LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
Rembrandt
zijn kunst
en
VAN DE
Zaterdag 112 Juli 11941, No. 17925.
1606-15 Juli—1941
Rembrandt als
Amsterdammer
DE OUDE BOER
NIEUWE DUITSCHE
BOEKEN
De Vergeetachtige
Student
b.3.p.3.
was
L U
-„„J...
Reproductie van de huwelijksacte van Rembrandt en Saskia
(Polygoon)
Tom,
mopperde
alsof hij
de
In
Weinig groote kunstenaars uit ons ryk
verleden leven zóó in het hart van ons
volk als Rembrandt. Geregeld hebben
Rembrandt-herdenkingen plaats gehad,
de uitnemendsten van ons volk, kunste
naars en kunsthistorici, dr. Bredius, dr.
Bode, 't Hooft, mr. S. Muller, prof. Six,
dr. Valentiner, Jan Veth, Hofstede de
Groot, om er enkelen te noemen, heb
ben over Rembrandt geschreven. Er
gaat bijna geen jaar voorbij of er ver
schijnt in ons land iets over Rembrandt
en het zijn waarlijk niet alleen boeken
van wetenschappelijke of zuiver kunst
historische waarde, die over hem het
licht zien en die gelezen worden in be
perkten kring. Talrijk zijn de Rem-
brandt-uitgaven, die bij het geheel volk
bekend zijn. De groote Rembrandt-
roman van Theun de Vries bereikte
vele tienduizenden en de roman uit het
leven van Rembrandt van Ro van Oven:
„Hendrickje Stoffels” behoorde destijds
tot de meest gelezen romans. Van de
groote Rembrandt-belangstelling bij ons
volk getuigde ook het nog slechts enkele
jaren geleden verschenen werk van dr.
C. J. Wynaendts Francken: „Rembrandt
en zijn kunst.”
Rembrandt; laatste zelfportret uit 1669
(Foto-archief
Haagsche Courant)
brandt. Doch dat kon niet verhinderen,
dat kort na de plaatsing de magistraten
besloten het stuk te verwijderen, omdat
het niet in hun smaak viel. Een over
blijfsel van dit werk is thans in het be
zit van het museum te Stockholm.
Nog één officieele" portretopdracht
heeft Rembrandt uitgevoerd. Hij schil
derde de overlieden van het lakengilde;
dit schilderij: „De Staalmeesters” hangt
nu in het Rijksmuseum te Amsterdam.
In 1665 stierf Hendrickje, in 1668
Titus en een jaar later stierf Rembrandt
in armoede en vergeten in het huis aan
de Rozengracht. In de Westerkerk werd
hij begraven, waar later een gedenk
steen is geplaatst.
Uit heel zijn oeuvre is gebleken, hoe
Rembrandt met Amsterdam en mis
schien meer nog met de bevolking mee
leefde.
In zijn schilderijen, etsen en teeke-
ningen heeft Rembrandt steeds weer
studies gemaakt van Amsterdamsche
volkstypen. In zijn teekeningen heeft
hij gezichten op Amsterdam getoond en
tafreeltjes gegeven van het leven op
straat. Hij heeft belangrijke Amster
damsche figuren vereeuwigd als Six,
Trip, de Geer, Tulp, Dyman, Tolinx en
Clement de Jonghe. Hij heeft door zijn
kunst de herinnering aan Amsterdam
over de geheele wereld verbreid.
En al heeft Amsterdam van zijn tijd
hem niet de waardeering gegeven waar
op hij recht had, het Amsterdam van
later heeft dat wel trachten goed te
maken.
Zijn huis aan de Jodenbreestraat is in
eere gehouden, elk jaar wordt een krans
in de Westerkerk gelegd en in 1906,
1932 en 1935 zijn groote Rembrandt-
tentoonstellingen in de hoofdstad ge
houden.
Thans zal, zooals reeds gezegd, Rem
brandt opnieuw officieel geëerd worden
en wel bij de herdenking van zijn ge
boortedag. In de Westerkerk zal Dins
dag de secretaris-generaal van het de
partement van Volksvoorlichting en
Kunsten, dr. T. Goedewaagen, een rede
uitspreken. De organist Frans Hasse
laar, zal composities spelen van Rem-
brandt’s grooten tijdgenoot, J. P. Swee-
linck, en een koor zingt liederen uit
Valerius’ Gedenckklanck.
„Der Aufstieg Italiens zur Grosz-
macht und zum Imperium von 1871
bis zum Kriegseintritt gegen die
Westmachte”, dr. Phil. Ernst Wil
helm Eschmann. Sammlung Gö-
schen Band 1143. Walter
Gruyter en Co., Berlin 1941.
Bovengenoemd werkje, dat in beperkte
ruimte een groote hoeveelheid materiaal
bevat, behandeld de politiek van Italië van
fascistisch standpunt uit gezien. Zeven
kaartjes, o.m. van Erytrea, Abessinië, Li-
bye, verduidelijken den tekst.
De hoofdgedachte berust op de leer van
Gioberti, een Katholiek priester uit de eer
ste helft van de 19de eeuw, die procla
meerde, dat aan de Italianen een positie
van voorrang onder de volken toekwam in
politiek, cultureel, geestelijk en kerkelijk
opzicht, omdat ze door de natuur en de
geschiedenis daarop recht hadden, dus de
oude eisch van het imperiale Rome, nu ge
keerd naar het nationaal-Italiaansche. Om
de bevolking op te voeden in deze gedach
te van het Romeinsche imperium dienen,
o.a. reusachtige marmeren landkaarten,
waaarop men den omvang van Italië ge
durende verschillende tijden kan zien. Het
spreekt vanzelf, dat in dit boekje alle ge
schiedenis alleen vanuit politiek oogpunt
wordt beschouwd.
der goed, toch bleek de aankoop van
dat huis veel te groote financieele lasten
•mede te brengen. Bovendien kocht hij
zeer vele waardevolle kunstvoorwerpen
en toen zijn succes begon te tanen,
wreekte zich dit alles. Rembrandt’s fi
nancieele positie werd bedenkelijk. Hij
moest leening op leening sluiten en zoo
begon een leven vol zorgen.
In 1642 stierf Saskia. Rembrandt bleef
piet zijn zoon Titus, die in 1641 geboren
was, achter. Hendrickje Stoffels, die in
1645 zijn levensgezellin werd, trachtte
den schilder door de moeilijkheden heen
te helpen en ook Titus stond in latere
jaren zijn vader ter zijde. Het hielp niet.
De moeilijkheden werden steeds groo-
ter en in 1656 werd Rembrandt insol
vent verklaard. Zijn huis en inboedel,
waartoe vele zijner meesterwerken be
hoorden, werden verkocht. Rembrandt
trok naar de Rozengracht dicht bij de
Mamixstraat, ter hoogte van het per
ceel, dat thans no. 184 is. Daar dreef hij
met Titus een kunsthandel. Hij leefde
er teruggetrokken en zijn vriendenkring
was zeer klein geworden. Zijn werk was
steeds meer gerijpt, meer vergeestelijkt.
Zijn stijl was veranderd. Hij werd een
voudiger en directer dan vroeger en zoo
persoonlijk was zijn kunst geworden,
dat de smaak van het groote publiek er
niet meer gevoelig voor was.
In 1666 kreeg Rembrandt nog eens
een officieele opdracht voor het schil
deren van een doek voor een der vak
ken van de groote gaanderij van het
Raadhuis. De overige stukken waren
gevuld door Govert Flinck. Na Flinck’s
dood had men gemeend, dat Rembrandt
het laatste doek wel kon schilderen. De
meester aanvaardde de opdracht en zoo
ontstond: „Het eedverbond der Bata
vieren” of „De samenzwering van Clau
dius Civilus”. Het werd een der meest
indrukwekkende doeken van Rem-
welstand. Zij bezaten, althans later, een
graf in de Sint Pieterskerk. Harmen
had bij zijn huwelijk in 1589, tegen een
schuldbrief van 1800 gulden, van zijn
stiefvader en moeder de helft van een
molen, „de zuytzijde vant Molenhuys tot
de voorsz. molen behorende” „ende ten
laetsten een nieut gemaekt huysken”,
alles aan de nabbij de Witte Poort ge
legen Weddesteeg, gekocht. Bovendien
bezat hij aanvankelijk nog de helft van
een „tuyntgen” „buyten de Rijnsburger
poorte in den ambachte van Ougst-
geest”, waarvan hij ook later nog de an
dere helft verwierf. Bij den dood zijner
moeder in 1600 erfde hij een grooter
huis en erf aan de Weddesteeg, belen
dend aan het vorige, waar hij nu in
trok, en hier waarschijnlijk kwam Rem
brandt als achtste kind (twee waren er
toen echter reeds overleden) van zijn
ouders ter wereld.
Rembrandt is echter vóór alles Am
sterdammer. Het valt te waardeeren,
dat de huidige leider van het departe
ment van Volksvoorlichting en Kunsten,
dr. Goedewaagen, de traditie wil voort
zetten, welke in een lange reeks van
Rembrandt-herdenkingen is gegroeid,
hetgeen blijken mag uit zijn voornemen
op 15 dezer, op Rembrandt’s geboorte
dag in de Westerkerk te Amsterdam
een rede uit te spreken. „Rembrandt als
Amsterdammer” is ook onderwerp van
een artikel, dat het A.N.P. ons dezer
dagen deed toekomen.
Rembrandt moge al Leidenaar van
geboorte zijn, hij is in de acht en dertig
jaren, dat hij in de Amstelstad leefde,
geworden tot een echt-Amsterdamsche
figuur, die zijn liefde voor de stad vaak
getoond heeft in zijn schilderijen, etsen
en teekeningen.
Op 25-jarigen leeftijd kwam Rem
brandt in 1631 naar Amsterdam, waar
hij zich waarschijnlijk in de Nieuwe
Doelenstraat vestigde. Vóórdien had hij
omstreeks 1623 een half jaar in de
hoofdstad gewoond. Dat was in zijn
leerlingentijd bij Pieter Lastman.
Direct na zijn vestiging scheen Rem
brandt reeds een figuur van beteekenis
in Amsterdam te gaan worden. Hij was
een voortreffelijk portretschilder en zijn
faam werd daardoor spoedig verbreid.
Hij ontving vele opdrachten voor por
tretten en het staat vast, dat Rembrandt
in 1632 begonnen is met een omvang
rijke serie portretten van Amsterdam
sche burgers en magistraten.
Hij schilderde in opdracht vertegen
woordigers van alle rangen en standen.
Hij portretteerde kooplieden, scheeps
kapiteins, magistraten, doktoren, lijs
tenmakers, dichters, geleerden, predi
kanten en kunstenaars. Hij schilderde
alle belangrijke Amsterdammers van
zijn tijd en hij is daarmede doorgegaan
tot het einde van zijn leven, hoewel de
Geen kwestie van. De laatste is
voor mij en dat is de beste mop, die je
in je boemelaarsleven gehoord hebt,
een reuzemop!
Zal wel, spotte Jim ongeloovig.
Waarom kom je daar nu pas mee?
Omdatomdat het mij nu pas in
valt, nu wij bijna boven zijn.
Tom schraapte z’n keel. Er waren
eens twee hik twee studenten
en eh enenfin, laat ik het je maar
ineens zeggen. Ik heb vergeten den
sleutel uit de portiersloge te halen en
ehnu moeten- we weer vier en veer
tig trappen naar beneden
Jim Collins opende voor de laatste
maal z’n oogen en zei: Ooh!
„Erfolgreicher Gemüsebau”,
Johannes Böttner. Garten-
bauverlag Trowitzsch und
Sohn, Frankfurt a. d. Oder.
onzen tijd van voedselschaarschte
zal menigeen, die een stuk grond ter be
schikking heeft, dit gebruiken voor groen
teteelt. Wij hebben in onze eigen taal
daarvoor genoeg handleidingen Mocht
iemand echter een Duitsch boekje hier
over wenschen, dan kan dit aardig uitge
voerde werkje met vele nuttige raadge
vingen en tal van duidelijke, instructieve
teekeningen een zeer practisch hulpmid
del zijn.
Het was vier dagen later. De jonge
Harm, met zijn arm nog in verband, zijn
aanstaande vrouw, de jonge dokter, en
verder de boeren en knechts van omlig
gende boerderijen stonden met ontbloote
hoofden bij de geopende groeve.
Het paardje was dien avond laat nog
op de boerderij aangekomen, en door den
jongen Harm zelf opgevangen. Maar van
zijn vader was niets te bespeuren ge
weest. Men had hem gevonden, midden
op den straatweg. De Levensgeesten wa
ren toen reeds geweken. „Een beroerte”,
had de dokter gezegd. Het was te veel
voor hem geweest. Het levenlooze lichaam
was van den rijdenden wagen getuimeld.
Toen de dominee zijn indrukwekkende
grafrede beëindigd had, werd de kist in
het graf neergelaten. Hoewel innerlijk
ontroerd, liet de jonge Harm van buiten
niets merken. Hij was een zoon van zijn
vader, flink en moedig.
Hij was zijn vader dankbaar en kende
diens eenigen wensch. En hij zou dien
wensch tot waarheid maken, de landen
laten bloeien, de hoeve weer uitbreiden.
,’s Avonds, bij het ondergaan van de
zon, stond hij met Sietske, onwetend, op
dezelfde plaats, waar de oude boer den
laatsten avond van zijn leven, aan het
verleden dacht, peinzend, hoe in de toe
komst zijn vaders wensch te vervullen.
En toen dook de gouden zon achter den
verren horizon
Leiden: 15 Juli 1606
Leiden was, toen Rembrandt er 15 Juli
Juli 1606 geboren werd, een stad van
beteekenis, die, vooral ook in de schil
derkunst, reeds een eerwaardig ver
leden achter zich had, en die thans, na
de beproevingen van het beleg, opnieuw
in verschen, vollen, opbloei verkeerde.
Wat omvang betreft, bleef zij onder de
Hollandsche steden alleen bij Amster
dam achter. Juist in de eerste jaren van
Rembrandt’s leven, zouden de vroede
vaderen het keurslijf uitleggen, dat den
groei der stad ging beëngen. Al van
ouds, zoo vertelt Veth in zijn boek over
Rembrandt, was de winstgevende dra
perie er thuis geweest, maar de voor
Vlaanderen slechte tijden hadden nog
tal van nijvere Antwerpenaars hierheen
gedreven, en zoo was Leiden thans Hol
land’s eerste fabrieksstad.Het statige
Rapenburg herbergde de rijke drape-
niers, de nijvere arbeidersbevolking
maakten de smalle grachtjes en de
nauwe straten vol en druk. Na het be
leg was er een nieuwe bloei ook in an
deren zin gekomen: de Universiteit, die
jeugdig, maar reeds wijdbefaamd, ook
uit den vreemde belangrijke krachten
tot zich trok, werd een geestelijk mid
delpunt voor dat frisch ontwaakte, reeds
zeer zelfbewuste en ver om zich heen
ziende volk, dat voor groote dingen had
gestaan, en groote gevoelens kende.
Holland, ofschoon van Spanjaarden
vrij gevochten, toch nog onder zwaren
oorlogsdruk levend, was in den vrij
heidskrijg waakzaam en sterk geworden
en liet zijn ondernemende zeevaarders
heel de wereld door, tegen vele bezwa
ren en gevaren op, verre en vreemde
landen bezoeken en ontginnen. Men
stond aan den vooravond van dat
twaalfjarig bestand, dat nu ook tegen
over den vijand de eigenlijke erkenning
van de Zeven Provinciën als onafhanke
lijke mogendheid beteekende, en dat
een tijdperk, wel van felle binnenland-
sche twisten, maar ook van groot wel
varen zou brengen. Geen wonder, dat uit
zulk een broeien van veelomspannende
.levenskracht, de kunst iets groots zou
mogen oogsten.
Zooals verreweg de meeste schilders
Uit dien tijd, is Rembrandt voort
gekomen uit die kleine burgerij, welke
de groote kracht uitmaakte van het Ge-
rneenebest. Zijn vader, Harmen Ger-
ritsz, die zich, naar zijn aan den Rijn
staand pand, van Rijn noemde,
molenaar. Zijn moeder, Neeltje Wil
lemsdochter van Zuytbrouck, was een
bakkerskind. Beide ouders konden
■schrijven en zij genoten een zekeren
kring van vrienden en bewonderaars
zich steeds vernauwde.
In 1633 verloofde Rembrandt zich met
Saskia van Uylenburgh en in 1634
trouwde hij haar.
Door het groote succes, dat de schil
der behaalde met zijn portretschilde
ringen ging hij ook financieel vooruit
en in 1639 was hij in staat het groote
huis aan de toenmalige St. Antoniebree-
straat, thans Jodenbreestraat, te koopen.
Twintig jaren heeft Rembrandt in dit
deftige huis gewoond en een zeer groot
deel van zijn schoonste werken is hier
ontstaan.
Wij zeiden reeds, dat Rembrandt sinds
1632 regelmatig opdrachten kreeg. In
dat jaar ontving hij ook zijn eerste offi
cieele opdracht van een instelling. Hij
moest een portret schilderen van den
bekenden Amsterdamschen professor
Tulp bij het geven van een anatomische
les. Dit meesterwerk was bestemd voor
het chirurgijnsgilde te Amsterdam, dat
het lange jaren in een van zijn zalen
heeft bewaard. Thans is het stuk in het
Mauritshuis te den Haag.
De volgende officieele opdracht kwam
van de Amsterdamsche schutterij, die
geschilderd moest worden bij het uit
trekken uit de stadspoort. Dit schilderij,
dat in 1642 werd voltooid, en dat als
„De Nachtwacht” thans vooral bekend
is, mag een bij uitstek Amsterdamsch
stuk genoemd worden. De schutterij im
mers was in die dagen de roem van Am
sterdam. Zij was de militie van de stad,
die zeer op haar zelfstandigheid gesteld
was. En ook voor de historie van Am
sterdam is „De Nachtwacht” dus van
bijzondere beteekenis.
Een jaar vroeger had Rembrandt ook
reeds een opdracht ontvangen. Dat was
een opdracht voor de Kloveniersdoelen.
Waarschijnlijk is het werk nooit ge
schilderd, maar de schets is in elk geval
toch in het bezit van het Museum Boy-
mans te Rotterdam. Onder den titel
„De eendracht van het land” gaf Rem
brandt een verheerlijking van de een
dracht van provincies en steden, onder
de leiding van Amsterdam. Ook op dit
ontwerp komt de Amsterdamsche
schutterij voor.
Uit deze officieele opdrachten blijkt
wel, dat Amsterdam goede relaties met
den kunstenaar onderhield.
Maar toch bleef Rembrandt niet lang
in de gunst. Zijn „Nachtwacht” was niet
geschilderd volgens de bestaande tradi
ties en het stuk viel niet in den smaak.
Van dat moment af daalde zijn aanzien
bij de machtigen. Rembrandt’s leerlin
gen Govert Flinck ei» Ferdinand Bol
werden meer gezocht. Maar toch be
hield Rembrandt oprechte vrienden, tot
wie op de eerste plaats behoorde Jan
Six, de latere burgemeester van Am
sterdam. Rembrandt schilderde Jan Six
en ook diens moeder en hij illustreerde
een boek van hem. Het was ook Jan
Six, die Rembrandt financieel ter zijde
stond, toen hij het huis in de Jodenbree
straat kocht. Want al ging het den schil-
Rembrandt; zelfportret uit 1645
(Polygoon)
„Leben im Wort”, Hoschke-Vo-
gelpohl. Uitg. B. G. Teubner,
Leipzig.
Met groot genoegen maak ik attent op
dit èardige boekje, waarin enkele ruikers
van in den taaltuin geplukte bloemen
den lezer worden aangeboden. Wij ge
bruiken zoo vaak gedachteloos allerlei
woordenwie denkt bij „doodstil” nog
aan de eigenlijke beteekenis van deze
vergelijking In vele gevallen is een
zekere historische kennis onmisbaar om
den oorsprong van een woord of uit
drukking te doorzien. Een enkel voor
beeld. Ellende beteekenthet andere
land. Een waard, die pas buitenlandsche
wijnen had aangekregen, kon deze als
„ellendige wijn” aanprijzen. Het getuigt
van de liefde tot hun geboortegrond, dat
bij onze voorvaderen ellende de tegen
woordige beteekenis heeft gekregen.
In een twaalftal hoofdstukken heeft de
auteur de uitdrukkingen vereenigd, welke
bij elkaar hoorenLatijnsche woorden,
welke tot Duitsche zijn geworden (waar
onder vele kerkelijke), uitdrukkingen,
welke op den oorlog, op de rechtspraak,
het tournooi, het dagelijksch leven in een
middeleeuwsche stad betrekking hebben.
Aan allen, die zich iets meer dan opper
vlakkig met Duitsch bezig houden, wordt
dit populair en onderhoudend geschreven
boekje warm aanbevolen.
Scherp stak de gebogen figuur af tegen
den achtergrond, in den rossigen gloed
van de ondergaande zon. Diep in gedach
ten verzonken dwaalden zijn oogen over
de uitgestrekte graanvelden, waarvan de
toppen der slanke halmen, die door het
koele avondbriesje, heen en weer gewuifd
werden, een tooverachtig, vurig schijnsel
vertoonden.
De boer peinsde, want hij had zorgen.
Gisteren, bij het naar huis gaan, door
het rijpende koren, had hij plotseling even
moeten rusten. En enkele oogenblikken
later weer. Hij voelde, dat hij onwel werd-
Indien hij voorzien zou kunnen hebben,
wat de toekomst voor hem bieden ging,
had hij zeker geen dokter geraadpleegd.
Zelfs, al wist hij, dat hij daar verkeerd
aan zou doen. Maar och, het was gebeurd.
Hij moest zich maar in zijn lot schikken.
Zwak hart, had de dokter geconsta
teerd. Hij mocht blij zijn aan een beroerte
te zijn ontsnapt. In ieder geval niet meer
werken. Rustig houden Tenslotte was hij
ook zoo heel jong niet meer. De vier-en-
zestig was hij al gepasseerd, en zijn heele
leven lang had hij gezwoegd en gekampt
tegen narigheden. Hij had overwonnen en
zijn doel bereikt. Wat wou hij nu nog
meer? Hij had toch een zooti, een flinken
boer. Die moest het nu maar van hem
overnemen. En hij zou trots toezien, hoe
zijn zoon de oogst binnen haalde. Hij zou
’s morgens door zijn landen wandelen en
z’n pijpje rooken. Eens rustig van zijn
ouden dag genieten. Hij had dat werkelijk
toch wel verdiend. En als hij zich maar
kalm hield, dan kwam alles best in orde.
„Dan kon hij honderd worden”, had de
dokter nog lachend gezegd. O, ja hij
meende het goed met hem, die dokter.
Dat wist hij wel. Maar toch begreep
zoo’n man het niet. Hij was nog jong,
sinds kort getrouwd en had een goede
praktijk. Een man, die zelf zoo gelukkig
was en bovendien een stadsmensch. Ach,
zoo’n man kon het immers ook niet be
grijpen. Niet begrijpen, wat het voor een
boer, die gedurende twee-en-veertig lange
jaren zijn werk tot bloei bracht, betee
kende, dit werk zoo plotseling te moeten
staken Niet begrijpen, hoezeer zoo’n boer,
aan zijn landerijen, zijn werktuigen, zijn
paarden, waar hij in den loop van de ja
ren zoo mee vertrouwd was geraakt, ge
hecht was.
Hij dacht eraan, hoe eens, in zijn jeugd
zijn vader den arbeid aan hem overdroeg.
Hij had toen niet begrepen, dat vader het
verschrikkelijk vond. Dat was in de lente
van zijn leven. De zomer en de herfst
waren als een droom voorbij gegaan. En
nu had ongemerkt de winter zijn intrede
gedaan.
Peinzend staarde de boer naar het
laatste stukje zon, dat spoedig achter den
horizon verdwenen zou zijn. De zon, die
hem samen met de vruchtbaarheid van
zijn landen, het succes had gebracht.
Want toen hij het beheer van de boer
derij van zijn vader had overgenomen,
waren de velden nog niet zóó groot ge
weest. En was de hoeve nog niet zoo mo
dern en uitgebreid, de stallen niet zoo ge
vuld. Maar hij had met zijn meisje kun
nen trouwen. Wat was hij destijds geluk
kig geweest, en hij had een goede vrouw
aan haar gehad. Dat was zeker. Zij was
het geweest, die hem geleerd had, niet
zoo gauw den moed te verliezen, toen, in
het eerste jaar van zijn huwelijk, de
oogst, die de eerste zou zijn, waarvoor hij
zelf gezaaid had, door een vreeselijken
storm, totaal verwoest werd. En toen het
paard, dat zij van hun eerste spaarcentjes
hadden gekocht, na drie weken moest
worden afgemaakt. Ja, hij had harde
tijden gekend, en ze altijd, samen met
haar, doorworsteld.
Sinds drie jaar was ze gestorven. Hij
had er veel verdriet van gehad, maar ze
had hem een zoon geschonken. Een zoon,
van wien hij zielsveel hield en op wien
hij trots kon zijn. Ach, wat was hij ook
sentimenteel. Het leek wel of hij afscheid
van zijn akkers moest nemen. Hij zou ze
immers eiken dag zien. De groeiperioden
van het koren kunnen volgen, wanneer hij
voor het huis, in het zonnetje, een pijpje
zat te rooken. En hij zou toch, zoo vaak
hij wilde, door de wuivende graanlanden
kunnen wandelen En z’n zoon zou 't im
mers best afkunnen. Dan kon hij nu gaan
trouwen met Sietske. Dat was ook weer
prettig. Natuurlijk, 't kwam immers best
in orde. Zoo was het leven nu eenmaal.
Het werd kil buiten, en de oude man
liep met langzamen tred naar binnen.
.Wat vreemd, dat Harm nog niet thuis
was. Hij was naar de stad, een nieuwen
ploeg koopen. Maar meestal was hij al
vroeg thuis. Als er maar niets gebeurd
was. De onrust van den ouden boer nam
toe. naarmate de tijd verstreek.
Hij zette de radio aan. om wat leven
om zich heen te hebben. Want ’s avonds,
1 als de knechts naar huis waren, en Harm
7'**’ ..«p
V/7 r A, 1 I*
aJ.-, <- Lm
er niet was, heerschte er een vreemde
stilte in het huis.
Er kwam juist een extra bericht door,
en ,toen hoorde hij het. De autobus was
onderweg, bij een gevaarlijke bocht ge
slipt, via een boom over den kop gesla
gen en in de rivier gereden. Onder de 16
inzittenden waren 11 personen door den
verdrinkingsdood om het leven gekomen,
terwijl er verder drie zwaar- en twee
lichtgewonden in het gasthuis waren op
genomen.
Eenige oogenblikken zat de oude Harm
sprakeloos. Het scheen niet geheel tot hem
door te dringen.
Toen, als plotseling ontwakend uit een
roes, realiseerde hij zich, dat zijn zoon
daarin gezeten moest hebben. Het kon
niet anders. Verlamd van angst en schrik,
was hij even niet in staat te handelen.
Toen kwam hij tot bezinning. Hij moest
iets doen. Maar wat Telefoon had hij
hier niet. Een auto evenmin. Loopen was
natuurlijk ondoenlijk. Naar de naaste bu
ren gaan, beteekende minstens een uur
oponthoud, en zou bovendien nutteloos
zijn. De onzekerheid omtrent het lot van
zijn zoon maakte hem radeloos van angst.
En toen had hij plotseling zijn besluit ge
nomen.
Zoo vlug zijn trillende, vermoeide bee-
nen het toelieten, rende hij naar den stal,
spande zijn beste paard voor den ouder-
wetschen boerenwagen en begaf zich op
weg naar de stad, waar in het gasthuis
zijn zoon moest liggen. Dood, levend, ster
vend Wie wist het
Zijn paard tot het uiterste aansporend,
zat hij daar op den bok. Het zweet gutste
hem over het koortsachtig, verhitte ge
laat. Het bloed klopte onstuimig in de
gezwollen aderen. Voort. Voort moest hij
Misschien was het al te laat. De twijfel
maakte hem razend. Het leek wel een
eeuwigheid. VoortVoortKwam er dan
nooit een einde aan deze marteling
Eindelijk was hij er. De zenuwen speel
den hem parten, terwijl hij rillend naar
binnen strompelde. Hij schrok van zijn
eigen stem, toen hij een geneesheer naar
Harm Harmsen vroeg. Hij voelde, hoe
zijn oogen zich in het gelaat van den
dokter boorden.
Ik feliciteer u klonk het vriende
lijk. Uw zoon is goed. Hij heeft geluk ge
had, achterin bij de nooddeur te zitten, en
heeft zich zwemmende weten te redden.
Ze hadden hem hier verbonden. Een paar
schaafwonden, verder niets. Hij is juist
een half uur geleden met de ambulance-
auto naar huis gebracht.
Wezenloos had de oude het aange
hoord. Het drong niet geheel tot hem
door,, maar toch doorstroomde een warm
geluk zijn hart.
Hij wilde er niets van weten, dat het
reeds zoo laat was, om nog terug te gaan
en dat hij beter deed tot den volgenden
morgen te blijven. Weg wou hij. Weg,
naar zijn zoon.
En weer rende het paardje den weg af,
den weg naar huis, naar den jongen
Harm. Het paardje kende dien weg uit
z’n hoofd. Instinctmatig holde het voort,
naar de eenzame hoeve
Geen student zou het in zijn hoofd
krijgen, een collega na een fuif, van
wege z’n kater, te becritiseeren. Dat
schijnt een noodzakelijk kwaad te zijn
in den studententijd en daarom was het
in het geheel niet zoo verwonderlijk, dat
Tom Harding, student in de rechten, en
z’n vriend Jim Collins, dicj in zijn laatste
j,aar was, van zijn studie, wel te ver
staan eenigszins schuins-links in de
richting van hotel Metropool laveerden.
Overigens gedroegen ze zich voorbeel
dig, zooals lichtelijk aangeschoten intel-
lectueelen betaamt. Geen der aanvallige
schoonen van de stad kon zich er op be
roemen meer dan een optisch teeken van
bewondering uit de oogen der beide man
nen te kunnen tooveren. Aldus had de
Heilige Hermandad geen reden, meer
dan gewone belangstelling aan Tom en
Jim te schenken en met de normale ver
traging. veroorzaakt door de veelvuldige
koerswijzigingen en de herhaalde stop
pingen, om een stillen groet te bren
gen aan de een of ander»; sprookjesprin
ses, die al of niet opzettelijk hun weg
kruiste, betraden ze de enorme vesti
bule van het tooverachtig verlichte hotel.
De .portier stond glunderend in de
deur van z’n heiligdom. Hij kende Tom
en Jim lang genoeg om geen aanstoot
te nemen aan het eiken avond terugkee-
rende deuntje van Tom: „Hallo, ouwe
jongen!”, op de wijs van „Little sir
echo!" Dan was dat als een soort groet
bedoeld, maar de Cerberus was de dertig
nauwelijks gepasseerd.
Aan het einde van den langen, met
dikke cocosloopersbelegden corridor
glinsterde de met gouden knoopen en
zilveren tressen afgezette uniform van
den liftboy.
In zijn kraaloogjes lichtte een vroolijk
vlammetje, dat aanwakkerde, toen de
beide vrienden zonder zijn bemiddeling
het kunstig smeedijzeren hek van de lift
wilden openen.
Zal niet gaan, heeren! riep hij met
een verdacht tikje spot in z’n meisjes
sopraan. Vandaag is de lift in herstel
ling. Defect.
Hè?
Defect, kapot, buiten dieftst! ver
klaarde hij ter verduidelijking. Er zit
niets anders op dan dat u voor dezen
keer de trappen naar uw kamers op
wandelt. Jonge kerels, nietwaar?
Wablief? stamelde Tom met ontzet
ting. De trappen opwandelen?
Ja, dat stelde ik voor.
De trappen opwandelen? herhaal
de Jim de woorden van z’n collega met
een huivering over z’n geheele lichaam.
De liftboy knikte met het onverschil
ligste gezicht ter wereld, alsof het be
klimmen van vijf en veertig trappen van
tien treden een peulschilletje was.
Ja, de trappen opwandelen, herhaal
de hij. De lift gaat niet, kapot, goe
den avond!
Als een moderne Napoleon slenterde
hij, zonder zich meer om de beide man
nen te bekommeren, met zijn duim tus-
schen de zilveren tressen, over de co-
cosmat om na tien schreden terug te
keeren. Met z’n korte vingertjes wees
hij naar de onderste trede van de on
derste trap.
Daar moet u beginnen, enzoovoort,
wel te rusten.
Ja, enzoovoort,
maar dat is
Hij was nog niet ten volle overtuigd
van het vreeselijke ongeluk, dat hem en
z’n vriend getroffen had. Dat is
De eenige weg om boven te komen,
was het laconieke antwoord.
Maar eh maar onze kamer is
op de vijf en veertigste verdieping.
U kunt ook blijven wachten totdat
de electriciens klaar zijn, dat kan hoog
stens drie dagen duren.
Tom keek den jongen aan
hem wilde verscheuren. Daarna wendde
hij zijn verslagen blik naar Jim Collins,
die op de onderste trede was gaan zit
ten. Jim glunderde vroolijk.
Dan moet je maar niet pimpelen,
Tom.
En jij dan?
Jim probeerde, door middel van han
den en voeten, overeind te komen, het
geen hem na veel vergeefsche pogingen
tenslotte gelukte.
Is dat even een mop? schaterde hij,
terwijl hij Tom krachtdadig op z’n schou
der trommelde, zoodat deze de schou
der een paar decimeters uit het lood
hing. Eh, over een mop gesproken, ik
heb een idee. De eerste trap vertel ik
jou een mop, de tweede trap vertel jij
mij een mop, dan vertel ik jou op de
derde trap weer een mop en dan zijn
we boven vóór we het weten.
Tom Harding had zich hersteld van
den slag op z’n schouder, die weer zui
ver horizontaal was, en lachte sarcas
tisch.
Allright! begin jij maar, ik zal wel
lachen.
Wankelend nam de reis naar hooger
sferen een aanvang, waarbij de glim
mend gepoetste leuning onschatbare
diensten bewees.
Vijf en veertig trappen, elk van tien
treden, te beklimmen is zelfs voor
iemand, die geen lood in z’n beenen en
geen spiritualiën in z’n hoofd heeft, een
moeilijke opgave. Maar Jim Cbllins was
een meester in het tappen van moppen
en Tom wist het te waardeeren. Dat
toonde hij door een onafgebroken ge
grinnik. Lachend en zwierend wentelden
ze langs de wenteltrappen omhoog, maar
toen ze de vier-en-veertigste étage be
reikt hadden viel Jim uitgeput op de bo
venste trede neer.
Ik kan nietmeer, he,Tom
Hoeft niet, ouwe jongen! Jij hebt
je best gedaan, vier-en-veertig moppen is
geen kleinigheid hikde laatste is
voor mij.
Gekheid, ik weet er nog veel meer,
weerstreefde Jim opkrabbelende. Kom
op!