HAAGSCHE COURANT Verschil van meening Kroniek der Duitsche letteren LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE Zaterdag 5 Juli 1941, No. 17919. DE RIJTOER DE SIGARET Het lijden der menschheid DE BRIEF NIEUWE UITGAVEN Is er een uitweg uit de tragiek van het leven er zoo druk over maakt. De laatste jaren bekommerd! b.3.p.2. te op hoe begrijpen Christus in de men We planeet, be- grooter of kleiner tijd, nu al de oude zekerheden en ver zekerdheden van onze burgerlijke maat schappij steeds meer wegvallen, ze ac- tueeler zijn dan ooit Welk antwoord heeft eeuwen daarop gegeven? de naar mee? ge- voor Het haar, duurde vanzelf rvan den man, wiens leuze was:„Komt, laat ons voor onze kinderen leven”. J. H. SCHOUTEN toestand keek hem kunnen weten, buitengewone ik om de ’t Is „Nietzsche und Burckhardt",2) Alfred v. Martin De auteur beschrijft hoe Nietzsche, de groote eenzame, tevergeefs tracht de vriendschap te verwerven van Burckhardt den beroemden kenner der Renaissance, om dan met scherpen blik voor eigen tragiek te constateeren: Ja, dat is een zaamheid: ik heb niemand die met mij mijn: neen en mijn: ja deelt. Von Martin onherstelbaars beteekende. Oome Nol zag er opeens heel oud uit, met diepe rimpels onder zijn moede oogen, die anders zoo vroolijk konden tintelen. Het leek wel of het laatste restje levenskracht bij hem op den loop was gegaan. Hij zat ineen gedoken op zijn stoel en staarde van het doosje met het kapitaal naar het jog. Friedrich Fröbel1) Tenslotte maak'ik gaarne attent op een biographie van Friedrich Fröbel, die moeizaam maar dankbaar werk samen gesteld is uit zijn brieven en geschriften, zoodat Fröbel steeds zelf aan het woord is. Wie het vele goede van de kleuter scholen, die nu ongeveer een eeuw be staan, dankbaar waardeert, zal komen tot de persoonlijkheid Het bovenstaande werd geschreven naar aanleiding van een boek van Sell- mair: Der Mensch in der Tragiek,1) dat ik aan allen, die door de laatste vragen van ons menschzijn gekweld worden, har telijk ter lezing aanbeveel. Over enkele andere werken kan ik nu kort zijn. Bij P. Noordhoff N.V.. Groningen, ver schenen „Nieuw leerboek van het r e c h t”, bestemd voor middenstandscur- sussen door mr. P. J. Somer, „Defini ties” ten gebruike bij de studie voor het Middenstandsdiploma Handelskennis, door M. J. Muller en „Nieuw recht voor den middenstand”, belastingen en prijsregelingen door mr. L. E. Pieters. Bij het drukkers en uitgeversbedrijf erven E. v. d. Geer, Amsterdam, verscheen een toelichting en uiteenzetting op het be sluit op de inkomstenbelasting, invoerings- besluit op de commissarissenbelasting door N. IJpenburg. Germanen En bij onze vroege voorouders? Hier houdt de norne Urd het lot der menschen in haar strenge handen. Hier blijft geen andere houding over dan heroïsme, die tot de vreeselijkste wanhoop wordt, als de held de zinloosheid van dat alles gaat zien. Ja, zóó somber, zóó afgrond- zwart is deze tragiek, dat, wat tot leven geschapen is, het leven zelf, de doods- kiem in zich draagt De draak knaagt aan de wortels van de wereldesch Yggdrasil. Geen mensch kan iets veranderen aan dat vastgestelde lot: hij moet strijden, maar zonder uitzicht en zonder hoop. De helden uit Edda en Nibelungenlied zijn zulke staalharde naturen Met den zeke ren dood voor oogen vechten zij, tot ze bezwijken, maar ze geven het niet op. Ook de góden gaan onder de goden schemering is het eindeDe mensch staat eenzaam, geheel op eigen kracht aangewezen, waarvan hij toch de onmacht pijnlijk ervaart, in de wereld van ge- nadelooze, ijzige noodzakelijkheid. Hij weet, dat ze hem zal verbrijzelen als het raderwerk van haar gang hem zal grij pen. In een verbond met demonen, met magie en tooverkunst (Faust), tracht hij dit te keeren, maar vergeefs. Zoo zien uw vreeselijk lot. arme Oedipus, die prijst nooit meer het lot van den mensch. zegt Sophocles Het probleem van het lij den der menschheid kwelt ook dezen dichter, evenals den auteur van het boek Job Het is zóó ontzaglijk groot, dat hij géén verklaring vindt in de schuld Is het schuld, wat ongeweten en onge wild gebeurt? Het lot verblindt den ge- teekende en laat hem onschuldig schul dig worden. Ondoorgrondelijk, willekeu rig, stort het juist de edelsten in ver strikking en ondergang. Alte pogingen, die zij doen, zich uit dat net te bevrij den. verhaasten slechts de catastrophe. De Griek buigt eerbiedig het hoofd, voelt eigen machteloosheid en kent alleen be rusting. Tragiek zonder uitweg, duister nis zonder eenigen lichtstraal we dat én voor Grieken, èn voor Ger manen het woord van Pascal geldt: De mensch. die geheel zijn ellende inziet zonder God te kennen, eindigt in wan hoop Met een vliegende vaart vloog de trein over de glinsterende rails. Doch binnen was het comfortabel en gezellig. Roy Curran zat behaaglijk in zijn hoekje gedoken, en las zijn courantje. Of eigenlijk vond hij het niet zoo be haaglijk, en de courant, waar hij geheel achter verscholen ging, diende eigenlijk als camouflage, om aan de stekende blikken van zijn overbuur te ontkomen. Want hij was een man, die tegenover de dames van zijn gezelschap de rol van held speelde. En het moet toegege ven worden, hij vond voor zijn helden verhalen steeds een dankbaar onthaal. Maar als het erop aankwam, was hij één der eersten, die het zekere voor het onzekere nam, en de veiligheid koos. Dus voelde Roy Curran zich dien morgen niét bijster op zijn gemak. En de oorzaak zat tegenover hem, in den vorm van een geweldigen reus, met een buldoggezicht. Kortweg, een man, die in Hollywood in misdadigersrollen geen mal figuur zou slaan. En deze man had hem reeds van het moment, dat hij was binnengekomen, voortdurend gefixeerd. Roy had er veel voör willen geven, als er op dat oogenblik een derde in den coupé geweest was, want hij voelde zich als het ware overgeleverd aan een... Ja,'aan wat eigenlijk? Een trein- roover, een moordenaar? Bij dit laatste denkbeeld kreeg hij een koude rilling van afkeer. Als het een treindief was, zou hij hem desnoods nog wat kunnen geven. Zijn ring bijvoorbeeld, en zijn horloge met ketting, zijn dasspeld. Het verlies zou niet malsch zijn, maar alles was nog beter, dan er het leven bij in te schieten. De man snoot zijn neus met dusdanig geluidseffect, dat Roy het liefst aan de noodrem had willen trekken. Toen haal de hij een sigarettenkoker te voorschijn, koos zich een sigaret en stak deze aan. Daarop hield hij den geopenden koker voor zijn coupégenoot en zei met zijn diepe grafstem: Rooken. Roy wist niet of dit woord, als vraag of als gebiedende wijs gebruikt was, doch, uit angst zijn metgezel te misha gen, strekte hij zijn hand uit en nam met bevende vingers er één. Het kwam vaak in boeken voor, dat misdadigers eerst hun slachtoffers bedwelmden, wist hij, en derhalve loerde hij scheel naar het merk. Gelukkig, een bekend merk; veel tijd voor zijn overpeinzingen kreeg hij niet, want vlak voor het einde van zijn sigaret flikkerde een vlammetje. Zwijgend stopte de reus zijn koker en aansteker in zijn zak, en liet zich ach terover leunen. Roy Curran zoog aan zijn sigaret, dat het papier zacht knetterde, inhaleerde diep, en liet toen twee dunne spiraaltjes uit zijn neusgaten glijden. Hij durfde niet op te kijken, maar hij voelde hoe zijn overbuur zijn scherpe blikken op deze aan- daar gezellig. Als ik geweten had. dat je hier was, zou ik eerder thuis gekomen zijn. En vertel eens, hebben jullie zwaar zitten boomen Ik heb me gelaafd aan de wijsgee- rige levensbeschouwingen van je man, bekende ik. Is hij geen schat riep ze enthou siast Ze boog een oogenblik over hem heen om hem een zoen te geven Ik zag den blik, waarmee hun oogen elkaar ont moetten. Voor de zooveelste maal besefte ik, hoe sterk de aantrekkelijkheid en de eenvoudige wijsheid waren, die het we zen van dezen ongecompliceerden mensch uitmaakten. Toen ik naar huis liep, kon ik weer blij zijn, dat de hemel blauw was en de zon scheen En opnieuw geloofde ik, dat de horizon verder reikt dan onze oogen zien kunnen. Grieken Oedipus, bekend uit het drama van Sophocles, wordt tot waarschuwend sym bool. Laat ik u nog even zijn geschiede nis herinneren. Apollo heeft den The- baanschen koning Laios voorspeld, dat zoo hem uit zijn vrouw Jokaste een zoon geboren werd, deze laatste hem zou doo- den. Het kind wordt met doorboorde voe ten te vondeling gelegd, door herders ge vonden en gebracht bij den koning van Korinthe. die hem als zoon aanneemt. Onbekend met zijn werkelijke afkomst, groeit hij op aan het hof. Wanneer hij als jongeling eenmaal het orakel te Delphi raadpleegt verkondigt Apollo hem. dat hij zijn vader zal dooden en bij zijn moeder kinderen zal verwekken. Oedipus besluit nu Korinthe te mijden en komt in de buurt van Thebe, waar hij bij een gevecht een reisgezelschap, waar toe ook Laios behoort, doodt. Bij Thebe overwint hij de Sphinx, wordt nu als be vrijder de stad ingehaald en begiftigd met de door Laios’ dood opengevallen koninklijke waardigheid en met de hand der koningin-weduwe Jokaste. Jaren lang regeert hij voorspoedig in Thebe: hij verwekt bij Jokaste twee zoons en twee dochters. Bij een pestziekte wordt hem geopenbaard, welke gruwelen hij in de onschuld van zijn hart heeft gedaan. Diep geschokt steekt Oedipus zich de oogen uit en verlaat de stad Alle din gen. die hij heeft gedaan om de orakel spreuk te ontvlieden, hebben juist ten gevolge gehad, dat hij die vervult Wie uw voorbeeld voor oogen heeft naar de onderteekening. Geen naam, al leen: „Voor altijd de jouwe.” Eerst legde hij den brief, alsof hij door een adder gebeten was, haastig op zijn plaats terug Maar onmiddellijk hierop greep hij hem weer en begon hem lang zaam te lezen. Het leek wel een in haast geschreven krabbel. „Bah.” zei hij einde lijk uit den grond van zijn hart Een verliefde ezel die in hoogdravende be woordingen een minnebrief schreef. In groote opwinding stond hij voor het raam het briefje in de hand. Dat gebeurde er dus achter zijn rug. Ze papte aan met een ander, terwijl hij zat te ploeteren op kantoor. Wie was dat? Mis schien wel die malle jongen, die bij het dineetje van de Winston’s naast haar ook weer? opvallend Ik heb een vriend en hij is een wijsgeer. Daarbij is hij de meest evenwichtige mensch en de onverstoorbaarste optimist, dien men zich denken kan. Zijn levensbe schouwing is van een verbluffende, haast kinderlijke ongecompliceerdheid en hij is in staat iemand in een toestand van kalmte en vredigheid of eenvoudig tot razernij te brengen. Dat hangt af van de toevallige geestesgesteldheid van die ander op dat moment. Maar één ding is zeker, hij bezit de gave je klaar en duidelijk de nutteloos heid van iedere opwinding, van iedere op geblazenheid te doen inzien met een en kel woord, soms alleen met een klein ge baar van zijn hand of met een blik uit zijn heldere, aandachtige oogen. Hij beschouwt de wereld niet alleen van uit zijn eigen gezichtshoek, ja eigenlijk schijnt hij er geen enkelen bepaalden ge zichtshoek op na te houden. Hij belicht de dingen, de menschen en de dagelijksche toestanden van alle kanten en dat met een strikte rechtvaardigheid, die werkelijk soms bovenmenschelijk is. Bij dit alles komt, dat hij de echtgenoot is van een zeer temperamentvol vrouwtje. Zoo een, die wat men noemt kan „doordraven”, die er niet één, maar wel tien stokpaardjes op na houdt, welke zij een voor een met een vurig élan berijdt. Snap je, hoe dat span kan samen gaan? wordt mij wel eens gevraagd. Eer lijk gezegd heb ik mezelf ook wel eens die vraag gesteld; ik ben toch altijd weer tot de conclusie gekomen, dat hun huwe lijk als zeer geslaagd beschouwd mag wor den. Af gezien van kleine botsingen, die in de beste familie’s voorkomen. Lichte stormvlagen, die slechts dienen om den hemel schoon te vegen. Op een vroegen Zondagmorgen kwam ik in het huis van mijn vrienden, wetende dat zij altijd matineus zijn en er evenmin als ik van houden, de helft van hun leven te verslapen Toch, als ik zoo vroeg verscheen, ge beurde dat altijd met een bepaald doel. Ik had behoefte aan een geestelijke op- frissching. Onbewust werd ik dan naar het huis van mijn vriend gedreven om de weldadigheid van zijn nuchterheid en zijn eenvoud te ondergaan. Om den twij fel in mijn eigen hart op te trekken aan het rustige, gelijkmatige, hoopvolle opti misme in het zijne. Ik vond hem alleen in de serre met het ochtendblad en zijn pijp. Hij stond op om me te verwelkomen. Zijn glimlach was rustig en prettig als altijd. Het was niet noodig, dat hij iets vroeg, evenmin behoefde ik een uitleg te geven voor mijn vroege korpst. Het was voor hem vanzelfsprekend, dat ik daar was. Alles in het leven is voor hem van zelfsprekend omdat alles ontspruit aan menschelijkheid en natuurlijke wetten. centen zonde.” Ja, het werd wel een lange reeks van ontberingen, die oome Nol zich moest opleggen om Jan en zichzelf het feest te koopen. Maar hij verloor den moed niet, ook niet toen ze samen waren gaan vra gen wat het kosten moest om een heelen middag een rijtuig te huren. „Vijf gulden,” schrok oome Nol. „En we hebben pas drie gulden twintig, 't Zal me benieuwen of ik dezèn zomer de centen nog bijeen zal kunnen pulle- ken. Vijf gulden, en daar komt nog twee kwartjes fooi bij, want als oome Nol uitgaat is-ie royaal. Dan nog twee glasies melk nou jongelief, ik zal nog wat zuiniger moeten zijn.” In hun gedachten groeide de uitgang tot een adembenemend festijn. Ze zagen zich in hun stoute droomen in een glan zende vigelante met veeren. achterover geleund in de zwarte kussens er vandoor gaan. Stapvoets door de stad om het zoolang mogelijk te rekken, dan langs het water in draf. Zet-em op, jongens! Oome Nol was zelf misschen nog meer verrukt over het plan dan het jog Het heugde hem niet wanneer hij voor den laatsten keer eens een pretje had gehad. Zijn oude, versleten hart werd jong en ondeugend, hoe meer de groote dag na derde Maar wat ging het verschrikkelijk langzaam Toen op zekeren dag, de herfst begon al te vallen, vond kleine Jan oome Nol in een mistroostige bui. Het wordt niks, baasje, zuchtte hij met een melancholieken blik naar buiten, waar de wind aan de takken rukte. Waarom niet, oome Nol? vroeg Jantje De spieën zijn er nog niet. Er zal wel niets anders opzitten, we moeten het feest uitstellen tot volgend jaar. We kun nen toch niet in de kou naar het Kallefie rije? De jongen keek hem wat ontgoocheld aan. Hij veegde met zijn smoezelige hand langs zijn vuilen neus en zei niets terug. Zoo was het even stil. Misschien voelden Heldhaftig nihilisme Nihilisme beteekent aldus Nietzsche dat de hoogste waarden hun waarde verliezen. Het humanistisch wereldbeeld („Edel sei der Mensch, hilfreich und gut”) heeft hij stukgeslagen, de Christelijke levenshouding als slavenmoraal gebrand merkt. In plaats daarvan predikt hij de „amor fati”, de liefde tot het lot: een hartstochtelijke levensaffirmatie hoewel we van den zin van dit leven niets weten. Deze heldhaftigheid tegenover het niets, zooals ze ons ook tegemoet treedt in de werken van Martin Heidegger, van Ernst Jünger en in de romans van Friedrich Griese („die Weissköpfe”) vraagt niet meer naar zin of doel van de wereld. Het is absolute tragiek; wat als moedige daad geroemd wordt, het on voorwaardelijk zich buigen onder het lot, is tenslotte het afzien van de poging, een zin te vinden voor het bestaan van den enkeling. Deze heldhaftige mensch kent niet meer goed en kwaad, alleen nog vriend en vijand. Verlossing ligt alléén in het grijpen van Gods hand, die uit de tragiek van het leven der volkeren en der enkelingen den mensch opheft tot aan Zijn vaderhart dineetje van de Winston’s gezeten had. Hoe heette hij O ja, Ernst. Hij had nogal werk van Else gemaakt. „Bah”, zei hij nog eens. Hij voelde een wild verlangen in zich opkomen om iets stuk te slaan, of hier, in haar kamer, den boel in elkaar te trappen. Toen zag hij, als door een floers, een slank, pittig figuurtje de straat oversteken en op huis afkomen. Else. Wat zag ze er nog jeugdig uit; geen wonder, dat ze nog de aandacht trok. Nu ze hem voorgoed dreigde te ontglippen voelde Herbert zich opeens diep verongelijkt. Met driftige passen liep hij de trap af. Daar vond hij zijn vrouw, terwijl ze haar mantel uittrok. Zoo, ben je al thuis? vroeg ze zonder veel belangstelling. Ze hief met een ge woontegebaar haar gezicht naar hem op, opdat hij er een vluchtige kus op zou kunnen drukken. Toen zag ze opeens het briefje, dat hij in de hand hield. Misschien wil je mij nu wel eens vertellen, wat dit te beteekenen heeft, barstte hij los, toen ze even later in de kamer tegenover elkaar stonden Wat? vroeg Else koel. Begrijp je het niet? Dit malle, sen- timenteele briefje. Hier: Ik zal je eeuwig liefhebben en op handen dragen... Het lijkt warempel wel een overspannen liefdesroman. En daaraan doe jij - Vergeet je heelemaal, dat je een trouwde vrouw bent? Else zweeg en keek hem aan. Er twin kelden spotlichtjes in haar grijze oogen, terwijl ze hem rustig opnam. Toen zei ze langzaam: Je bent dolvermakelijk, Herbert Ik zou je eigenlijk moeten uitlachen. Hou je mij nog .voor den gek ook? Wie is die knul? Ik begrijp werkelijk niet, dat je je berekenend, hoe hij het best zijn slacht offer kon bespringen. Toen hij zijn hand naar zijn zak bracht, voelde Roy twee ijskoude straaltjes over zijn rug loopen. Het angstzweet brak hem uit. Zijn boordje kleefde meedoogenloos aan zijn transpireerenden hals. Hij had het wel uit kunnen schreeuwen. Als een drenke ling, die zich aan een stroohalm vast klemt, zocht hij zijn laatste troost bij zijn sigaret, en nam een woesten trek. Elke trek gaf hem eenige oogenblikken van vergetelheid. En toen... Roy gaf een doordringende schreeuw, een angstwekkende gil. Een geweldige explosie verblindde zijn gezicht. Vurige stralen doorkliefden de lucht. En telkens klonken weer nieuwe ontploffingen. Een tijdbom, flitste het door zijn brein, en toen liet hij zich stervend ach terover zinken.' Krampachtig klemde hij zijn bevende vingers om zijn porte feuille, als een laatste stuiptrekking, en hij bedacht, wat groote mannen meestal zeiden, wanneer zij afscheid van het leven namen. Doch zijn stem begaf hem en hij sloot de oogen. Hij constateerde, toen hij een bulde rend geschater hoorde, dat hij toch nog niet heelemaal gestorven was. Voorzich tig loerde hij door zijn wimpers. En wat hij daar zag, vervulde hem met woede. Met een wilden ruk veerde hij op, en keerde tot het leven terug. De man met het buldoggèzicht lag dubbel op zijn bank. Alsof hij plotseling een timmerwoede had gekregen, beukte hij op zijn dijen. Roy verkeerde even in de onzekerheid of de man in zijn lach zou stikken, maar toen werd hij ernstig. Was-ie goed of niet, meneer, brul de hij. Die klapsigaret? Meneer, ik vond dit de origineelste manier om u van de doelmatigheid van onze artikelen te overtuigen. Mijn naam is Smith, ver tegenwoordiger van de N.V. Kingfabrie- ken, firma van feestartikelen. Mag ik voor u een kleine order noteeren? Hier heeft u een prospectus. Neen, dank u, antwoordde Roy Curran koel. Na dien tijd rookte hij uitsluitend pijp. Het leven is tragisch. Een oud lied zegt ons. dat een mensch leeft zeventig jaren, en zoo hij zéér sterk is, tachtig jaren ■*- en het uitnemendste van dit alles is moeite en verdriet. En wij vliegen daar heen Kan iemand, vooral in onzen tijd, nog optimist zijn? Heeft ons indi vidueel bestaan een beteekenis? We krioelen hier rond op onze strijden elkaar om een l- stukje van de goederen, die deze aarde biedt, en hei einde is een kuil in die zelfde aarde We worden van deze vra gen zóó oneindig moe en moedeloos, dat we in een roes al ons verdriet willen vergeten en al ons denken en piekeren opzij zette:- in st.uisvogelpolitiek doen of die dingen niet bestaan Als we bij sterken wind langs het strand loopen. vliegen daar dikwijls stuk ken wit schuim langs ons heen. Als we probeeren deze te pakken (wat nog lang niet altijd gelukt!), blijkt het. dat ze niets zijn. Is al ons streven hier méér dan dat jagen naar schuimvlokken? Bepalen we ons eigen leven of zijn we marionetten in de hand van een poppenspeler? Is er een grillig toeval. dat ons beheerscht’ Heeft ons heele leven een zin? Deze vra gen zijn zoo oud als er denkende men- ichen zijn, maar ik geloof, dat in onzen Oome Nol was een oud, gebogen man netje en hij woonde boven juffrouw Swart drie hoog achter. Hij was rente nier. Eén maal in de week klauterde hij voorzichtig over donkere trapportalen en drie steile, uitgesleten houten trappen af om op het postkantoor zijn ouderdoms rente te gaan halen. Mét een klein pen sioentje kon hij er net komen; al had hij dan geen vleesch in den pot, een paar centen om een enkel pijpje per dag te rooken schoten er altijd wel op over. Sedert een paar maanden had oome Nol een geheim met Jan van één hoog. Eigenlijk was dat magere jog met de spillebeenen en de afgezakte kousen, be halve het afgesabbelde pijpje, oome Nol's eenige lichtpuntje in de sombere eentonigheid van zijn laatste levensdagen. En al was de oude baas dan ook wel een zeventig jaartjes ouder dan het jongetje, ze waren toch dikke vrienden geworden. Zoo ’s middags kwam Jan altijd even bij oome Nol binnen wippen en dan klom de laatste op een wankelen keukenstoel en haalde het doosje van de plank. Daar in bevond zich hun schat. Voorzichtig telden ze dan op de aanrecht hoeveel geld er wel in zat Heel langzaam was het kapitaal ge groeid. Iedere week, wanneer hij zijn ouderdomspensioen binnenkreeg, werd er weer een stuivertje ingestopt. Dat betee kende dan wel een paar dagen zonder het pijpje, maar voor het feest moest je ook wel wat over hebben. Ze spraken er over met glinsterende oogen. „Een rijtuig met twee paarden, Jèn. Reken maar. En we stappen hier voor de deur in zoodat de heele straat er van zal staan kijken „En ik mag op den bok zitten, oome Nol,” zei Jan haastig. „Natuurlijk mag dat,” verzekerde de oude man „En dan rije me naar het Kallefie en drinken daar een glasie melk. We blijven er een heelen tijd in het zon netje zitten, net als prinsen, voordat we ons weer weerom laten rije. Nou?” Het bleef natuurlijk geen geheim, het geheim van oome Nol en kleinen Jan. „Hoe ouder, hoe gekker.” zei juffrouw Swart, als ze er met de buren over sprak. „Dat wil me van den zomer op een Zondag met paard en rijtuig gaan toeren. alsof het niks kost. Die jongen heeft hem natuurlijk zijn ouden kop op hol gejaagd. En nu moet-ie droog brood eten en zijn pijpje laten staan bij mekaar te scharrelen. Herbert Lund was vroeg vandaag. Toen hij de serrekamer binnentrad sloeg de klok met hoog, tintelend geluid juist zes Uur. Hij ging voor den haard staan en strekte zijn handen uit om ze te warmen. Het bleef stil in huis; alleen vanuit de keuken kwamen wat onbestemde gelui den. Else was zeker uit. Ze zou hem ook zeker niet zoo vroeg verwacht hebben; de laatste maanden was het altijd zeven uur, half acht voor hij van kantoor thuis kwam. Hij liet zich in een fauteuil vallen er. stak een sigaret op. Waar zou ze zit ten? Vreemd, de vraag, wat Else overdag uitvoerde, had hem tot dusverre geen be lang ingeboezemd. Het was vanzelfspre kend geweest, dat hij haar, wanneer hij ’s avonds de kamer binnenkwam, in haar stoel bij het raam vond. Een vluchtige kus, en dan waren ze aan tafel gegaan zonder veel woorden te wisselen. Waar schijnlijk winkelde ze in de stad of was ze bij een vriendin op bezoek. Hij voelde zich licht ontstemd, dat hij haar, niet thuis trof. Hij staarde de rookkringen na, die hij gedachtenloos uitblies. Op den schoor steenmantel tikte de pendule de minuten weg; buiten op straat naderden haastige voetstappen. Hij had onwillekeurig luis terend het hoofd gebogen; ze was het niet.' In de stille kamer, alleen met zijn overpeinzingen na den roezemoezigen dag op kantoor, deed Herbert Lund een verwonderlijke ontdekking. Eigenlijk leefden Else en hij als vreemden naast elkaar voort. Nu ja, als je de vier kruis jes gepasseerd bent slijten de wilde ha ren allengs weg; dan ligt de tijd van sentimenteel gedoe achter den rug. En wanneer je dan door je zaken geheel en al opgeëischt wordt, geraakt al het an dere vanzelf op den achtergrond. Ja, hij had zijn kantoor, dat hem in beslag nam, maar Else? Zou die het ook zoo gemak kelijk opvatten? Had hij haar eigenlijk niet te veel verwaarloosd? Hij doofde zijn sigaret en liep de trap op naar boven. Misschein had ze hem niet hooren thuiskomen en zat ze boven in haar kamer. Dan zou hij haar eens verrassen en voorstellen om vanavond naar den schouwburg te gaan. Voor de kamerdeur bleef hij aarzelend staan. Het was lang geleden dat hij er voor het laatst was binnengegaan. „Else?” riep hij zacht. Er kwam geen antwoord. Toen stond hij in het lichte vertrek en keek nieuws gierig in het rond. Ja, niet alleen in El se s leven, maar ook in zijn eigen huis was hij eigenlijk een vreemde geworden. Gedachtenloos stond hij voor haar secretaire en schoof een lade open. Reke ningen, oude papieren, wat knipsels. Zon der zich te realiseeren wat hij deed ging hij in het stoeltje zitten en bladerde met lichte nieuwsgierigheid in de paperassen. Onderop lagen wat brieven, half verscho len tusschen de andere papieren. „M’n lieve Elske”, las hij opeens. Her bert staarde er op zonder het recht te hém had laten rusten. Hoe Geen datum. Toen keek hij I dachtig elke beweging van hem volgde, Josef Sellmair: Der Mensch in der Tragik. Verlag Erich WeweL Krailling vor Mönchen. 2) Alfred von Martin: Nietzsche und Burckhardt. Verlag Ernst Reinhardt. München. 3) Dr. Gabriele Palm: Friedrich Fröbel, der Mensch, Denker und Erzieher. Uitg. Verlag B. G. Teubner. Leipzig. Tegenover de sphinx van de oudheid staat het kruis. De God der liefde nam het donkere lot, doorstraalde het met Zijn licht, cjpt het zijn sombere zwaarte ver loor en op den bodem de e e n e beteeke nis, Gods liefde, liet zien. Deze stille overwinning over de tragische situatie geeft een volledigen ommekeer van alle menschelijke waarden. De laatsten wor den de eersten, de eersten de laatsten. De wijsheid der wereld wordt dwaasheid, dat wat dwaas is in de oogen der wereld tot wijsheid Gods. De rijken worden de armen. Waar wij een minteeken zetten, plaatst God een plus. Verlies wordt winst, verarming wordt verrijking, mis lukking is slagen. Dat is de paradox van het Evangelie en het eind van de tragiek. Dat is het geloof, dat de wereld over wint. ’t Is geen verlammende berusting in het onvermijdelijke, maar een losma ken van verborgen krachten. *t Geloof in een Voorzienigheid, aan een vader in den hemel, zonder wiens wil niets ge schiedt, is de grootste levenskracht, maar slechts voor hem die uit dit geloof leeft. Al is de nacht nog zoo dicht en de weg nog zoo ver die leidt door duisternis en doodsschaduwen toch glanst de ster die voert uit allen nood en verwarring. Wie zijn geestesoog richt op de sterren van geloof, hoop en liefde, voor dien wordt het nooit volkomen nacht, al zijn ook alle lichten uitgedoofd. Dit is geen wereldvlucht. Deze wereld is voor den Christen werkelijkheid, 't Is niet de sluier van Ma ja, ’t is geen bedrieg lijke illusie; als kritisch realist twijfelt hij niet aan een werkelijkheid, maar hij ziet haar overstraald door het licht van de andere wereld, zooals aarde en maan door de zon. Komt best voor mekaar al gaan we wat later dan we dachten, zei hij om Jan te troosten, maar zijn stem klonk weinig overtuigend. Je ziet er uit of je ziek bent, oome Nol, zei Jantje. En je hoest ook al. I Dat komt omdat ik van den zomer niet naar buiten ben geweest. Ouwe Nol probeerde grappig te zijn. Hij leek wel een oudachtig aapje, zooals hij daar ineengezakt in zijn ouden leunstoel hing. Toen Jantje naar beneden gegaan was zat hij nog een heelen tijd te hoesten. Eindelijk stond hij met een zucht op en zette het doosje weer op de keuken- plank Het werd winter. Een paar weken verzuimde de oude man zijn wekelijkschen tocht naar het postkantoor om zijn drie guldens te beu ren. Toen kwam er op zekeren dag het zwarte glanzende rijtuig met veeren voor het huis van oome Nol gereden. Buiten bij de deur leunde Jan tegen den muur en sappelde verstrooid op een zuurbal. Het leek alles veel op den droom van het feest. Hij zag hoe oome Nol in het zwarte rijtuig gedragen werd. Heele maal alleen ging de oude man nu naar buiten toeren, langs het water. Maar in plaats van Jan zat er een bleeke man op den bok met een zwarte steek op het hoofd. Een waterig zonnetje wierp wat helle vlekken op de hobbelige keien. En daar ging oome Nol de straat uit, zonder hem gedag te zeggen Later op den middag kwam er een man van het dooienfonds. Die haalde het ka pitaal uit het doosje. Vier gulden vijfenzestig, boorde Jan hem tegen juffrouw Zwart zeggen. En de kosten bennen meer dan twintig gulden. Toen stak de jongen zijn vingers in zijn ooren en ging holderdebolder de trap af. Da’s vuil, snikte hij met het hoofd in het kussen van zijn gammele ijzeren bedje. Oome Nol zei zelf, dat het maar vijf gulden kostte Wé praatten nu en dan, soms zwegen we en ook dat gaf rust. De aanwezigheid van dezen man scheen niet anders dan rust te kunnen ademen. Tenminste zoo is het mij altijd voorgekomen. Maar er zijn er ook, die er anders over denken Waar is Willy? vroeg ik plotseling, alsof ik voor het eerst de aanwezigheid van zijn vrouw miste. Ze is kwaad weggeloopen, zei hij zonder omwegen met een klein trekje om zijn mond, dat spot en teederheid beide inhield. Er lag een vraag op mijn lippen, maar hij voorkwam die. Hij keek me nu recht aan, in zijn oogen was die blik van begrip en kinderlijke goedheid, die me altijd opnieuw boeide. Het is niets van belang, verzekerde hij. Je behoeft je niet ongerust te maken. We hadden een klein verschil van meening. Ze kan er niet goed tegen, dat ik me niet zoo over de dingen kan opwin den als zij Maar zeg nu zelf eens is iets eigenlijk ‘de moeite waard, je er over op te winden. Het verandert er toch niet door De wereld draait toch wel door, ook zonder dat wij er ons mee bemoeien Dat prachtige, machtige raderwerk speelt het ook zonder ons ingrijpen klaar. En al den ken we soms dat het van slag is en we heusch een handje moeten helpen, het komt toch ook zonder dat altijd weer in orde. Maar je bent soms bok vreeselijk, liet ik me ontvallen. Een vrouw moet wel eens dol worden met dat gelijkmatige tem perament van jou. Hij bleef glimlachen, twee geestige pret lichtjes dansten in zijn oogen. Zou je het beter vinden, als ik er tegen in ging schreeuwen? Net zoo lang tot we elkaar geen van beiden meer kon- heb je je maar een bitter beetje om mij bekommerd! Draai er niet omheen. Wie is het? Ernst? Wijdbeens stond hij zwaaiend met het briefje. lang voor zij antwoord gaf en in dien^tijd keek ze hem aldoor aan, een tikje hooghartig, zoodat Herbert zijn zekerheid wat verloor. Wie het is Probeer eens twintig jaar terug te denken, beste jongen. In dien tijd schonk je nog wat aandacht aan mij. Hoe noemde je mij toen in je zooals je ze nu noemt malle, senti- menteele briefjes Én hoe onderteekende je je overspannen liefdesromans Nu Ik stamelde Herbert. Toen be keek hij schuw den brief in zijn hand. Twintig iaar oud Zoo schreef hij dus, met die nonchalante krabbels Had ze het al dien tijd zoo zuinig bewaard Wil je soms een kopje thee vroeg Else’s koele stem aan de theetafel. Eh zei Herbert met een rood hoofd. Hij stond daar wat onhandig, als een schooljongen, die zooeven een ge ducht standje gekregen heeft Neem het me niet kwalijk, kind ik heb me als een dwaas aangesteld. Toen liet hij zich in een stoel vallen, met het hoofd in de handen. Even later zette zijn vrouw het kopje naast hem neer. Ze bleef even bij hem staan en keek wat weemoedig naar zijn gebogen hoofd. Ze keek op dat oogen blik even hulpeloos als de man in den stoel. Heel even streek ze met haar zachte hand over zijn haar. Je wordt al aardig grijs, Herbert, fluisterde ze. Lund keek op, greep haar Lund keek op, greep haar pols en drukte een kus op haar slanke vingers. Als een verliefde jongen van een jaar of achttien. Erg mal en sentimenteel, maar ook oneindig opgelucht. Dien avond, na een gezelligen schouw- burguitgang, vond Else tijd om op haar kamer een kort briefje te krabbelen „Beste Ernst, Je moet mij niet meer schrijven. Ik heb je tcch al eerder gezegd, dat je geen illusies behoeft te koesteren. Troost je, jongen, er zijn genoeg vrou wen op de wereld, die veel aardiger zijn dan ik. Dit is dus het afscheid. Overigens moet ik je toch dankbaar zijn', want zon der het zelf te weten heb je mij Herbert teruggegeven. Je Els.” ziet deze beiden niet alleen als twee menschen. maar als geestelijke typen, die ondanks veel dat ze deelden, toch moes ten divergeeren. Jacob Burkhardt is als afstammeling van een patriciërsgeslacht uit Bazel door de traditie gebonden en ziet den zin van het leven het beste vervuld in het volle geven van zijn krach ten aan zijn werk als professor en ge leerde. Nietzsche is de eeuwige zwerver, die zich zoowel sociaal als geestelijk los maakt van alle bindingen. Zij stemmen overeen in de hcoge vlucht van hun ge dachten, in de verwerping van alle mid delmatigheid, in hun aristocratische le venshouding en hun pessimisme tegen het Duitschland van Bismarck, maar de tegenstellingen zijn grooter. Burchhardl is een geesteskind van den tijd van Goethe, die elke tyrannieke macht verwerpt en daarom Nietzsche’s „Wille zur Macht”, die niet vraagt naar recht of onrecht, niet kan deelen. Voor kenners van Nietzsche warm aanbevolen. den verstaan. Een van de twee moet toch zijn verstand bewaren. Ja, maar die kalmte van jouHoe leg je het in hemelsnaam aan? Ik heb leeren tellen, zei hij ernstig. Ik wist niet of hij het meende of me voor den gek hield. Mijn verbluft gezicht deed hem verder gaan. Nooit geprobeerd? Dan moet je het bij den eerstvolgenden keer eens toepas sen. Zoodra de drift je wil gaan overmees teren, begin je maar langzaam van een tot tien te tellen, of nog verder. Maar vooral langzaam. En dan kom je tot de wonder baarlijke ontdekking, dat je het heelemaal niet meer de moeite waard vindt, je driftig te maken. Zoo gaat het ook, als je je erg wraakzuchtig voelt, als je eenvoudig brandt van verlangen om revanche te nemen. Als je een scherp woord wilt zeg gen, of een nog diepere wond wilt slaan. Tellen, kerel, tellen, ’t onovertroffen mid del tegen alle kwalen van een al te onge- breidelden geest. Waarom leer je Willy ook niet tel len vroeg ik meedoogenloos. Daarvoor is de tijd nog niet rijp, antwoordde hij wijsgeerig. Als ik haar dat voorstelde, zou het olie op het vuur zijn. Maar onbewust heeft zij een middel voor zich zelf bedacht. Zij „loopt kwaad weg” Zie je, ze heeft dan voor zich zelf de voldoening, de zegepraal behaald, het laatste woord gehad te hebben. En dat gun ik haar immers graag. Onderweg speelt ze het dan met zich zelf klaar. Ze raast in den meest letterlijken zin uit. Dat knapt geweldig op, alle ergernis verdwijnt. Tenslotte vergeet ze. waar het eigenlijk om ging. Meestal is dat ook de moeite van het onthouden niet waard. En ze komt terug in het stralendste hu meur. Ja, mijn Willy is een verstandig vrouwtje. Ik hoorde de trots en de liefde in zijn stem en wist, dat hij volkomen oprecht was. En ben jij dan nooit eens in de ver leiding, haar eraan te herinneren, boos ze van je wegliep kon ik niet na laten te vragen. Maar natuurlijk niet, wierp hij reso luut tegen Het was immer inderdaad niet de moeite van het onthouden waard. We zwegen een poos en ik peinsde er over, hoe ’n diepe waarheid er au fond schuilde in alles wat hij zei. De krant was op den grond gegleden. Mijn oog viel op eenige vetgedrukte kop pen en opeens herinnerde ik me weer, waarom ik hier eigenlijk gekomen was. Mijn verwarring, mijn twijfel, mijn in nerlijke onrust. Het was alweer als altijd, alleen door het praten met hem, was ik het haast vergeten. Maar ik wist, dat het me later opnieuw zou gaan kwellen, als ik me er nu niet van ontdeed. Wat denk jij van den vroeg ik bijna agressief en gespannen aan. fk had dat zijn gezicht geen reactie zou vertoonen, toch wachtte op iets. Wat zou ik er van denken, ant woordde hij bedachtzaam. Het gaat, zooals het gaan moet, hè Maar goeie deugd, je kunt toch je meening hebben, viel ik uit in een plot selinge. hevige behoefte, hem eindelijk uit zijn tent te lokken. Hoe stel je je voor, dat we ooit uit dezen chaos moeten ko men Hoe zal ooit de wereld geregeld worden Zeg me toch, hoe moet dat alles gaan. Zie jij er een gat in Brave, je doet alsof je mij ver antwoordelijk stelt voor alles, wat in de wereld gebeurt. Niemand zal toch van mij verwachten, dat ik de oplossing vind voor deze dingen. Dat is nu juist, waar over ik me lederen dag verheug en wat me zoo’n grenzenlooze rust geeft, dat ieder stukje in ’s werelds legkaart op zijn plaats komt zonder dat ik me daar mee behoef te bemoeien. Stel je eens even de moeilijkheden en problemen voor van de personen, die werkelijk geroepen zijn te zorgen, dat alles in het reine komt. Als zij soms met de handen in het haar zitten, kan ik me dat voorstellen, maar ik. nietig menschenkind, behoef daar toch geen slapeloozen nacht om te hebben. Nog afgezien van het feit, dat al mijn tobben en zorgen geen enkel nuttig effect zou den hebben Onverbeterlijk, mompelde ik en voel de mé woedend en opgelucht tegelijk. Op dat oogenblik kwam Willy binnen Ze droeg de handen vol voorjaarsbloemen en zag er stralend lief en jong uit als altijd. Dag, dag. riep ze. Wat zitten jullie ze beiden heel vaag, dat het uitstel iets

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 10