LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT Rembrandt zijn kunst en VAN DE Zaterdag 112 Juli 11941, No. 17925. 1606-15 Juli—1941 Rembrandt als Amsterdammer DE OUDE BOER NIEUWE DUITSCHE BOEKEN De Vergeetachtige Student b.3.p.3. was L U -„„J... Reproductie van de huwelijksacte van Rembrandt en Saskia (Polygoon) Tom, mopperde alsof hij de In Weinig groote kunstenaars uit ons ryk verleden leven zóó in het hart van ons volk als Rembrandt. Geregeld hebben Rembrandt-herdenkingen plaats gehad, de uitnemendsten van ons volk, kunste naars en kunsthistorici, dr. Bredius, dr. Bode, 't Hooft, mr. S. Muller, prof. Six, dr. Valentiner, Jan Veth, Hofstede de Groot, om er enkelen te noemen, heb ben over Rembrandt geschreven. Er gaat bijna geen jaar voorbij of er ver schijnt in ons land iets over Rembrandt en het zijn waarlijk niet alleen boeken van wetenschappelijke of zuiver kunst historische waarde, die over hem het licht zien en die gelezen worden in be perkten kring. Talrijk zijn de Rem- brandt-uitgaven, die bij het geheel volk bekend zijn. De groote Rembrandt- roman van Theun de Vries bereikte vele tienduizenden en de roman uit het leven van Rembrandt van Ro van Oven: „Hendrickje Stoffels” behoorde destijds tot de meest gelezen romans. Van de groote Rembrandt-belangstelling bij ons volk getuigde ook het nog slechts enkele jaren geleden verschenen werk van dr. C. J. Wynaendts Francken: „Rembrandt en zijn kunst.” Rembrandt; laatste zelfportret uit 1669 (Foto-archief Haagsche Courant) brandt. Doch dat kon niet verhinderen, dat kort na de plaatsing de magistraten besloten het stuk te verwijderen, omdat het niet in hun smaak viel. Een over blijfsel van dit werk is thans in het be zit van het museum te Stockholm. Nog één officieele" portretopdracht heeft Rembrandt uitgevoerd. Hij schil derde de overlieden van het lakengilde; dit schilderij: „De Staalmeesters” hangt nu in het Rijksmuseum te Amsterdam. In 1665 stierf Hendrickje, in 1668 Titus en een jaar later stierf Rembrandt in armoede en vergeten in het huis aan de Rozengracht. In de Westerkerk werd hij begraven, waar later een gedenk steen is geplaatst. Uit heel zijn oeuvre is gebleken, hoe Rembrandt met Amsterdam en mis schien meer nog met de bevolking mee leefde. In zijn schilderijen, etsen en teeke- ningen heeft Rembrandt steeds weer studies gemaakt van Amsterdamsche volkstypen. In zijn teekeningen heeft hij gezichten op Amsterdam getoond en tafreeltjes gegeven van het leven op straat. Hij heeft belangrijke Amster damsche figuren vereeuwigd als Six, Trip, de Geer, Tulp, Dyman, Tolinx en Clement de Jonghe. Hij heeft door zijn kunst de herinnering aan Amsterdam over de geheele wereld verbreid. En al heeft Amsterdam van zijn tijd hem niet de waardeering gegeven waar op hij recht had, het Amsterdam van later heeft dat wel trachten goed te maken. Zijn huis aan de Jodenbreestraat is in eere gehouden, elk jaar wordt een krans in de Westerkerk gelegd en in 1906, 1932 en 1935 zijn groote Rembrandt- tentoonstellingen in de hoofdstad ge houden. Thans zal, zooals reeds gezegd, Rem brandt opnieuw officieel geëerd worden en wel bij de herdenking van zijn ge boortedag. In de Westerkerk zal Dins dag de secretaris-generaal van het de partement van Volksvoorlichting en Kunsten, dr. T. Goedewaagen, een rede uitspreken. De organist Frans Hasse laar, zal composities spelen van Rem- brandt’s grooten tijdgenoot, J. P. Swee- linck, en een koor zingt liederen uit Valerius’ Gedenckklanck. „Der Aufstieg Italiens zur Grosz- macht und zum Imperium von 1871 bis zum Kriegseintritt gegen die Westmachte”, dr. Phil. Ernst Wil helm Eschmann. Sammlung Gö- schen Band 1143. Walter Gruyter en Co., Berlin 1941. Bovengenoemd werkje, dat in beperkte ruimte een groote hoeveelheid materiaal bevat, behandeld de politiek van Italië van fascistisch standpunt uit gezien. Zeven kaartjes, o.m. van Erytrea, Abessinië, Li- bye, verduidelijken den tekst. De hoofdgedachte berust op de leer van Gioberti, een Katholiek priester uit de eer ste helft van de 19de eeuw, die procla meerde, dat aan de Italianen een positie van voorrang onder de volken toekwam in politiek, cultureel, geestelijk en kerkelijk opzicht, omdat ze door de natuur en de geschiedenis daarop recht hadden, dus de oude eisch van het imperiale Rome, nu ge keerd naar het nationaal-Italiaansche. Om de bevolking op te voeden in deze gedach te van het Romeinsche imperium dienen, o.a. reusachtige marmeren landkaarten, waaarop men den omvang van Italië ge durende verschillende tijden kan zien. Het spreekt vanzelf, dat in dit boekje alle ge schiedenis alleen vanuit politiek oogpunt wordt beschouwd. der goed, toch bleek de aankoop van dat huis veel te groote financieele lasten •mede te brengen. Bovendien kocht hij zeer vele waardevolle kunstvoorwerpen en toen zijn succes begon te tanen, wreekte zich dit alles. Rembrandt’s fi nancieele positie werd bedenkelijk. Hij moest leening op leening sluiten en zoo begon een leven vol zorgen. In 1642 stierf Saskia. Rembrandt bleef piet zijn zoon Titus, die in 1641 geboren was, achter. Hendrickje Stoffels, die in 1645 zijn levensgezellin werd, trachtte den schilder door de moeilijkheden heen te helpen en ook Titus stond in latere jaren zijn vader ter zijde. Het hielp niet. De moeilijkheden werden steeds groo- ter en in 1656 werd Rembrandt insol vent verklaard. Zijn huis en inboedel, waartoe vele zijner meesterwerken be hoorden, werden verkocht. Rembrandt trok naar de Rozengracht dicht bij de Mamixstraat, ter hoogte van het per ceel, dat thans no. 184 is. Daar dreef hij met Titus een kunsthandel. Hij leefde er teruggetrokken en zijn vriendenkring was zeer klein geworden. Zijn werk was steeds meer gerijpt, meer vergeestelijkt. Zijn stijl was veranderd. Hij werd een voudiger en directer dan vroeger en zoo persoonlijk was zijn kunst geworden, dat de smaak van het groote publiek er niet meer gevoelig voor was. In 1666 kreeg Rembrandt nog eens een officieele opdracht voor het schil deren van een doek voor een der vak ken van de groote gaanderij van het Raadhuis. De overige stukken waren gevuld door Govert Flinck. Na Flinck’s dood had men gemeend, dat Rembrandt het laatste doek wel kon schilderen. De meester aanvaardde de opdracht en zoo ontstond: „Het eedverbond der Bata vieren” of „De samenzwering van Clau dius Civilus”. Het werd een der meest indrukwekkende doeken van Rem- welstand. Zij bezaten, althans later, een graf in de Sint Pieterskerk. Harmen had bij zijn huwelijk in 1589, tegen een schuldbrief van 1800 gulden, van zijn stiefvader en moeder de helft van een molen, „de zuytzijde vant Molenhuys tot de voorsz. molen behorende” „ende ten laetsten een nieut gemaekt huysken”, alles aan de nabbij de Witte Poort ge legen Weddesteeg, gekocht. Bovendien bezat hij aanvankelijk nog de helft van een „tuyntgen” „buyten de Rijnsburger poorte in den ambachte van Ougst- geest”, waarvan hij ook later nog de an dere helft verwierf. Bij den dood zijner moeder in 1600 erfde hij een grooter huis en erf aan de Weddesteeg, belen dend aan het vorige, waar hij nu in trok, en hier waarschijnlijk kwam Rem brandt als achtste kind (twee waren er toen echter reeds overleden) van zijn ouders ter wereld. Rembrandt is echter vóór alles Am sterdammer. Het valt te waardeeren, dat de huidige leider van het departe ment van Volksvoorlichting en Kunsten, dr. Goedewaagen, de traditie wil voort zetten, welke in een lange reeks van Rembrandt-herdenkingen is gegroeid, hetgeen blijken mag uit zijn voornemen op 15 dezer, op Rembrandt’s geboorte dag in de Westerkerk te Amsterdam een rede uit te spreken. „Rembrandt als Amsterdammer” is ook onderwerp van een artikel, dat het A.N.P. ons dezer dagen deed toekomen. Rembrandt moge al Leidenaar van geboorte zijn, hij is in de acht en dertig jaren, dat hij in de Amstelstad leefde, geworden tot een echt-Amsterdamsche figuur, die zijn liefde voor de stad vaak getoond heeft in zijn schilderijen, etsen en teekeningen. Op 25-jarigen leeftijd kwam Rem brandt in 1631 naar Amsterdam, waar hij zich waarschijnlijk in de Nieuwe Doelenstraat vestigde. Vóórdien had hij omstreeks 1623 een half jaar in de hoofdstad gewoond. Dat was in zijn leerlingentijd bij Pieter Lastman. Direct na zijn vestiging scheen Rem brandt reeds een figuur van beteekenis in Amsterdam te gaan worden. Hij was een voortreffelijk portretschilder en zijn faam werd daardoor spoedig verbreid. Hij ontving vele opdrachten voor por tretten en het staat vast, dat Rembrandt in 1632 begonnen is met een omvang rijke serie portretten van Amsterdam sche burgers en magistraten. Hij schilderde in opdracht vertegen woordigers van alle rangen en standen. Hij portretteerde kooplieden, scheeps kapiteins, magistraten, doktoren, lijs tenmakers, dichters, geleerden, predi kanten en kunstenaars. Hij schilderde alle belangrijke Amsterdammers van zijn tijd en hij is daarmede doorgegaan tot het einde van zijn leven, hoewel de Geen kwestie van. De laatste is voor mij en dat is de beste mop, die je in je boemelaarsleven gehoord hebt, een reuzemop! Zal wel, spotte Jim ongeloovig. Waarom kom je daar nu pas mee? Omdatomdat het mij nu pas in valt, nu wij bijna boven zijn. Tom schraapte z’n keel. Er waren eens twee hik twee studenten en eh enenfin, laat ik het je maar ineens zeggen. Ik heb vergeten den sleutel uit de portiersloge te halen en ehnu moeten- we weer vier en veer tig trappen naar beneden Jim Collins opende voor de laatste maal z’n oogen en zei: Ooh! „Erfolgreicher Gemüsebau”, Johannes Böttner. Garten- bauverlag Trowitzsch und Sohn, Frankfurt a. d. Oder. onzen tijd van voedselschaarschte zal menigeen, die een stuk grond ter be schikking heeft, dit gebruiken voor groen teteelt. Wij hebben in onze eigen taal daarvoor genoeg handleidingen Mocht iemand echter een Duitsch boekje hier over wenschen, dan kan dit aardig uitge voerde werkje met vele nuttige raadge vingen en tal van duidelijke, instructieve teekeningen een zeer practisch hulpmid del zijn. Het was vier dagen later. De jonge Harm, met zijn arm nog in verband, zijn aanstaande vrouw, de jonge dokter, en verder de boeren en knechts van omlig gende boerderijen stonden met ontbloote hoofden bij de geopende groeve. Het paardje was dien avond laat nog op de boerderij aangekomen, en door den jongen Harm zelf opgevangen. Maar van zijn vader was niets te bespeuren ge weest. Men had hem gevonden, midden op den straatweg. De Levensgeesten wa ren toen reeds geweken. „Een beroerte”, had de dokter gezegd. Het was te veel voor hem geweest. Het levenlooze lichaam was van den rijdenden wagen getuimeld. Toen de dominee zijn indrukwekkende grafrede beëindigd had, werd de kist in het graf neergelaten. Hoewel innerlijk ontroerd, liet de jonge Harm van buiten niets merken. Hij was een zoon van zijn vader, flink en moedig. Hij was zijn vader dankbaar en kende diens eenigen wensch. En hij zou dien wensch tot waarheid maken, de landen laten bloeien, de hoeve weer uitbreiden. ,’s Avonds, bij het ondergaan van de zon, stond hij met Sietske, onwetend, op dezelfde plaats, waar de oude boer den laatsten avond van zijn leven, aan het verleden dacht, peinzend, hoe in de toe komst zijn vaders wensch te vervullen. En toen dook de gouden zon achter den verren horizon Leiden: 15 Juli 1606 Leiden was, toen Rembrandt er 15 Juli Juli 1606 geboren werd, een stad van beteekenis, die, vooral ook in de schil derkunst, reeds een eerwaardig ver leden achter zich had, en die thans, na de beproevingen van het beleg, opnieuw in verschen, vollen, opbloei verkeerde. Wat omvang betreft, bleef zij onder de Hollandsche steden alleen bij Amster dam achter. Juist in de eerste jaren van Rembrandt’s leven, zouden de vroede vaderen het keurslijf uitleggen, dat den groei der stad ging beëngen. Al van ouds, zoo vertelt Veth in zijn boek over Rembrandt, was de winstgevende dra perie er thuis geweest, maar de voor Vlaanderen slechte tijden hadden nog tal van nijvere Antwerpenaars hierheen gedreven, en zoo was Leiden thans Hol land’s eerste fabrieksstad.Het statige Rapenburg herbergde de rijke drape- niers, de nijvere arbeidersbevolking maakten de smalle grachtjes en de nauwe straten vol en druk. Na het be leg was er een nieuwe bloei ook in an deren zin gekomen: de Universiteit, die jeugdig, maar reeds wijdbefaamd, ook uit den vreemde belangrijke krachten tot zich trok, werd een geestelijk mid delpunt voor dat frisch ontwaakte, reeds zeer zelfbewuste en ver om zich heen ziende volk, dat voor groote dingen had gestaan, en groote gevoelens kende. Holland, ofschoon van Spanjaarden vrij gevochten, toch nog onder zwaren oorlogsdruk levend, was in den vrij heidskrijg waakzaam en sterk geworden en liet zijn ondernemende zeevaarders heel de wereld door, tegen vele bezwa ren en gevaren op, verre en vreemde landen bezoeken en ontginnen. Men stond aan den vooravond van dat twaalfjarig bestand, dat nu ook tegen over den vijand de eigenlijke erkenning van de Zeven Provinciën als onafhanke lijke mogendheid beteekende, en dat een tijdperk, wel van felle binnenland- sche twisten, maar ook van groot wel varen zou brengen. Geen wonder, dat uit zulk een broeien van veelomspannende .levenskracht, de kunst iets groots zou mogen oogsten. Zooals verreweg de meeste schilders Uit dien tijd, is Rembrandt voort gekomen uit die kleine burgerij, welke de groote kracht uitmaakte van het Ge- rneenebest. Zijn vader, Harmen Ger- ritsz, die zich, naar zijn aan den Rijn staand pand, van Rijn noemde, molenaar. Zijn moeder, Neeltje Wil lemsdochter van Zuytbrouck, was een bakkerskind. Beide ouders konden ■schrijven en zij genoten een zekeren kring van vrienden en bewonderaars zich steeds vernauwde. In 1633 verloofde Rembrandt zich met Saskia van Uylenburgh en in 1634 trouwde hij haar. Door het groote succes, dat de schil der behaalde met zijn portretschilde ringen ging hij ook financieel vooruit en in 1639 was hij in staat het groote huis aan de toenmalige St. Antoniebree- straat, thans Jodenbreestraat, te koopen. Twintig jaren heeft Rembrandt in dit deftige huis gewoond en een zeer groot deel van zijn schoonste werken is hier ontstaan. Wij zeiden reeds, dat Rembrandt sinds 1632 regelmatig opdrachten kreeg. In dat jaar ontving hij ook zijn eerste offi cieele opdracht van een instelling. Hij moest een portret schilderen van den bekenden Amsterdamschen professor Tulp bij het geven van een anatomische les. Dit meesterwerk was bestemd voor het chirurgijnsgilde te Amsterdam, dat het lange jaren in een van zijn zalen heeft bewaard. Thans is het stuk in het Mauritshuis te den Haag. De volgende officieele opdracht kwam van de Amsterdamsche schutterij, die geschilderd moest worden bij het uit trekken uit de stadspoort. Dit schilderij, dat in 1642 werd voltooid, en dat als „De Nachtwacht” thans vooral bekend is, mag een bij uitstek Amsterdamsch stuk genoemd worden. De schutterij im mers was in die dagen de roem van Am sterdam. Zij was de militie van de stad, die zeer op haar zelfstandigheid gesteld was. En ook voor de historie van Am sterdam is „De Nachtwacht” dus van bijzondere beteekenis. Een jaar vroeger had Rembrandt ook reeds een opdracht ontvangen. Dat was een opdracht voor de Kloveniersdoelen. Waarschijnlijk is het werk nooit ge schilderd, maar de schets is in elk geval toch in het bezit van het Museum Boy- mans te Rotterdam. Onder den titel „De eendracht van het land” gaf Rem brandt een verheerlijking van de een dracht van provincies en steden, onder de leiding van Amsterdam. Ook op dit ontwerp komt de Amsterdamsche schutterij voor. Uit deze officieele opdrachten blijkt wel, dat Amsterdam goede relaties met den kunstenaar onderhield. Maar toch bleef Rembrandt niet lang in de gunst. Zijn „Nachtwacht” was niet geschilderd volgens de bestaande tradi ties en het stuk viel niet in den smaak. Van dat moment af daalde zijn aanzien bij de machtigen. Rembrandt’s leerlin gen Govert Flinck ei» Ferdinand Bol werden meer gezocht. Maar toch be hield Rembrandt oprechte vrienden, tot wie op de eerste plaats behoorde Jan Six, de latere burgemeester van Am sterdam. Rembrandt schilderde Jan Six en ook diens moeder en hij illustreerde een boek van hem. Het was ook Jan Six, die Rembrandt financieel ter zijde stond, toen hij het huis in de Jodenbree straat kocht. Want al ging het den schil- Rembrandt; zelfportret uit 1645 (Polygoon) „Leben im Wort”, Hoschke-Vo- gelpohl. Uitg. B. G. Teubner, Leipzig. Met groot genoegen maak ik attent op dit èardige boekje, waarin enkele ruikers van in den taaltuin geplukte bloemen den lezer worden aangeboden. Wij ge bruiken zoo vaak gedachteloos allerlei woordenwie denkt bij „doodstil” nog aan de eigenlijke beteekenis van deze vergelijking In vele gevallen is een zekere historische kennis onmisbaar om den oorsprong van een woord of uit drukking te doorzien. Een enkel voor beeld. Ellende beteekenthet andere land. Een waard, die pas buitenlandsche wijnen had aangekregen, kon deze als „ellendige wijn” aanprijzen. Het getuigt van de liefde tot hun geboortegrond, dat bij onze voorvaderen ellende de tegen woordige beteekenis heeft gekregen. In een twaalftal hoofdstukken heeft de auteur de uitdrukkingen vereenigd, welke bij elkaar hoorenLatijnsche woorden, welke tot Duitsche zijn geworden (waar onder vele kerkelijke), uitdrukkingen, welke op den oorlog, op de rechtspraak, het tournooi, het dagelijksch leven in een middeleeuwsche stad betrekking hebben. Aan allen, die zich iets meer dan opper vlakkig met Duitsch bezig houden, wordt dit populair en onderhoudend geschreven boekje warm aanbevolen. Scherp stak de gebogen figuur af tegen den achtergrond, in den rossigen gloed van de ondergaande zon. Diep in gedach ten verzonken dwaalden zijn oogen over de uitgestrekte graanvelden, waarvan de toppen der slanke halmen, die door het koele avondbriesje, heen en weer gewuifd werden, een tooverachtig, vurig schijnsel vertoonden. De boer peinsde, want hij had zorgen. Gisteren, bij het naar huis gaan, door het rijpende koren, had hij plotseling even moeten rusten. En enkele oogenblikken later weer. Hij voelde, dat hij onwel werd- Indien hij voorzien zou kunnen hebben, wat de toekomst voor hem bieden ging, had hij zeker geen dokter geraadpleegd. Zelfs, al wist hij, dat hij daar verkeerd aan zou doen. Maar och, het was gebeurd. Hij moest zich maar in zijn lot schikken. Zwak hart, had de dokter geconsta teerd. Hij mocht blij zijn aan een beroerte te zijn ontsnapt. In ieder geval niet meer werken. Rustig houden Tenslotte was hij ook zoo heel jong niet meer. De vier-en- zestig was hij al gepasseerd, en zijn heele leven lang had hij gezwoegd en gekampt tegen narigheden. Hij had overwonnen en zijn doel bereikt. Wat wou hij nu nog meer? Hij had toch een zooti, een flinken boer. Die moest het nu maar van hem overnemen. En hij zou trots toezien, hoe zijn zoon de oogst binnen haalde. Hij zou ’s morgens door zijn landen wandelen en z’n pijpje rooken. Eens rustig van zijn ouden dag genieten. Hij had dat werkelijk toch wel verdiend. En als hij zich maar kalm hield, dan kwam alles best in orde. „Dan kon hij honderd worden”, had de dokter nog lachend gezegd. O, ja hij meende het goed met hem, die dokter. Dat wist hij wel. Maar toch begreep zoo’n man het niet. Hij was nog jong, sinds kort getrouwd en had een goede praktijk. Een man, die zelf zoo gelukkig was en bovendien een stadsmensch. Ach, zoo’n man kon het immers ook niet be grijpen. Niet begrijpen, wat het voor een boer, die gedurende twee-en-veertig lange jaren zijn werk tot bloei bracht, betee kende, dit werk zoo plotseling te moeten staken Niet begrijpen, hoezeer zoo’n boer, aan zijn landerijen, zijn werktuigen, zijn paarden, waar hij in den loop van de ja ren zoo mee vertrouwd was geraakt, ge hecht was. Hij dacht eraan, hoe eens, in zijn jeugd zijn vader den arbeid aan hem overdroeg. Hij had toen niet begrepen, dat vader het verschrikkelijk vond. Dat was in de lente van zijn leven. De zomer en de herfst waren als een droom voorbij gegaan. En nu had ongemerkt de winter zijn intrede gedaan. Peinzend staarde de boer naar het laatste stukje zon, dat spoedig achter den horizon verdwenen zou zijn. De zon, die hem samen met de vruchtbaarheid van zijn landen, het succes had gebracht. Want toen hij het beheer van de boer derij van zijn vader had overgenomen, waren de velden nog niet zóó groot ge weest. En was de hoeve nog niet zoo mo dern en uitgebreid, de stallen niet zoo ge vuld. Maar hij had met zijn meisje kun nen trouwen. Wat was hij destijds geluk kig geweest, en hij had een goede vrouw aan haar gehad. Dat was zeker. Zij was het geweest, die hem geleerd had, niet zoo gauw den moed te verliezen, toen, in het eerste jaar van zijn huwelijk, de oogst, die de eerste zou zijn, waarvoor hij zelf gezaaid had, door een vreeselijken storm, totaal verwoest werd. En toen het paard, dat zij van hun eerste spaarcentjes hadden gekocht, na drie weken moest worden afgemaakt. Ja, hij had harde tijden gekend, en ze altijd, samen met haar, doorworsteld. Sinds drie jaar was ze gestorven. Hij had er veel verdriet van gehad, maar ze had hem een zoon geschonken. Een zoon, van wien hij zielsveel hield en op wien hij trots kon zijn. Ach, wat was hij ook sentimenteel. Het leek wel of hij afscheid van zijn akkers moest nemen. Hij zou ze immers eiken dag zien. De groeiperioden van het koren kunnen volgen, wanneer hij voor het huis, in het zonnetje, een pijpje zat te rooken. En hij zou toch, zoo vaak hij wilde, door de wuivende graanlanden kunnen wandelen En z’n zoon zou 't im mers best afkunnen. Dan kon hij nu gaan trouwen met Sietske. Dat was ook weer prettig. Natuurlijk, 't kwam immers best in orde. Zoo was het leven nu eenmaal. Het werd kil buiten, en de oude man liep met langzamen tred naar binnen. .Wat vreemd, dat Harm nog niet thuis was. Hij was naar de stad, een nieuwen ploeg koopen. Maar meestal was hij al vroeg thuis. Als er maar niets gebeurd was. De onrust van den ouden boer nam toe. naarmate de tijd verstreek. Hij zette de radio aan. om wat leven om zich heen te hebben. Want ’s avonds, 1 als de knechts naar huis waren, en Harm 7'**’ ..«p V/7 r A, 1 I* aJ.-, <- Lm er niet was, heerschte er een vreemde stilte in het huis. Er kwam juist een extra bericht door, en ,toen hoorde hij het. De autobus was onderweg, bij een gevaarlijke bocht ge slipt, via een boom over den kop gesla gen en in de rivier gereden. Onder de 16 inzittenden waren 11 personen door den verdrinkingsdood om het leven gekomen, terwijl er verder drie zwaar- en twee lichtgewonden in het gasthuis waren op genomen. Eenige oogenblikken zat de oude Harm sprakeloos. Het scheen niet geheel tot hem door te dringen. Toen, als plotseling ontwakend uit een roes, realiseerde hij zich, dat zijn zoon daarin gezeten moest hebben. Het kon niet anders. Verlamd van angst en schrik, was hij even niet in staat te handelen. Toen kwam hij tot bezinning. Hij moest iets doen. Maar wat Telefoon had hij hier niet. Een auto evenmin. Loopen was natuurlijk ondoenlijk. Naar de naaste bu ren gaan, beteekende minstens een uur oponthoud, en zou bovendien nutteloos zijn. De onzekerheid omtrent het lot van zijn zoon maakte hem radeloos van angst. En toen had hij plotseling zijn besluit ge nomen. Zoo vlug zijn trillende, vermoeide bee- nen het toelieten, rende hij naar den stal, spande zijn beste paard voor den ouder- wetschen boerenwagen en begaf zich op weg naar de stad, waar in het gasthuis zijn zoon moest liggen. Dood, levend, ster vend Wie wist het Zijn paard tot het uiterste aansporend, zat hij daar op den bok. Het zweet gutste hem over het koortsachtig, verhitte ge laat. Het bloed klopte onstuimig in de gezwollen aderen. Voort. Voort moest hij Misschien was het al te laat. De twijfel maakte hem razend. Het leek wel een eeuwigheid. VoortVoortKwam er dan nooit een einde aan deze marteling Eindelijk was hij er. De zenuwen speel den hem parten, terwijl hij rillend naar binnen strompelde. Hij schrok van zijn eigen stem, toen hij een geneesheer naar Harm Harmsen vroeg. Hij voelde, hoe zijn oogen zich in het gelaat van den dokter boorden. Ik feliciteer u klonk het vriende lijk. Uw zoon is goed. Hij heeft geluk ge had, achterin bij de nooddeur te zitten, en heeft zich zwemmende weten te redden. Ze hadden hem hier verbonden. Een paar schaafwonden, verder niets. Hij is juist een half uur geleden met de ambulance- auto naar huis gebracht. Wezenloos had de oude het aange hoord. Het drong niet geheel tot hem door,, maar toch doorstroomde een warm geluk zijn hart. Hij wilde er niets van weten, dat het reeds zoo laat was, om nog terug te gaan en dat hij beter deed tot den volgenden morgen te blijven. Weg wou hij. Weg, naar zijn zoon. En weer rende het paardje den weg af, den weg naar huis, naar den jongen Harm. Het paardje kende dien weg uit z’n hoofd. Instinctmatig holde het voort, naar de eenzame hoeve Geen student zou het in zijn hoofd krijgen, een collega na een fuif, van wege z’n kater, te becritiseeren. Dat schijnt een noodzakelijk kwaad te zijn in den studententijd en daarom was het in het geheel niet zoo verwonderlijk, dat Tom Harding, student in de rechten, en z’n vriend Jim Collins, dicj in zijn laatste j,aar was, van zijn studie, wel te ver staan eenigszins schuins-links in de richting van hotel Metropool laveerden. Overigens gedroegen ze zich voorbeel dig, zooals lichtelijk aangeschoten intel- lectueelen betaamt. Geen der aanvallige schoonen van de stad kon zich er op be roemen meer dan een optisch teeken van bewondering uit de oogen der beide man nen te kunnen tooveren. Aldus had de Heilige Hermandad geen reden, meer dan gewone belangstelling aan Tom en Jim te schenken en met de normale ver traging. veroorzaakt door de veelvuldige koerswijzigingen en de herhaalde stop pingen, om een stillen groet te bren gen aan de een of ander»; sprookjesprin ses, die al of niet opzettelijk hun weg kruiste, betraden ze de enorme vesti bule van het tooverachtig verlichte hotel. De .portier stond glunderend in de deur van z’n heiligdom. Hij kende Tom en Jim lang genoeg om geen aanstoot te nemen aan het eiken avond terugkee- rende deuntje van Tom: „Hallo, ouwe jongen!”, op de wijs van „Little sir echo!" Dan was dat als een soort groet bedoeld, maar de Cerberus was de dertig nauwelijks gepasseerd. Aan het einde van den langen, met dikke cocosloopersbelegden corridor glinsterde de met gouden knoopen en zilveren tressen afgezette uniform van den liftboy. In zijn kraaloogjes lichtte een vroolijk vlammetje, dat aanwakkerde, toen de beide vrienden zonder zijn bemiddeling het kunstig smeedijzeren hek van de lift wilden openen. Zal niet gaan, heeren! riep hij met een verdacht tikje spot in z’n meisjes sopraan. Vandaag is de lift in herstel ling. Defect. Hè? Defect, kapot, buiten dieftst! ver klaarde hij ter verduidelijking. Er zit niets anders op dan dat u voor dezen keer de trappen naar uw kamers op wandelt. Jonge kerels, nietwaar? Wablief? stamelde Tom met ontzet ting. De trappen opwandelen? Ja, dat stelde ik voor. De trappen opwandelen? herhaal de Jim de woorden van z’n collega met een huivering over z’n geheele lichaam. De liftboy knikte met het onverschil ligste gezicht ter wereld, alsof het be klimmen van vijf en veertig trappen van tien treden een peulschilletje was. Ja, de trappen opwandelen, herhaal de hij. De lift gaat niet, kapot, goe den avond! Als een moderne Napoleon slenterde hij, zonder zich meer om de beide man nen te bekommeren, met zijn duim tus- schen de zilveren tressen, over de co- cosmat om na tien schreden terug te keeren. Met z’n korte vingertjes wees hij naar de onderste trede van de on derste trap. Daar moet u beginnen, enzoovoort, wel te rusten. Ja, enzoovoort, maar dat is Hij was nog niet ten volle overtuigd van het vreeselijke ongeluk, dat hem en z’n vriend getroffen had. Dat is De eenige weg om boven te komen, was het laconieke antwoord. Maar eh maar onze kamer is op de vijf en veertigste verdieping. U kunt ook blijven wachten totdat de electriciens klaar zijn, dat kan hoog stens drie dagen duren. Tom keek den jongen aan hem wilde verscheuren. Daarna wendde hij zijn verslagen blik naar Jim Collins, die op de onderste trede was gaan zit ten. Jim glunderde vroolijk. Dan moet je maar niet pimpelen, Tom. En jij dan? Jim probeerde, door middel van han den en voeten, overeind te komen, het geen hem na veel vergeefsche pogingen tenslotte gelukte. Is dat even een mop? schaterde hij, terwijl hij Tom krachtdadig op z’n schou der trommelde, zoodat deze de schou der een paar decimeters uit het lood hing. Eh, over een mop gesproken, ik heb een idee. De eerste trap vertel ik jou een mop, de tweede trap vertel jij mij een mop, dan vertel ik jou op de derde trap weer een mop en dan zijn we boven vóór we het weten. Tom Harding had zich hersteld van den slag op z’n schouder, die weer zui ver horizontaal was, en lachte sarcas tisch. Allright! begin jij maar, ik zal wel lachen. Wankelend nam de reis naar hooger sferen een aanvang, waarbij de glim mend gepoetste leuning onschatbare diensten bewees. Vijf en veertig trappen, elk van tien treden, te beklimmen is zelfs voor iemand, die geen lood in z’n beenen en geen spiritualiën in z’n hoofd heeft, een moeilijke opgave. Maar Jim Cbllins was een meester in het tappen van moppen en Tom wist het te waardeeren. Dat toonde hij door een onafgebroken ge grinnik. Lachend en zwierend wentelden ze langs de wenteltrappen omhoog, maar toen ze de vier-en-veertigste étage be reikt hadden viel Jim uitgeput op de bo venste trede neer. Ik kan nietmeer, he,Tom Hoeft niet, ouwe jongen! Jij hebt je best gedaan, vier-en-veertig moppen is geen kleinigheid hikde laatste is voor mij. Gekheid, ik weet er nog veel meer, weerstreefde Jim opkrabbelende. Kom op!

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 11