uit kunnen schreeuwen. Als een drenke
ling, die zich aan een stroohalm vast
klemt, zocht hij zijn laatste troost bij
zijn sigaret, en nam een woesten trek.
Elke trek gaf hem eenige oogenblikken
van vergetelheid. En toen...
Roy gaf een doordringende schreeuw,
een angstwekkende gil. Een geweldige
explosie verblindde zijn gezicht. Vurige
stralen doorkliefden de lucht. En telkens
klonken weer nieuwe ontploffingen.
Een tijdbom, flitste het door zijn
brein, en toen liet hij zich stervend ach
terover zinken.' Krampachtig klemde hij
zijn bevende vingers om zijn porte
feuille, als een laatste stuiptrekking, en
hij bedacht, wat groote mannen meestal
zeiden, wanneer zij afscheid van het
leven namen. Doch zijn stem begaf hem
en hij sloot de oogen.
Hij constateerde, toen hij een bulde
rend geschater hoorde, dat hij toch nog
niet heelemaal gestorven was. Voorzich
tig loerde hij door zijn wimpers. En wat
hij daar zag, vervulde hem met woede.
Met een wilden ruk veerde hij op, en
keerde tot het leven terug.
De man met het buldoggèzicht lag
dubbel op zijn bank. Alsof hij plotseling
een timmerwoede had gekregen, beukte
hij op zijn dijen. Roy verkeerde even in
de onzekerheid of de man in zijn lach
zou stikken, maar toen werd hij ernstig.
Was-ie goed of niet, meneer, brul
de hij. Die klapsigaret? Meneer, ik
vond dit de origineelste manier om u
van de doelmatigheid van onze artikelen
te overtuigen. Mijn naam is Smith, ver
tegenwoordiger van de N.V. Kingfabrie-
ken, firma van feestartikelen. Mag ik
voor u een kleine order noteeren? Hier
heeft u een prospectus.
Neen, dank u, antwoordde Roy
Curran koel.
Na dien tijd rookte hij uitsluitend pijp.
Het leven is tragisch. Een oud lied zegt
ons. dat een mensch leeft zeventig jaren,
en zoo hij zéér sterk is, tachtig jaren ■*-
en het uitnemendste van dit alles is
moeite en verdriet. En wij vliegen daar
heen Kan iemand, vooral in onzen
tijd, nog optimist zijn? Heeft ons indi
vidueel bestaan een beteekenis? We
krioelen hier rond op onze
strijden elkaar om een l-
stukje van de goederen, die deze aarde
biedt, en hei einde is een kuil in die
zelfde aarde We worden van deze vra
gen zóó oneindig moe en moedeloos, dat
we in een roes al ons verdriet willen
vergeten en al ons denken en piekeren
opzij zette:- in st.uisvogelpolitiek doen
of die dingen niet bestaan
Als we bij sterken wind langs het
strand loopen. vliegen daar dikwijls stuk
ken wit schuim langs ons heen. Als we
probeeren deze te pakken (wat nog lang
niet altijd gelukt!), blijkt het. dat ze niets
zijn. Is al ons streven hier méér dan dat
jagen naar schuimvlokken? Bepalen we
ons eigen leven of zijn we marionetten
in de hand van een poppenspeler? Is er
een grillig toeval. dat ons beheerscht’
Heeft ons heele leven een zin? Deze vra
gen zijn zoo oud als er denkende men-
ichen zijn, maar ik geloof, dat in onzen
Oome Nol was een oud, gebogen man
netje en hij woonde boven juffrouw
Swart drie hoog achter. Hij was rente
nier. Eén maal in de week klauterde hij
voorzichtig over donkere trapportalen en
drie steile, uitgesleten houten trappen af
om op het postkantoor zijn ouderdoms
rente te gaan halen. Mét een klein pen
sioentje kon hij er net komen; al had
hij dan geen vleesch in den pot, een
paar centen om een enkel pijpje per dag
te rooken schoten er altijd wel op over.
Sedert een paar maanden had oome
Nol een geheim met Jan van één hoog.
Eigenlijk was dat magere jog met de
spillebeenen en de afgezakte kousen, be
halve het afgesabbelde pijpje, oome
Nol's eenige lichtpuntje in de sombere
eentonigheid van zijn laatste levensdagen.
En al was de oude baas dan ook wel een
zeventig jaartjes ouder dan het jongetje,
ze waren toch dikke vrienden geworden.
Zoo ’s middags kwam Jan altijd even
bij oome Nol binnen wippen en dan klom
de laatste op een wankelen keukenstoel
en haalde het doosje van de plank. Daar
in bevond zich hun schat. Voorzichtig
telden ze dan op de aanrecht hoeveel
geld er wel in zat
Heel langzaam was het kapitaal ge
groeid. Iedere week, wanneer hij zijn
ouderdomspensioen binnenkreeg, werd er
weer een stuivertje ingestopt. Dat betee
kende dan wel een paar dagen zonder
het pijpje, maar voor het feest moest je
ook wel wat over hebben. Ze spraken er
over met glinsterende oogen.
„Een rijtuig met twee paarden, Jèn.
Reken maar. En we stappen hier voor de
deur in zoodat de heele straat er van zal
staan kijken
„En ik mag op den bok zitten, oome
Nol,” zei Jan haastig.
„Natuurlijk mag dat,” verzekerde de
oude man „En dan rije me naar het
Kallefie en drinken daar een glasie melk.
We blijven er een heelen tijd in het zon
netje zitten, net als prinsen, voordat we
ons weer weerom laten rije. Nou?”
Het bleef natuurlijk geen geheim, het
geheim van oome Nol en kleinen Jan.
„Hoe ouder, hoe gekker.” zei juffrouw
Swart, als ze er met de buren over
sprak. „Dat wil me van den zomer op
een Zondag met paard en rijtuig gaan
toeren. alsof het niks kost. Die jongen
heeft hem natuurlijk zijn ouden kop op
hol gejaagd. En nu moet-ie droog brood
eten en zijn pijpje laten staan
bij mekaar te scharrelen.
Herbert Lund was vroeg vandaag. Toen
hij de serrekamer binnentrad sloeg de
klok met hoog, tintelend geluid juist zes
Uur. Hij ging voor den haard staan en
strekte zijn handen uit om ze te warmen.
Het bleef stil in huis; alleen vanuit de
keuken kwamen wat onbestemde gelui
den. Else was zeker uit. Ze zou hem ook
zeker niet zoo vroeg verwacht hebben;
de laatste maanden was het altijd zeven
uur, half acht voor hij van kantoor thuis
kwam. Hij liet zich in een fauteuil vallen
er. stak een sigaret op. Waar zou ze zit
ten? Vreemd, de vraag, wat Else overdag
uitvoerde, had hem tot dusverre geen be
lang ingeboezemd. Het was vanzelfspre
kend geweest, dat hij haar, wanneer hij
’s avonds de kamer binnenkwam, in haar
stoel bij het raam vond. Een vluchtige
kus, en dan waren ze aan tafel gegaan
zonder veel woorden te wisselen. Waar
schijnlijk winkelde ze in de stad of was
ze bij een vriendin op bezoek. Hij voelde
zich licht ontstemd, dat hij haar, niet
thuis trof.
Hij staarde de rookkringen na, die hij
gedachtenloos uitblies. Op den schoor
steenmantel tikte de pendule de minuten
weg; buiten op straat naderden haastige
voetstappen. Hij had onwillekeurig luis
terend het hoofd gebogen; ze was het
niet.'
In de stille kamer, alleen met zijn
overpeinzingen na den roezemoezigen
dag op kantoor, deed Herbert Lund een
verwonderlijke ontdekking. Eigenlijk
leefden Else en hij als vreemden naast
elkaar voort. Nu ja, als je de vier kruis
jes gepasseerd bent slijten de wilde ha
ren allengs weg; dan ligt de tijd van
sentimenteel gedoe achter den rug. En
wanneer je dan door je zaken geheel en
al opgeëischt wordt, geraakt al het an
dere vanzelf op den achtergrond. Ja, hij
had zijn kantoor, dat hem in beslag nam,
maar Else? Zou die het ook zoo gemak
kelijk opvatten? Had hij haar eigenlijk
niet te veel verwaarloosd?
Hij doofde zijn sigaret en liep de trap
op naar boven. Misschein had ze hem
niet hooren thuiskomen en zat ze boven
in haar kamer. Dan zou hij haar eens
verrassen en voorstellen om vanavond
naar den schouwburg te gaan.
Voor de kamerdeur bleef hij aarzelend
staan. Het was lang geleden dat hij er
voor het laatst was binnengegaan.
„Else?” riep hij zacht.
Er kwam geen antwoord. Toen stond
hij in het lichte vertrek en keek nieuws
gierig in het rond. Ja, niet alleen in El
se s leven, maar ook in zijn eigen huis
was hij eigenlijk een vreemde geworden.
Gedachtenloos stond hij voor haar
secretaire en schoof een lade open. Reke
ningen, oude papieren, wat knipsels. Zon
der zich te realiseeren wat hij deed ging
hij in het stoeltje zitten en bladerde met
lichte nieuwsgierigheid in de paperassen.
Onderop lagen wat brieven, half verscho
len tusschen de andere papieren.
„M’n lieve Elske”, las hij opeens. Her
bert staarde er op zonder het recht te hém had laten rusten. Hoe
Geen datum. Toen keek hij I dachtig elke beweging van hem volgde,
Josef Sellmair: Der Mensch in der
Tragik. Verlag Erich WeweL Krailling
vor Mönchen.
2) Alfred von Martin: Nietzsche und
Burckhardt. Verlag Ernst Reinhardt.
München.
3) Dr. Gabriele Palm: Friedrich Fröbel,
der Mensch, Denker und Erzieher. Uitg.
Verlag B. G. Teubner. Leipzig.
Tegenover de sphinx van de oudheid
staat het kruis. De God der liefde nam
het donkere lot, doorstraalde het met Zijn
licht, cjpt het zijn sombere zwaarte ver
loor en op den bodem de e e n e beteeke
nis, Gods liefde, liet zien. Deze stille
overwinning over de tragische situatie
geeft een volledigen ommekeer van alle
menschelijke waarden. De laatsten wor
den de eersten, de eersten de laatsten.
De wijsheid der wereld wordt dwaasheid,
dat wat dwaas is in de oogen der wereld
tot wijsheid Gods. De rijken worden de
armen. Waar wij een minteeken zetten,
plaatst God een plus. Verlies wordt
winst, verarming wordt verrijking, mis
lukking is slagen. Dat is de paradox van
het Evangelie en het eind van de tragiek.
Dat is het geloof, dat de wereld over
wint. ’t Is geen verlammende berusting
in het onvermijdelijke, maar een losma
ken van verborgen krachten. *t Geloof in
een Voorzienigheid, aan een vader in
den hemel, zonder wiens wil niets ge
schiedt, is de grootste levenskracht,
maar slechts voor hem die uit dit geloof
leeft.
Al is de nacht nog zoo dicht en de weg
nog zoo ver die leidt door duisternis en
doodsschaduwen toch glanst de ster
die voert uit allen nood en verwarring. Wie
zijn geestesoog richt op de sterren van
geloof, hoop en liefde, voor dien wordt
het nooit volkomen nacht, al zijn ook
alle lichten uitgedoofd. Dit is geen
wereldvlucht. Deze wereld is voor den
Christen werkelijkheid, 't Is niet
de sluier van Ma ja, ’t is geen bedrieg
lijke illusie; als kritisch realist twijfelt
hij niet aan een werkelijkheid, maar hij
ziet haar overstraald door het licht van
de andere wereld, zooals aarde en maan
door de zon.
Komt best voor mekaar al gaan we
wat later dan we dachten, zei hij om Jan
te troosten, maar zijn stem klonk weinig
overtuigend.
Je ziet er uit of je ziek bent, oome
Nol, zei Jantje. En je hoest ook al. I
Dat komt omdat ik van den zomer
niet naar buiten ben geweest. Ouwe Nol
probeerde grappig te zijn. Hij leek wel
een oudachtig aapje, zooals hij daar
ineengezakt in zijn ouden leunstoel hing.
Toen Jantje naar beneden gegaan was
zat hij nog een heelen tijd te hoesten.
Eindelijk stond hij met een zucht op en
zette het doosje weer op de keuken-
plank
Het werd winter.
Een paar weken verzuimde de oude
man zijn wekelijkschen tocht naar het
postkantoor om zijn drie guldens te beu
ren.
Toen kwam er op zekeren dag het
zwarte glanzende rijtuig met veeren voor
het huis van oome Nol gereden.
Buiten bij de deur leunde Jan tegen
den muur en sappelde verstrooid op een
zuurbal. Het leek alles veel op den droom
van het feest. Hij zag hoe oome Nol in
het zwarte rijtuig gedragen werd. Heele
maal alleen ging de oude man nu naar
buiten toeren, langs het water. Maar in
plaats van Jan zat er een bleeke man
op den bok met een zwarte steek op
het hoofd. Een waterig zonnetje wierp
wat helle vlekken op de hobbelige keien.
En daar ging oome Nol de straat uit,
zonder hem gedag te zeggen
Later op den middag kwam er een man
van het dooienfonds. Die haalde het ka
pitaal uit het doosje.
Vier gulden vijfenzestig, boorde Jan
hem tegen juffrouw Zwart zeggen. En de
kosten bennen meer dan twintig gulden.
Toen stak de jongen zijn vingers in
zijn ooren en ging holderdebolder de trap
af.
Da’s vuil, snikte hij met het hoofd
in het kussen van zijn gammele ijzeren
bedje. Oome Nol zei zelf, dat het maar
vijf gulden kostte
Wé praatten nu en dan, soms zwegen
we en ook dat gaf rust. De aanwezigheid
van dezen man scheen niet anders dan
rust te kunnen ademen. Tenminste zoo
is het mij altijd voorgekomen. Maar er
zijn er ook, die er anders over denken
Waar is Willy? vroeg ik plotseling,
alsof ik voor het eerst de aanwezigheid
van zijn vrouw miste.
Ze is kwaad weggeloopen, zei hij
zonder omwegen met een klein trekje om
zijn mond, dat spot en teederheid beide
inhield. Er lag een vraag op mijn lippen,
maar hij voorkwam die. Hij keek me nu
recht aan, in zijn oogen was die blik van
begrip en kinderlijke goedheid, die me
altijd opnieuw boeide.
Het is niets van belang, verzekerde
hij. Je behoeft je niet ongerust te
maken. We hadden een klein verschil van
meening. Ze kan er niet goed tegen, dat
ik me niet zoo over de dingen kan opwin
den als zij Maar zeg nu zelf eens is iets
eigenlijk ‘de moeite waard, je er over op
te winden. Het verandert er toch niet
door De wereld draait toch wel door, ook
zonder dat wij er ons mee bemoeien Dat
prachtige, machtige raderwerk speelt het
ook zonder ons ingrijpen klaar. En al den
ken we soms dat het van slag is en we
heusch een handje moeten helpen, het
komt toch ook zonder dat altijd weer in
orde.
Maar je bent soms bok vreeselijk, liet
ik me ontvallen. Een vrouw moet wel
eens dol worden met dat gelijkmatige tem
perament van jou.
Hij bleef glimlachen, twee geestige pret
lichtjes dansten in zijn oogen.
Zou je het beter vinden, als ik er
tegen in ging schreeuwen? Net zoo lang
tot we elkaar geen van beiden meer kon-
heb je je maar een bitter beetje om mij
bekommerd!
Draai er niet omheen. Wie is het?
Ernst?
Wijdbeens stond hij
zwaaiend met het briefje.
lang voor zij antwoord gaf en in dien^tijd
keek ze hem aldoor aan, een tikje
hooghartig, zoodat Herbert zijn zekerheid
wat verloor.
Wie het is Probeer eens twintig
jaar terug te denken, beste jongen. In
dien tijd schonk je nog wat aandacht
aan mij. Hoe noemde je mij toen in je
zooals je ze nu noemt malle, senti-
menteele briefjes Én hoe onderteekende
je je overspannen liefdesromans Nu
Ik stamelde Herbert. Toen be
keek hij schuw den brief in zijn hand.
Twintig iaar oud Zoo schreef hij dus,
met die nonchalante krabbels Had ze
het al dien tijd zoo zuinig bewaard
Wil je soms een kopje thee vroeg
Else’s koele stem aan de theetafel.
Eh zei Herbert met een rood
hoofd. Hij stond daar wat onhandig, als
een schooljongen, die zooeven een ge
ducht standje gekregen heeft Neem
het me niet kwalijk, kind ik heb me
als een dwaas aangesteld.
Toen liet hij zich in een stoel vallen,
met het hoofd in de handen.
Even later zette zijn vrouw het kopje
naast hem neer. Ze bleef even bij hem
staan en keek wat weemoedig naar zijn
gebogen hoofd. Ze keek op dat oogen
blik even hulpeloos als de man in den
stoel. Heel even streek ze met haar
zachte hand over zijn haar.
Je wordt al aardig grijs, Herbert,
fluisterde ze.
Lund keek op, greep haar
Lund keek op, greep haar pols en
drukte een kus op haar slanke vingers.
Als een verliefde jongen van een jaar of
achttien. Erg mal en sentimenteel, maar
ook oneindig opgelucht.
Dien avond, na een gezelligen schouw-
burguitgang, vond Else tijd om op haar
kamer een kort briefje te krabbelen
„Beste Ernst,
Je moet mij niet meer schrijven. Ik
heb je tcch al eerder gezegd, dat je
geen illusies behoeft te koesteren.
Troost je, jongen, er zijn genoeg vrou
wen op de wereld, die veel aardiger zijn
dan ik.
Dit is dus het afscheid. Overigens
moet ik je toch dankbaar zijn', want zon
der het zelf te weten heb je mij Herbert
teruggegeven. Je Els.”
ziet deze beiden niet alleen als twee
menschen. maar als geestelijke typen, die
ondanks veel dat ze deelden, toch moes
ten divergeeren. Jacob Burkhardt is als
afstammeling van een patriciërsgeslacht
uit Bazel door de traditie gebonden en
ziet den zin van het leven het beste
vervuld in het volle geven van zijn krach
ten aan zijn werk als professor en ge
leerde. Nietzsche is de eeuwige zwerver,
die zich zoowel sociaal als geestelijk los
maakt van alle bindingen. Zij stemmen
overeen in de hcoge vlucht van hun ge
dachten, in de verwerping van alle mid
delmatigheid, in hun aristocratische le
venshouding en hun pessimisme tegen het
Duitschland van Bismarck, maar de
tegenstellingen zijn grooter.
Burchhardl is een geesteskind van den
tijd van Goethe, die elke tyrannieke
macht verwerpt en daarom Nietzsche’s
„Wille zur Macht”, die niet vraagt naar
recht of onrecht, niet kan deelen. Voor
kenners van Nietzsche warm aanbevolen.
den verstaan. Een van de twee moet toch
zijn verstand bewaren.
Ja, maar die kalmte van jouHoe
leg je het in hemelsnaam aan?
Ik heb leeren tellen, zei hij ernstig.
Ik wist niet of hij het meende of me voor
den gek hield. Mijn verbluft gezicht deed
hem verder gaan.
Nooit geprobeerd? Dan moet je het
bij den eerstvolgenden keer eens toepas
sen. Zoodra de drift je wil gaan overmees
teren, begin je maar langzaam van een tot
tien te tellen, of nog verder. Maar vooral
langzaam. En dan kom je tot de wonder
baarlijke ontdekking, dat je het heelemaal
niet meer de moeite waard vindt, je driftig
te maken. Zoo gaat het ook, als je je erg
wraakzuchtig voelt, als je eenvoudig
brandt van verlangen om revanche te
nemen. Als je een scherp woord wilt zeg
gen, of een nog diepere wond wilt slaan.
Tellen, kerel, tellen, ’t onovertroffen mid
del tegen alle kwalen van een al te onge-
breidelden geest.
Waarom leer je Willy ook niet tel
len vroeg ik meedoogenloos.
Daarvoor is de tijd nog niet rijp,
antwoordde hij wijsgeerig. Als ik haar
dat voorstelde, zou het olie op het vuur
zijn. Maar onbewust heeft zij een middel
voor zich zelf bedacht. Zij „loopt kwaad
weg” Zie je, ze heeft dan voor zich zelf
de voldoening, de zegepraal behaald, het
laatste woord gehad te hebben. En dat
gun ik haar immers graag. Onderweg
speelt ze het dan met zich zelf klaar.
Ze raast in den meest letterlijken zin
uit. Dat knapt geweldig op, alle ergernis
verdwijnt. Tenslotte vergeet ze. waar het
eigenlijk om ging. Meestal is dat ook de
moeite van het onthouden niet waard.
En ze komt terug in het stralendste hu
meur. Ja, mijn Willy is een verstandig
vrouwtje.
Ik hoorde de trots en de liefde in zijn
stem en wist, dat hij volkomen oprecht
was.
En ben jij dan nooit eens in de ver
leiding, haar eraan te herinneren,
boos ze van je wegliep kon ik niet na
laten te vragen.
Maar natuurlijk niet, wierp hij reso
luut tegen Het was immer inderdaad
niet de moeite van het onthouden waard.
We zwegen een poos en ik peinsde er
over, hoe ’n diepe waarheid er au fond
schuilde in alles wat hij zei.
De krant was op den grond gegleden.
Mijn oog viel op eenige vetgedrukte kop
pen en opeens herinnerde ik me weer,
waarom ik hier eigenlijk gekomen was.
Mijn verwarring, mijn twijfel, mijn in
nerlijke onrust. Het was alweer als altijd,
alleen door het praten met hem, was ik
het haast vergeten. Maar ik wist, dat het
me later opnieuw zou gaan kwellen, als
ik me er nu niet van ontdeed.
Wat denk jij van den
vroeg ik bijna agressief en
gespannen aan. fk had
dat zijn gezicht geen
reactie zou vertoonen, toch wachtte
op iets.
Wat zou ik er van denken, ant
woordde hij bedachtzaam. Het gaat,
zooals het gaan moet, hè
Maar goeie deugd, je kunt toch je
meening hebben, viel ik uit in een plot
selinge. hevige behoefte, hem eindelijk
uit zijn tent te lokken. Hoe stel je je voor,
dat we ooit uit dezen chaos moeten ko
men Hoe zal ooit de wereld geregeld
worden Zeg me toch, hoe moet dat alles
gaan. Zie jij er een gat in
Brave, je doet alsof je mij ver
antwoordelijk stelt voor alles, wat in de
wereld gebeurt. Niemand zal toch van
mij verwachten, dat ik de oplossing vind
voor deze dingen. Dat is nu juist, waar
over ik me lederen dag verheug en wat
me zoo’n grenzenlooze rust geeft, dat
ieder stukje in ’s werelds legkaart op
zijn plaats komt zonder dat ik me daar
mee behoef te bemoeien. Stel je eens even
de moeilijkheden en problemen voor van
de personen, die werkelijk geroepen zijn
te zorgen, dat alles in het reine komt.
Als zij soms met de handen in het haar
zitten, kan ik me dat voorstellen, maar
ik. nietig menschenkind, behoef daar toch
geen slapeloozen nacht om te hebben. Nog
afgezien van het feit, dat al mijn tobben
en zorgen geen enkel nuttig effect zou
den hebben
Onverbeterlijk, mompelde ik en voel
de mé woedend en opgelucht tegelijk.
Op dat oogenblik kwam Willy binnen
Ze droeg de handen vol voorjaarsbloemen
en zag er stralend lief en jong uit als
altijd.
Dag, dag. riep ze. Wat zitten jullie ze beiden heel vaag, dat het uitstel iets