ZILVER AAN DE SANDAWAKU SOVJET RUSLAND ZOOALS HET WERKELIJK IS i i Ja s I 1 i I tweede blad 5 1 HAAGSCHE COURANT Dinsdag 15 Juli 1941 (Weltbild- Polygoon) 1) De bloedschuld van Lemberg. 2) 4) (Scherl-Polygoon) Zoo leven de Sovjet-Russische arbeidersfamilies. 6) FEUILLETON (Nadruk verboden.) (Wordt vervolgd). Kinderen en vrouwen met zuigelingen wachten op brooduitdeeling. Scherl-Polygoon) 5) Op een der binnenplaatsen van een Lembergsche gevangenis spelen zich hartroerende scènes af. (Hoffmann-Polygoon) Een kerk, welke in een koeienstal werd veranderd. Anti-Komintern-Polygoon) te. Als bij tooverslag zijn de roode schimmen verdwenen. Heeft hij één der beesten geraakt? Hij weet het niet. Hij heeft trouwens geen lust om op te staan en te onder zoeken. O, wat is hij moe! Doch één ding staat voor hem vasts hier kan hij in geen geval blijven. We liswaar heeft graaf Rouca Gura her- haaldelijk verzekerd, dat de grijze wolven ’s zomers of in den herfst nooit een mensch aanvallen en slechts in den barren winter, als ze door honger wor den opgejaagd, gevaar opleveren. Doch wie weet, wat de roode wolf, die 25) Springen? Zal hij heel eenvoudig Haar beneden springen? Dat zou eigen lijk het beste zijn. Als het linkerbeen nu maar niet den dienst weigerde. Er zit niets anders op dan de armen om den stam te slaan en omlaag te glijden Doch de stam is glad en de armen Zijn zonder kracht. Haaivischwillie glijdt en is beneden eer hij het weet. Gelukkig, het heeft geen pijn gedaan. Het linkerbeen weigert nog steeds dienst. Haaivischwillie heeft het ge voel, alsof het een stuk hout is. Wat Hu? Hij pakt het been met beide han den beet en begint krachtig te wrij ven. Dat helpt. De bloedsomloop be gint zich weer te herstellen en een Paar minuten later kan hij weer stap pen. In het begin is het slechts hinken, doch hoofdzaak is, dat Haaivischwillie de plaats kan verlaten, waar hij den grootsten angst van zijn leven heeft doorgemaakt. Nu het dag is, ziet de toekomst er minder somber uit dan gedurende den akelig donkeren nacht. Honger? Bij Mjze van ontbijt rooken we een pijp ta bak. En dan: voorwaarts marsch! öoel: blokhut! Maar helaas, de tabak is nat en de lucifers zijn vochtig. Tja: een ongeluk komt zelden alleen en heeft men een maal pech, dan is het einde zoek. Dat ^eet Haaivischwillie drommels goed en hij laat het dus bij een paar kern achtige verwenschingen. Hij heeft nu al zooveel meegemaakt, dat het gemis Van een pijp tabak er best bij kan. De Duitsche soldaten troffen gedurende hun opmarsch over de vroegere Russische grens arbeiders, boeren enz. aan in verwaarloosden, ellendigen toestand. Moord, doodslag, de laagste misdaden tegen het menschdom, dat zijn de heerlijk heden van het bolsjewisme. zijn eigen spoor is door den regen vol komen uitgewischt. Wat hindert het? Hij heeft een vast doel, waarvan hij niet zoo gemakkelijk zal afwijken. Tenzij hij wat nauwe lijks aan te nemen is onverwacht het bloedspoor van den promyschlen- nik vindt. Eerst loopt hij rechtuit en zet dan zijn weg in een nauw merkbaren boog voort. Op die manier moet hij binnen korten of langeren tijd aan de rivier komen. Al het verdere is dan kinder spel. Haaivischwillie is echter nog geen twee uur onderweg of hij moet rust ne men. Met den besten wil van de we reld kan hij niet meer verder. Alle le dematen doen hem nog pijn en boven dien is zijn tocht door het oerwoud een onafgebroken strijd tegen dorre tak ken, slingerplanten, kreupelhout en omgevallen boomstammen, waarover en waardoor hij moet klimmen of kruipen; een inspanning, die het laat ste van zijn krachten vergt. Hij is weer nat tot op de huid. Van iederen struik, dien hij opzij moet bui gen, spat een regen droppels en bo vendien dringt overal het vocht uit den bodem. Het natte gras komt hem voortdurend tot boven de knieën en ook van de takken drupt het zonder onderbreken. De hemel is grijszwart betrokken en er valt niet op te rekenen, dat het dien dag droog blijft. Inderdaadtegen twaalf uur dalen de laaghangende wolken tot op de kruinen der boomen en weldra regent het weer bij stroo- men. Welnu, Haaivischwillie is toch reeds doornat, zoodat het hemelwater er nog best bij Jcan. Nu schijnt het toch, alsof de tempe ratuur daalt. Haaivischwillie huivert; hij heeft een stekende pijn in den rug. Slechts uiterst langzaam komt hij voorwaarts. In de taiga heerscht nu een flauwe schemer. Behalve het ruischen van den regen is geen geluid te hooren. Doch met deze wijsgeerige beschou wing is de honger nog niet verdreven. Was het maar zomer geweest. Dan zou hij zich te goed hebben kun nen doen aan bessen, die overal in het oerwoud groeiden. Van bessen had hij dagenlang kunnen leven. „Keteltje” wist overal bessen te vin den. Hij kookte die dingen met peper en zout en noemde het mengsel: „wa- renni”. Het was Haaivischwillie een lief ding waard geweest, indien hij zich nu aan een bord warenni te goed had kunnen doen. Maar misschien heeft hij geluk en vindt hij een stuk wild. De lucifers zijn weliswaar nat, maar ach, lieve deugdde meeste wilde volks stammen eten hun vleesch rauw. Ver hongeren zal hij niet: zoo gauw ge beurt dat niet. En eer het avond is, zit hij weer bij den haard in de blokhut. De blokhut? De kameraden? Die zul len groote oogen hebben opgezet. Want natuurlijk hebben ze op hem gewacht en toen hij niet kwam, dachten ze, dat ook hij het slachtoffer was geworden van den promyschlennik. Gelukkig: hij heeft een zwarte haarlok bij zich om de vrienden het tegendeel te bewij zen. Best mogelijk, dat de vrienden er reeds op uit zijn getrokken om hem te zoeken. En misschien zijn ze wel in de onmiddellijke nabijheid. Zou hij een paar signaalschoten lossen? Halt, niet doen. Nog niet! Hij heeft nog vier patronen bij zich en daarmee moet hij zuinig zijn. Slechts vier pa tronen! Wie had kunnen denken, dat hij zoo lang van de hut zou wegblijven En hij moet voor alle zekerheid een paar patronen in reserve houden. Per slot van rekening weet niemand, wel ke avonturen men in die verwenschte wildernis kan beleven. Kort en goed: zijn de anderen naar hem op zoek, dan moeten zij signaalschoten lossen. Haaivischwillie geeft oogen en ooren goed den kost. Het gisteren gevolgde spoor is niet meer te bekennen. Zelfs voert? Zouden ze werkelijk voor hun pleizier het spoor van Haaivischwillie gevolgd hebben? Hij kijkt onrustig om zich heen. Ha, ginds, op nauwelijks dertig meter af stand, ziet hij een overhangend stuk rots. Zou hij daar geen veilig nacht kwartier kunnen bouwen? Als hij links en rechts wat blokken op elkaar sta pelt, krijgt hij een veilige wijkplaats. Met moeite sleept hij zich voor waarts. En werkelijk: de fortuin is hem gunstig. Hetgeen hij voor een overhangend stuk rots heeft aange zien, is niets anders dan de ingang van een hol. Weliswaar niet bijzonder hoog maar diep genoeg. Haaivischwillie sleept groote rotsblokken bij elkaar, stapelt ze op voor den ingang van het hol en bouwt zoodoende een veilige wijkplaats. In het hol is hy beschut te gen regen en wind. Zelfs de wolf kan hem hier niet in den slaap overvallen. Nu is hij eindelijk onderdak. Zou hij nu nog maar vuur kunnen maken. Misschien heeft hij toch nog de wolf geraakt en ligt het dier nu dood in het bosch. Hij zou een stuk kunnen oraden, hij zou zijn kleeren kunnen drogen en den koorts, die hem doet rillen, verdrijven. Overal dezelfde drukkende, beklem mende stilte der eenzaamheid. In het hart van Haaivischwillie, dat ’s morgens nog zoo dapper klopte, sluipt een knagende angst. Hoe komt het, dat hij nog steeds door het kreu pelhout moet worstelen? Hij is immers al meer dan zes uur onderwegHij be grijpt er niets van. Natuurlijk: hij heeft dikwijls ge hoord, dat menschen, die in het oer woud verdwaald zijn, steeds in een boog loopen. Welnu, dat is in de gege ven omstandigheden juist zijn plan. Over een paar uur is het donker. Wat moet hij dan beginnen? Ja, wat moet hij beginnen, als niet vóór het vallen van den avond de rivier is bereikt? Wederom een nacht buiten doorbrengen? Niet aan te denken! De taiga stijgt; de boomen staan op een glooiende vlakte. Zal hij pro- beeren, op den top van den berg te ko men? Daar kan ik mij het best oriënteeren, denkt Haaivischwillie. Ik was dik wijls genoeg op den berg bij het blok huis en zal dien vanuit de verte gemak kelijk herkennen. Is het eenmaal zoo ver, dan gaat al het andere gemakke lijk genoeg. Nieuwe hoop bezielt hem. Hijgend klimt hij de helling op. Een uur later heeft hij het kreupelhout achter zich en is de helling slechts begroeid met dennen en sparren. Doch van een bergtop is niets te zien. Haaivischwillie’s longen zijn uit gepompt; hij heeft een schier ondraag lijke pijn in den rug, koude en hitte ja gen beurtelings door zijn gemartelde lichaam, een dof hongergevoel knaagt aan zijn ingewanden en hij is gedwon gen een kwartier ru/t te nemen. Hoe laat zou het zijn? De zon is on zichtbaar. De hemel staat zwart bo ven de wildernis; de regen stroomt zonder ophouden. Haaivischwillie zit op een met mos bedekt rotsblok. Zijn knieën beven. dien dag zal hij niet ■veel verder ko men. i Zou het hem gelukken om vóór het val len van den avond den bergtop te be reiken? En zoo ja; wat dan? Het zal hem niet veel baten. Want reeds nu rusten de sluiers van den nacht op de dalen. Hoe zal hij zich dan oriënteeren? Maar misschien komt hij morgen ochtend op den top. En goed be schouwd zou dat de beste oplossing zijn. Maar waar moet hij vanavond heen? Weer een nacht in een boom doorbrengen? Ónmogelijk: dat gaat boven zijn krachten. Hij weet en voelt: zelfs de graaf niet kent, in het schild ik ben nu al te zwak om in een boom te klimmen. Trouwens: waar vind ik een geschikten boom? Onwillekeurig kijkt hij rond, doch is spoedig vergeten wat hij zoekt. Zijn blik dwaalt weer achteloos naar het dal. Zijn braaf, dapper hart is uitge put. Hoe zou het anders kunnen zijn? De regen valt bij stroomen; in ein- delooze eentonigheid strekt zich het oerwoud uit. Eensklaps: de radeloos dwalende blik van Haaivischwillie ontdekt iets, dat zich beweegt. leis, dat een rooden schijn heeft. Het komt den berg op en volgt het spoor van Haaivischwillie. Op veertig pas afstand, daar, waar het woud lichter is, kan hij het dier on derscheiden. Het heeft den kop diep naar den grond gebogen, de snuit be snuffelt het nog versche spoor en eens klaps is Haaivischwillie klaar wak ker. Hetgeen daar door het bosch dren telt is niets anders dan een wolf. Een roode wolf, waarvan er hier in de Si- chota Alin duizenden en duizenden rond zwerven en waarover graaf Rouca Gu ra zoo dikwijls gesproken heeft. En nu, duikt daar niet achter het eerste dier, een tweede en derde op? Haaivischwillie rukt het geweer van den schouder, mikt nauwelijks en een Eén ding staat reeds voor hem vast; donderend schot kraakt door de stil- ff3$* F 1 i I. i 1'1 B 3) Volkomen gebroken vrouwen voor de gevangenis te Lemberg. Associated-Press-Polygoon), i i kl B F H i I M W i i i X - r S. K“ - 4 i

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 5