HAAGSCHE COURANT
HET VERHAAL VAN DEN
ZEEMAN
DE UITNOODIGING
L
LETTERKUNDIG BIJBLAD
VAN DE
Zaterdag 26 Juli 1941, No. 17937.
HET SCHILDERIJ
HET HORLOGE
EEN DRAMA
DE SCHEIDING
b.3.p,3.
TOEGEZONDEN BOEKEN
Melanie, wat mij nu overkomen
een
zuchtte de dikke
één
keek
E. K.
van dit boek,
ver
zat
vroeg Cor
heldhaftig.
een
W. BROEDELET
JOH
de
en
Vlak voor het eten verscheen hij weer
in de huiskamer. Hij had het op bed
„Willeke Bruis”, door Maarten
Heesters Kempenaar. Uitg.
A. W Bruna en Zoon. Utrecht
Na een uurtje kwam ze toch weer even
kijken. Jan zat te schrijven.
Wat doe je vroeg ze.
Ik maak een lijst op van de invita
ties, antwoordde Jan een beetje somber.
Van wélke invitaties wou ze nog
weten.
Voor mijn begrafenis, preciseerde
Jan en hij zette een bedrukt gezicht.
Cor schoot onwillekeurig in een lach.
Wat die Jan zich toch kon aanstellen
Enfin, ze waren nu zeker aan de crisis.
Dat kon nooit lang meer duren.
Ja, lach jij maar, knorde Jan. Je
zal er nog wel
De Windhappers door Jan Mens
van Holkema en Warendorf,
Amsterdam.
Een boek van jongemenschen, die on
danks werkloosheid, toch weten aan te
pakken en door kampeeren hun geest
weten op te frisschen, hun lichaam te
verzorgen. Veel is er van kampeeren in
jongensboeken geschreven. Jan Mens doet
het frisch, origineel en met liefde voor
de natuur.
De teekeningen zijn van Uschi.
leerd mansportret te hebben gezien!! Voor
al de hoed is zoo buitengewoon geslaagd.
Nou, je snapt, ik Leb het direct aan haar
verkocht en geef je vijf tientjes voor een
nieuwe!Haha, kerel, is me dat een
dag! Je komt toch ook zeker vanavond in
de Jeneverbes” om wat op te kikkeren?
En met een driftig wippende sik en
vroolijk glimmende oogjes verdween hij
achter een stolp gevuld met poppenarmen.
Eerst langzaam drong het tot mij door
dat ik mijn bol verloren was, maar in mijn
hand voelde ik den zoeten troost in den
vorm van vijf ritselende papiertjes en
welgemoed ga ik nu een nieuwe koopen
die beter past!
En wat ik met de rest van het geld ga
doen?
Och, dat gaat u eigenlijk niets aan!!
Zij liet mij geen minuut meer al
leen. Geen seconde rust meer had ik,
Otmar! Niet zoodra ik mijn woning h*a
betreden, begon het lieve leven! Als je
het zelf nooit meegemaakt hebt, Otmar,
kun je onmogelijk begrijpen wat dat be-
teekent!Den eersten tijd liet ik haar
maar begaan in de hoop, dat zij er zelf
misschien wel eens genoeg van zou krij
gen, maar het werd hoe langer hoe erger,
Otmar! De laatste dagen kwam zij zelfs
naar mijn kantoor, dat onder onze wo
ning ligt en treiterde mij en maakte mij
wild en woest! Zij maakte mij het werken
gewoon onmogelijk, Otmar! Herhaaldelijk
heb ik haar bevolen mij met rust te la
ten, mij tenminste op kantoor in vrede
te laten werken! Ik heb in wanhoop zelfs
een paar keer de deur wagenwijd open
gegooid en gebruld: ,’En nu er uit! Nu
heb ik er genoeg van! Ik vermoord je
als je nog één keer durft op mijn kan-,
toor te komen! Het is al erg genoeg, dat
ik daarboven geen leven heb!” Maar zij
reageerde niet op mijn bevel en blééf op
mijn, kantoor komen, Otmar! En zij ging
door met haar getreiter en het werd zoo
erg, dat ik er niets anders meer op wist,
dan er op los te slaan!
George! Wat barbaarsch! riep ik ont.
ben kunnen slijten. Maar neen, hij kon
niet wachten op den natuurlijken loop der
dingenZijn zwart hart dacht alleen aan
kwaad en al wat hij hebben wilde was
geld!
En ieder middel om dit te krijgen
was goed. Op de eerste reis, met een
lading olie, gebruikte hij alle trucs. De
bemanning werd tijdens die reis letterlijk
vet gemest. Maar dat was een lokmiddel.
De zeeman fronsde, dacht een oogenblik
na en ging toen voort. Hij meende,
dat de bemanning daardoor begeerig zou
worden weer bij hem aan te monsteren
voor een tweede reis op zulk een pracht-
schip als de „Paarl der Zee”. Maar bij
de eerste haven waren zij al even begee
rig om het schip te verlaten, terwijl zij
daarbij afstand deden van het overschot
van hun gage. De voeding was dan ook
erbarmelijk en ik heb menigeen onder de
hielen van een scheepsmaat zien ver
trappen of door uitputting uit het want
zien vallen.
Ik begrijp al, merkte Gerard
hoe zoo’n mooi privé roofschip
Nog danig onder den indruk zat de
heer Furneder den volgenden morgen in
de woonkamer. Zijn ochtendsigaartje
smaakte hem maar half. Met Melanie was
nog geen land te bezeilen. Zij kon blijk
baar nog maar niet over het verlies van
dat gouden tikkertje heen komen. Daar
werd gebeld en even later diende het
daghitje een heer aan, die mevrouw Me
lanie wenschte te spreken. Mevrouw Fur
neder legde haar borduurwerkje in het
mandje en verzocht den heer binnen te
laten.
Neemt u mij niet kwalijk, dat ik u
ten, je zag ze van kaal tot en met vér op
den rug! Mannen wel te verstaan, tenmin
ste bij nadere beschouwing! Overal ston
den en liepen ze, druk gesticuleerend,
door één oog kijkend, het ander stijf dicht
geknepen, terwijl ik met m’n twee oogen
wijd open nog moeite had om te zien wat
nu eigenlijk voetstuk of beeld, wand of
schilderij was!
En als ik dan voor zoo’n verwarde klu
wen stónd en dacht een sportieve inter
pretatie van een rugbymatch te zien tikte
de catalogus mij in den meest figuurlijken
zin op de vingers en bleek het „Droom
1941” te zijn. Gelukkig, dat die man maar
eenmaal per jaar zoo iets droomt! Ik ont
moette er nog verscheidene kennissen, o.a.
Koos Lad, een héél bekend surrealist,
wiens grootste kracht ligt in het samen
stellen van de meest fantastische droomen
uit horlcge-onderdeelen en luciferhoutjes.
Een heel talentvolle jongen, zeer beschei
den gekleed in wit-zwart geblokte jas en
hardgroene broek.
Zoo wandelde ik dus als eerbiedige toe.
schouwer met mijn hoed in de hand door
al die grillig gevormde droomen, chaossen
en in prikkeldraad gedachte zielsverruk
kingen.
Mijn hoed echter werd met eiken stap
xxxxx kkkkll,, 444444////üü.'cccmmm
tttttppp qqqqsssss „„fffmmmbb
Nee, lezer, het is geen vergissing, dat
mijn verhaal aldus begint. Bezield door
een plotselinge inspiratie, maar vooral
door den geur van een slecht trekkende
viercents havanna had ik mij terugge
trokken in mijn werkspelonk, toen mijn
driejarig, blonde Paultje, die al een
poosje naar het witte blad, dat ik in mijn
rammelende schrijfmachine had gescho
ven. had gekeken met die intense belang
stelling, die kleine jongetjes vooral aan
den dag leggen als vader eens rustig wil
werken. Pappie, ik wil jou een kusje
geven. Méteen was hij op mijn knieën ge
kropen, had een armpje om mijn hals ge
slagen en begon kwistig kusjes uit te dee-
len. Maarmet zijn eene handje begon
hij op de toetsen te hameren en hier
boven ziet u het resultaat. Verder ben ik
dien morgen niet gekomen, want, weet
u. het repareeren van een spoortreintje,
het peuteren van drie centjes uit een
blikken spaarpotje en last not least het
eigenhandig inzetten van een gebroken
ruit (nu ja, knikkers wil je toch ook wel
eens gooien in plaats van ze altijd maar
zoet over den vloer te moeten rollen
namen mijn verderen tijd in beslag. De
fee der inspiratie had zich vol afschuw
van mij afgewend. Immers iemand, die
zich zóó vlug laat afleiden
M’n hoed is weg Verkocht
Niet dat dit feit u erg zal interesseeren,
maar misschien wel de wijze waarop!
Onder ons gezegd Die hoed stond me
lang niet gek hij zakte alleen altijd erg
in mijn oogen en als ik geen neus en
ooren had waarop hij kon rusten zou ik
er twee gaatjes in hebben moeten booren
om wat van de omgeving te zien!
Enfin, u begrijpt weleen tikje te
groot. En dat nog wel voor een bolhoed!
Maar nu ben ik hem kwijt voor een zacht
prijsje. Zijn beschermenden rand mis ik
nog wel wat, maar per slot van rekening
went alles.
Hoe het gekomen is? Dat zal
ik u even vertellenVanmiddag namelijk
was ik even op de hypermoderne tentoon
stelling van,,De Verlichten”, héél vooruit
strevend begrijpt zoo draad- en blok-
achtig. Vooral met dit warme weer wordt
je er zoo heerlijk „koel” ontvangen. Veel
publiek, meest insiders, onderscheiden
Je hebt niet eens aan neef Willem
gedacht, zei ze een beetje teleurgesteld.
Dat is onaardig van je.
Die wil ik er niet bij hebben pro
testeerde Jan heftig. Als ik aan zijn
vervelende gezicht denkHeeft hij me
al niet dikwijls genoeg aan tafel ver
veeld
Cor keek hem een oogenblik doordrin
gend aan. Dat kon hij niet meenen. Ze
gaf toe. Jan was lastig, stelde zich dik
wijls aan, was veel te veel van zich zelf
vervuld. Maar, als het er op aan kwam,
hij haar af en, opstaand, bleef hij bij zijn
weigering.
Ik vraag.hem.niét, zei hij nog
eens met groote beslistheid. Dan liet hij
er eenigszins temerig op volgen Ik ga
naar bed. Of ik er nog ooit uit zal
komen
Naar bed riep Cor en in haar toon
klonk protest. En we eten over een
uur
Eten sprak Jan min of meer
smalend, terwijl hij ontzaglijk hautain
op haar neer keek. Alsof ik in mijn
toestand aan zoo iets nog denk
En met iets plechtigs over zich,
dween hij uit haar gezichtskring.
Dit boek, zoo wordt den lezer meege
deeld, is geboren uit heimwee naar den
geboortegrond. Heimwee bestaat niet
zonder een groote, sterke liefde en van
die liefde tot Brabant spreekt heel dit
boek. Het is in de streektaal geschreven
en dat Brabantsch, rond en zangerig, met
z’n vaak verrassende uitdrukkingen en
zegswijzen, zoo uit de mond van het volk
opgeteekend, heeft op zichzelf al een be
koring. In het zoetelijke genre is de
schrijver gelukkig niet vervallen. Zijn
hoofdpersonen zijn menschen met koppen.
Daar is allereerst Willeke Bruis. Hij is
het zoontje van den schoenmaker Gule,
die om z’n manken been geen boer mocht
worden, maar wiens geest sterk gebon
den blijft aan de vaderlijke hoeve. Die
Willeke is een opbruisend kereltje, drif
tig, onbeheerscht, die ’t zelf ook niet kan
uithouden in de schoenmakerij en in het
aannemersvak gaat, waar hij heel wat
rare streken uithaalt voor hij bij z’n
Netje een rustige haven vindt. Dan is
daar de moeder, de goedheid zelf, maar
een onverzettelijke natuur met een sterk
standsgevoel, dat zelfs voor het geluk
van haar dochter niet wil buigen.
Zoo hooren we veel van het Brabantsch
familieleven, van den trouw aan grond,
gezin en godsdienst, en van Willeke, die
deze waarden op eigen huis moet ver
werken en wiens karakter gestaald wordt
door de vele botsingen, welke zijn onstui
mige aard met zich brengt.
Bandontwerp en illustraties, passend
bij den opzet van dit boek, zijn van
Wolfgang
„Het stalen raam", door A. W. de
Goey. N.V. Uitg. Maatschappij
„Kosmos”, Amsterdam.
In bijzonder fraaie uitvoering is versche
nen de tweede, verbeterde druk van „Het
stalen raam”, door A. W. de Goey, leider
van de afdeeling Stalen Ramen van de
Vries Robbé en Co. N.V. te Gorinchem De
verdere ontwikkeling van het stalen raam,
zoowel in de toepassing als in de vervaar
diging, bracht met zich mee, dat in ver
gelijking met den eersten druk de tekst
werd bijgewerkt en uitgebreid, terwijl ook
verschillende afbeeldingen door andere
zijn vervangen. Ook is een hoofdstuk over
bronzen ramen ingelascht, als gevolg van
het feit, dat de laatste jaren het gebruik
hiervan meer en meer is toegenomen.
Hierdoor is een voortreffelijk geheel ont
staan; iedere bouwkundige, iedere archi
tect en iedere bouwer kan zich nu op de
hoogte stellen van wat hij omtrent deze
ramen weten moet, om ze doelmatig, eco
nomisch en zonder gevaren te kunnen toe
passen.
Prof. ir. J. G. Wattjes, hoogleeraar aan
de Technische Hoogeschool te Delft,
schreef een voorwoord voor dit werk, dat
een sieraad is voor elke boekenkast.
De waterkant lag verlaten. Gerard
slenterde rond, op zoek naar copie voor
het plaatselijke blad van het havenstadje.
De lezers van zijn artikelen verlangden
pikante lectuur over het „werkelijke
leven en zijn problemen” aan den haven
kant en dat was niet altijd even gemak
kelijk.
-r- Hebt u een beetje vuur voor mij?
vroeg een witharige man in zeemanscos-
tuum, die over de railing van een kolen
schip hing, aan Gerard.
Deze haalde een doosje lucifers uit
zijn zak en gooide het den man toe. De
oude man was een echte zeerob, tenmin
ste, hij zag er naar uit. Gerard glimlach
te. Iets te doen in de haven? Ik bedoel,
iets, dat ik voor een verhaal kan gebrui
ken? Als je mij iets goeds kan vertellen,
schiet er een lekker maaltje voor jou op
over.
De oude man dacht na terwijl hij zijn
pijp opstak. Neen, niet dat ik iets
weet, zei hij eindelijk. En het spijt mij
genoeg, want ik heb honger, er was van
daag niet veel te verdienen hier. Hij
kwam de loopplank af om de lucifers te
rug te geven. Maar er zit een verhaal
in dat oude karkas, dat u daarginds, bij
de monding van de rivier, in den modder
ziét liggen.” Hij wees naar een vormeloos
wrak, dat reeds gedeeltelijk door de zee
vernield was. Een stukje van den mast
en den boegspriet steken er nog uit. Er is
niets meer in die oude schuit te vinden.
De oude man tikte met zijn pijp tegen
Gerard’s vest. Dat oude karkas,‘jónge
man, was eens de trots van alle schui
ten op de zeven zeeën en daarbij ook een
geesel voor elk schip, dat in zijn nabij
heid kwam. Ik weet het, omdat ik het
eerste jaar er op heb meegezeild. Het
was het beste schip van de geheele
Wereld.
Luister eens. viel Gerard hem in de
rede, ik kan geen fantasie gebruiken,
het moet waarheid zijn en dan houd ik
mij aan mijn belofte.
De oude man sloeg geen acht op deze
woorden, hij hield zich hardnekkig bij
zijn onderwerp. „De Paarl van de Zee”
was een prachtschuit, een schoonheid.
Gemakkelijk te besturen, zelfs bij den he-
vigsten storm. U kunt haar lijnen- nog
zien, tenminste, als u een beetje fantasie
hebt. Maar dat is waar,’ zeilschepen wa
ren lang voor uw tijd. U zult het niet
snappen.
Jawel, ik snap het uitstekend,
soort stroomlijn, bedoel je?
Dat is het! Zij was verfijnd tot het
kleinste detail Met vol ontplooide zeilen
bestond er niets mooiers dan zij. En vlug
dat ze was; in twee en zeventig dagen
zeilde ze over den oceaan, zoo ver de ka
pitein haar hebben wou. Zij is langs
Kaap Hoorn gegaan met al haar zeilen
dubbel gereefd.
En toch was zij een helleschip! Haar
kapitein was de ergste duivelskerel, die
ooit, ongestraft door God. heeft geleefd.
Wat bedoel je?
Goeie deugd, ik bedoel, hij was een
soort reeder, maar op zijn eigen zak, met
het beste schip van de wereld zou hij
eei fortuin hebben kunnen vergaren voor
hem zelf en voor zijn volk, hij zou zijn
laatste levensdagen in rust en vrede heb-
Jan had weer een Van zijn misanthro-
pische buien. Dan liep hij zeurderig heen
en weer, tot zijn vrouw er genoeg van
kreeg en er geprikkeld een middagje
tusschen uit ging.
Toen ze ditmaal thuiskwam, was de
toestand helaas nog niets veranderd.
Wat héb je toch riep Cor wan
hopig uit
Jan, de handen aan zijn hoofd, zat
diep in een stoel verzonken en klaagde
Ik ben ziek. En je laat me alleen,
juist als ik je zoo noodig heb
Cor keek hem eens aan. Hij zag er
toch heusch niet slecht uit.
O, ik blijf graag bij je, antwoordde
ze wat vriendelijker Maar als je zoo
loopt te zeuren, jaag je me de deur uit.
Wat heb je dan
Dat weet ik niet precies, bleef Jan
ih zijn klaag-toon. Maar ik ben heele
maal niet goed. Want alles loopt zoo
tegen. Daar word ik óók naar van.
Daar moet je je tegen inzetten, zei
Cor flink.
Jij hebt makkelijk praten, verweer
de Jan zich boozig. Ik heb de zorgen.
En die scheuten door mijn hoofd. En
niet meer om uit te houden, Otmar!
Meewarig schudde ik het hoofd. Ik had
het wel verwacht, dat George, die wel
haast een halve eeuw zijn heilige voor
nemen, tot zijn laatsten ademtocht uit de
„gevangenis van den echt” te blijven, en
die geheel onverwachts door een giftigen
pijl van dien eigenwijzen en gevaarlijken
cupido werd getroffen, de veel beminden
en bezongen vrijheid erg zou missen,
maar dat het zoo’n vaart zou loopen
Kom, kom, George, het zal toch niet
zoo erg zijn? Trek het je maar niet zoo
aan, alles komt wel weer op zijn pootjes
terecht, amice!
Nee, nee! Het komt niet meer te
recht, Otmar! Het is te laat! kreet hij over
zijn zenuwen heen, de laatste dagen wa
ren verschrikkelijk! Zij liet .mij geen
oogenblik meer met rust, Otmar, zij
maakte mij het leven zuur! Wat zeg ik?
Zij maakte mijn leven tot een hel!
George, die als een halfleege aardappel
zak over de leuning van den crapaud had
gehangen, stutte zijn ellebogen op
knieën, het hoofd in zijn handen
jammerde:
O jé,
blijkbaar niet lang uitgehouden
Hij zal trek hebben, dacht Cor en
ze lachte een beetje bij zichzelf. Om het
hem echter gemakkelijk te maken, vroeg
ze belangstellend: Voel je je wat lek
kerder
’k Ben zelfs weer heelemaal opge
knapt. zei hij eenigszins blufferig.
Dat Is gauw, moest Cor toch even
spottend opmerken.
Ja, stemde Jan toe, niet van zijn
zwaarder, ik nam hem dan eens in de
linRer- dan weer in de rechterhand, maar
tenlangenleste meende ik toch beter te
doen door een kapstok op te zoeken om
verlost te worden van het bolgedrocht.
Het staat trouwens ook beter je handen
vrij te hebben om met gekruiste armen en
een rimpel boven je neus onbeperkten tijd
naar een schilderij in driehoeksmeting te
kijken.
Ha!Daar was tenminste een kap
stok en wét voor een!!
Werkelijk heel practisch, verchroomd en
handig.
Met een surrealistischen zwaai en een
kartonnigen tik belandde het hoofddeksel
erop en verder ging mijn tocht.
Juist, toen ik om de hoekige plastiek van
een vrouwentors te volgen mijn hals als
een kurketrekker had opgedraaid, kwam
een warme hano op mijn schouder terecht.
Met snelle wentelingen draaide ik mijn
hoofd weer tot normale proporties terug
en blikte in het van vreugde verhitte ge
zicht van Daan Kronkel, ook een van mijn
kubistische kennissen.
Kerel, fluisterde hij heesch, ik heb
je hoed verkocht!
Eep oogenblik dacht ik, dat hij nu
ook al „verlicht” ging spreken, maar hij
bleek verre van verward te zijn, heel za-
i’ kelijk zelfs.
Mevrouw Ton, je weet wel de vrouw
van meneer Ton, den millionnair, heeft mijn
bloemstuk gekocht met jóuw hoed erop!!...
Hij siste het buiten zichzelf van vreugde
in mijn oor.
Ik zag je net je hoed ophangen aan
een azelea, waar ik vier, maanden aan ge
werkt heb en nu beweert ze nog nooit
w'n fascineerend en plastisch gemodel-
had hij een goed hart.
Je vraagt neef Willem óók, sprak
ze met bijzonderen nadruk.
Nooitstentorde Jan
Voor een zieke had-ie nog een bijzonder
krachtige stem
Hij zal er zich zoo door beleedigd
voelen, hield Cor vol. Je moet zijn
moeilijke positie niet vergeten, 't Is niet
alles, een arm familie-lid te zijn. Waar
om heb je hem den vorigen Zondag niet
ten eten gevraagd Hij is zoo gewend,
om de veertien dagen te komenDat
spaart hem weer wat uit en hij doet zich
eens te goed. En nu wou je hem dit ook
nog aandoen Je noodigt hem uit, hoor 1
Daar sta ik op.
Haast bevelerig gaf ze hem de lijst te
rug en duwde de pen in zijn hand,.
Maar met een driftig gebaar weerde
stuk te brengen. En weet je hoe dat
komt Door dien neef van jeJe zegt
altijd wel, dat ik iets tegen je familie
heb, maar als het er op aan komt, weet
ik ze te waardeeren. Alleen al door het
idee, dat hij achter m’n stoffelijk over
schot zou loopen, stel je voor, met
dat gezicht van hemwerd ik zóó
helsch, dat ik cóute que cöute beter wou
worden. En dat is me dan nu ook ge
lukt. Wat eten we
Je mag neef Willem dan wel dank*
baar zijn, meende Cor een tikje ironisch.
Dat ben ik zeer, verklaarde Jan met
veel aplomb. En daarom, zou ik zoo
zeggenlaten we hem toch maar een
uitnoodiging zenden
Begin je nu wéér’
weinig in haar wiek geschoten
Je begrijpt me niet, expliceerde
Jan nader. Ik bedoelwe vragen hem
voor Zondag ten eten én ik had zoo ge
dacht, voortaan moest hij maar elke
week bij ons dineeren Zijn gezondheid
houdt mij ook in het leven. Zoolang er
nog kans is dat hij me met zijn gek
leepje naar mijn laatste rustplaats
brengt, krijgen ze rij er niet onder.
Cor keek verrast op. Maar waarvoor
eigenlijk Had ze het niet altijd ge
weten, dat Jan een goed hart had
telkens zoo’n snijdende steek in mijn zij
Ik weet het niet, maar zou ik den dokter
niet laten komen
Cor haalde de schouders op. Ze kénde
dat van hem. Le malade imaginaire
Maar er was niet tegen in te praten.
Ik heb een gemeene kou gevat, ge
loof ik, liet hij er nog ernstig op volgen.
Je niést niet eensmerkte Cor
luchtig op.
Nièste ik maarmaakte Jan zich
kwaad. ’t Is een kou, die op komt
zetten, die nog vast zit!Daar kom
je soms nóóit meer van af. ’k Heb ge
vallen gekend.Zou je niets voor
me klaar maken
Toen had Cor er andermaal genoeg
van en zei kortBen jij een mén
Maar dit liet Jan heelemèal niet op
zich zitten. Hij overstelpte haar met een
stortvloed van verwijten over haar on
gevoeligheid, tot hij ta een prachtige
peroratie den slotzin lanceerdeO,
wat zul je er een spijt van hebben, als
ik er niet meer zal zijn
Dat deed bij de Cor de deur weer
dicht en ze vloog de kamer uit.
was Cor’s meening.
Wedden, dat hij komt riep Jan
halsstarrig uit. Wil ik hem even op
bellen
Cor ging er echter niet op in iets an
ders, wat de lijst betrof, trok haar aan
dacht
toch wel een van de bitterste desillusies
zijn, die je kan ondervinden.
Ik zal hem zoo heel erg missen,
want och, een mensch, vooral een oud
mensch, heeft nu eenmaal behoefte aan
aanspraak. Zonder hem ben ik niets, me
neer Niets. Denk u eens in. Al die jaren
hebben wij het samen zoo goed kunnen
vinden Wij hadden genoeg aan ons
tweetjes en ja, ik was dol op hem. Ik heb
hem verwend veel te veel, ja, dat begrijp
ik nu achteraf helaas, ik heb me uitge
sloofd om ’m steeds zijn zin te geven en
hij was veeleischend, zoodat ik ’s avonds
soms doodop was.- Ik had het er graag
voor over Wat doe je al niet, voor een
wezen, dat je liefhebt De lekkerste
hapjes heb ik uit mijn mond gespaard...
voor hem En toch is het mis gegaan.
Met angst en vreeze heb ik het voelen
aankomen,’ maar het was onafwendbaar.
Hij werd zwijgzaam, in zich zelf gekeerd.
Den laatsten tijd kon hij uren lang voor
zich uit zitten staren, zonder één woord
te zeggen. Zelfs het „Lekker geslapen
vrouwtje kon er niet meer op over
schieten
Is er nu heusch geen kans meer, dat
alles weer goed komt onderbrak ik
troostend. Als u samen uw hart eens
heelemaal uitstort aan elkaar als u nog
eens met hem praat
Met hem praten, meneer Praten
U zult het misschien niet gelooven, hij
luistert niet eens meer naar mij. Zoodra
ik wat tegen hem wil zeggen, draait hij
zich van mij af. Vroeger ja, toen konden
wij uren samen babbelen, maar nu nee,
we moeten scheiden, hoe zwaar het mij
ook valt. Het is helaas de eenige oplos
sing. Trouwens, de kennissen beweren,
dat het voor Kees én voor mij het beste
is. Maar hard blijft het meneer, ontzet
tend hard
Opnieuw kwamen de waterlanders en
medelijdend legde ik mijn hand op die van
het oudj^
Kom, kom, mevrouwtje, niet huilen.
Als uw man zóó onverschillig is
Mijn man Ik ben ongetrouwd me
neer Ik bedoel natuurlijk Kees, mijn
papegaai. Die is al drie maanden ziek, en
de veearts zegt, dat ik hem beslist weg
moet doen
Melanie, zei de heer Furneder ner-
veus. Melanie, wat mij nu overkomen
door verschillende haarlengten en drach- is
Wat is er gebeurd Mevrouw Fur
neder zag haar echtgenoot, die kleintjes
op den drempel van de woonkamer stond,
onderzoekend aan. Kom, vooruit, wat
dan
Ik ik was met mijn vriend
Reckam in ,,De Groote Pul”, je weet wel,
dat café in de Sooieteitsstraat en.
Met je vriend Reckam Nou en
en daar heeft iemand mijn gou
den tikkertje gerold
Je gouden horloge met ketting Ón
mogelijk
Helaas, het i s zoo,
Furneder schuldbewust.
Nu ja, dat het mogelijk is, dat geloof
ik welviel mevrouw Melanie uit, maar
dat iemand zoo ongeloofelijk dom is om
zijn gouden horloge te laten stelen
Bedaar nu, vrouwtje, bedaar toch,
jé weet niet half, hoe geraffineerd die
gauwdieven zijn en zooiets kan iedereen
toch gebeuren.
Verschrikkelijk’t Is verschrikke
lijk Jij zult ons nog ruïneeren met je
lichtzinnigheid
Melanietje.
Meneer gaat tweemaal in de week
naar de Soos en dan laat hij bovendien
nog
Kom, kindje, die twee kaartavond-
jes kosten toch waarlijk geen kapitaal.
Een mensch mag toch wel eens een plei-
ziertje hebben en voor het geld behoef
ik het toch niet te laten.
Dat is het toppuntEn je gouden
horloge dan. Weet je wel, wat dat gekost
heeft En je zilveren horloge, dat ze je
een half jaar geleden gerold hebben
Nou, vrouwtje, dat zilveren klokje
bleef toch altijd achter
Dat heeft er niets mee te maken
Een horloge was het toch maarsiste
mevrouw Melanie. En voor jou was ze
goed genoeg.
Mela
—Je kunt het voor gezegd houden,
mevrouw Furneder wierp een toornigen
blik naar haar man, van mij krijg
je geen cent meer voor een nieuw hor
loge. Geen cent, versta je Voor mijn
part neem je voortaan den wekker mee,
als je behoefte hebt om te weten hoe
laat het is! Jij, uilskuiken’
o jé! Och, och, och! Het
was vrêeselijk, Otmar! Mijn zenuwen,
mijn zenuwen!Geef mij nog een
glaasje. Otmar! Men zegt, dat dat kal
meert
Zwijgend goot ik het glaasje nog eens
vol. Ik was niet in staat een woord van
meevoelen te zeggen, zoo getroffen was
ik door de droevige biecht van mijn
vroegeren collega-vrij gezel en wachtte
vol spanning op het vervolg van het ver
haal van de dramatische gebeurtenis, die
zich in het echtelijk tehuis van mijn on
trouwen vrijgezel-vriend had voltrokken
Van louter opwinding sloeg George zijn
tweede cognacje wederom met één teug
naar binnen, en na een langen zucht ver
volgde hij, ietwat gekalmeerd:
eens-anders over denken!
Laat me eens zien, wie je gevraagd
hebt deed Cor nieuwsgierig, ’t Was
maar het beste, er een grapje van te
maken.
Plechtig overhandigde Jan haar het
papier.
Snel las ze de namen
Van Bleerhof kun je wel schrap
pen. zei ze gedecideerd. Dié komt
tóch niet.
Waarom niet vroeg Jan en in zijn
toon klonk verzet.
Die zit veel te hoog in zijn das
O Otmar, Otmar! Er is iets ver
schrikkelijks gebeurd!
Met alle teekenen van opwinding
stormde mijn vriend George mijn gezel-
lig-rommelige vrijgezellen-woning binnen
en liet, zich uitgeput in één van mijn aan
ouderdomszwakte lijdende en krakende
crapauds vallen, ondertusschen een serie
hartverscheurende zuchten slakend, die
veel leken op het zielig gepuf van een
oude, verroeste stoomlocomotief.
Wat is er aan de hand, George!?
informeerde ik belangstellend en keek
hem verbaasd aan.
Och, och! kreunde George, het hui
len nabij, geef mij eerst een glaasje, dat
ik een beetje bij kom! Ik ben geheel van
streek!
Haastig schonk ik een krachtige hart
versterking voor mijn vriend in, die die
stumperd blijkbaar zeer noodig had. Hij zag
er erbarmelijk slecht uit en zijn floris
sante gezicht, dat ik kende van den tijd
toen hij nog president van onze trouwe
„vrijgezellenclub” was, eenige weken ge
leden, was minstens tien jaar ouder ge
worden.
George greep naar het gevulde glaasje
met een vertwijfelde, haastige beweging,
zooals een drenkeling grijpt naar een
toegeworpen reddingsboei en dronk het
iri één teug leeg. Daarop zette hij het
leege glaasje met een diepen zucht voor
mij neer en begon:
Mijn hemel, Otmar, ik ben er kapot
van!
Vertel dan toch, George, wat is er
gèbeurd? drong ik ongeduldig aan.
Och, och! hijgde George van opwin
ding, dat eeuwige gezanik aan mijn kop!
Dat eeuwige gezeur!Soms dacht ik,
dat ik er gek van werd! Geen minuut
meer had ik rust door haar! Het was
even kom storen, mevrouw, begon de be
zoeker. Ik ben rechercheur Strighl
Ah riep Melanie opgewekt uit, heeft
u den dief te pakken
Zeg. mevrouwtje heb je den diefstal
dan aangegeven vroeg de heer Furneder
schuchter.
Natuurlijk, ik heb gisteravond het
politiebureau nog opgebeld.
En dat was héél verstandig van me
vrouw meende de rechercheur, want al
leen omdat mevrouw er zoo gauw bij was,
hebben wij dien gauwdief vanmorgen
vroeg, toen hij het horloge met ketting bij
,Oome Jan” bracht, kunnen arresteeren.
Ar.res te eeren Furneder’s
oogen puilen bijna uit hun kassen.
Precies, meneer De kerel zit veilig
achter slot en grendel. En voor alle ze
kerheid hebben wij meteen van de gele
genheid gebruik gemaakt eens eventjes
een huiszoeking bij dat heerschap te hou
den. Nou, daar hebben wij nog heel wat
spektakel gehad. De vrouw van dien vent
begon met ons uit te lachen, maar toen
zij zag. dat het ernst was. ging zij te
keer als een echte furie. Wij hebben die
dame ook maar ingepiktDie heeft nu
niets meer te lachen, dat verzeker ik u.
Zit... zit zijn vrouw. ook in de
cel stotterde Furneder.
En ófJa, het is een fraai stelletje
Vooral die gauwdief lijkt mij bijzonder
geraffineerd. Die wou, ja, u zult het niet
willen gelooven, meneer, die wou nota-
bene beweren, dat hij een goeie vriend
van u was
Wat? Beweerde die horlogedief dat?
vroeg mevrouw Melanie boos. Zoo’n bru
tale rekel
Och, mevrouwtje, vervolgde de re
chercheur, u hebt er geen idee van, wat
die lui allemaal verzinnen, als zij in de
knel zitten. Liegen dat ze kunnen, liegen!
Maar die Reckam slaat toch wel het re
cord, hoor
Reckam Reckam herhaalde me
vrouw Furneder verwonderd.
Juist, Reckam, mevrouw. Een uiterst
geslepen boef. Waar de man het vandaan
haalde, mag Joost weten, maar weet u
wat die vent bij hoog en bij laag vol
hield e
Nou?
Dat uw man hem gisteravond in het
café ,,De Groote Pul” zelf dat horloge
heeft gegeven om het zoo gauw mogelijk
voor hem te gaan beleenen. Omdat u uw
man zoo kort zou houden en dit de eenige
manier was voor uw man om weer eens
aan een behoorlijk zakgeld te komen
In den stillen coupé van den trein, waar
in ik nu zat, hoopte ik mijn verloren tijd
van dien morgen weer in te halen. Ik had
een lange reis voor den boeg en het zag
er naar uit, dat ik hier eens rustig zou
kunnen werken Gewapend met een
machtige blocnote en een minuscuul pot
loodje, begon ik ijverig te schrijven. Re
sultaat drie zinnetjes in een kwartier
uitblazen, dan de zinnetjes maar weer
doorstrepen. Toch moest en zou ik een ver
haal maken, getiteld „De Scheiding" en
het is er ook eentje geworden, in dien
trein, alleen heel anders dan ik mij ge
dacht had. Als het u interesseert Nee
Nu, leest u het dan toch maarschrij
vers kunnen niet altijd van den wind
leven
Terwijl ik geheel onnoodig en uitslui
tend om me een houding te geven een
nieuwe punt aan mijn potloodje sleep,
begon mijn eenige medereizigster, een
tamelijk oud dametje, dat al een heelen
tijd nieuwsgierig naar „dien vreemden
snoeshaan” geloerd had, te babbelen.
Meneer is zeker -boekhouder infor
meerde zij belangstellend. En zonder ant
woord af te wachten, vervolgde zij: Tja,
al die getallen en cijfers, dat zal wel erg
moeilijk zijn. Ik zag tenminste, dat me
neer zich erg zat in te spannen. Tja, het
leven is niet makkelijk. Iedereen heeft
zijn narigheden. Het vrouwtje loosde een
diepen zucht en zweeg. Ook ik bewaarde
het stilzwijgen, zij het om andere rede
nen. Alleen knikte ik heel even instem
mend en dat was voldoende, om mijn
medereizigster opnieuw van wal te doen
steken
U moet het mij maar niet kwalijk
neman, dat ik daareven zuchtte. Ik ben
heel bedroefd. Ik kan u niet zeggen, hoe
ik opzie tegen die scheiding
Scheiding vroeg ik, nu een en al
belangstelling, die ik echter discreet zoo
veel mogelijk trachtte te verbergen.
Het oude menschje knikte. Twee dikke
tranen biggelden warempel over haar
rimpelige wangen Ach ja, als je ook op
zoo’n leeftijd nog van elkaar moet gaan.
Meewarig schudde ik het hoofd, niet in
staat een woord van opbeuring te vinden.
Scheiden, als je al zóó oud bent, dat moet
op,
den
kapitein een fortuin kon opbrengen,
kapen, niet Maar hoe kwam het schip
waar het nu is en waar bleef die brave
kapitein Verdwenen
Dat zal niemand, behalve hij, ooit
weten. Op een mooien dag liep hij hier
de haven binnen, loste zijn vracht en
voer weer uit. Maar het was zeker al
lang genoeg, hij maakte toen de zeeën al
drie jaar onveilig. Het schip en de kapi
tein waren een vloek op Gods wateren
en daarom liep het mis. Het stootte tij
dens zijn laatste reis op een klip en kreeg
een lek even onder de waterlijn.
En de kapitein
De zeeman spuwde in het water. Dat
is nu het gekke ervan, meneer. Hij kwam
er af en werd godsdienstig. Hij gaf al
zijn geld aan liefdadige instellingen en
zeemanstehuizen en hoopte zeker daar
mede iets goed te maken van wat hij in
zijn leven misdaan had, en dat was heel
veel, daar zou ik u nog meer van kun
nen vertellen. Het schijnt echter, dat hij,
ergens buiten, op de wijde zee, de zonden
van zijn leven heeft ingezien en wat die
voor het hiernamaals beteekenden. Maar
toen was het telaat
Wel, beste man, dit is een echt ma-
trozenverhaal en ik zou uitgelachen wor
den als ik het voor waar liet drukken.
Maar je hebt in ieder geval je belofte
vervuld en dus hotid ik ook de mijne.
Gerard drukte den man een geldstuk in
de hand.
De oude man glimlachte en stopte het
geld zorgvuldig in zijn tabaksdoos. Hij
keek den langzaam verdwijnenden Gerard
een oogenblik na en keerde zich toen om
naar de vuile loopplank, waarna hij zijn
eenzame wandeling langs het dek van de
kolenschuit hervatte. Daarbij keek hij
ernstig over het water naar den bekenden
mast van het oude zeilschip, over welks
houten dek hij zoo vaak had geloopen,
anders, o, ja, heel anders dan nu
Hij had nog steeds honger, maar ging
niet naar den kleinen zeemanskroeg aan
den overkant, want hij verlangde niet
naar voedsel of iets anders materieels.
Neen, hij verlangde slechts i naar
ding de hoop op verzoening
daan.
O, oOordeel niet zoo harteloos,
Otmar! Het was verschrikkelijk! jammer
de hij huilerig, geef mij liever nog een
glaasje, dat ik wat op mijn verhaal kom!
Gedwee schonk ik het glaasje weer vol
en luisterde verslagen.
Nee, ging George verbitterd door
je kunt mij niets verwijten, Otmar. Zij
sarde en treiterde mij! Ik kan het je niet
beschrijven, amice! Ik heb mij zoo lang
mogelijk beheerscht, maar vanmorgen
maakte zij het zoo bont, dat ik uit de la
van mijn nachtkastje een wapen nam,
dat ik een paar dagen geleden in mijn
wanhoop had gekocht. En toen
WatHeb je haar vermoord kreet
ik verbijsterd.
George zette het opnieuw gevulde
glaasje aan zijn lippen en dronk het gre
tig leeg. Toen knikte hij slechts, geheel
down. Het was zóó geen leven, Otmar...
.Dat het een hel was op die manier
kan ik begrijpen, George, maar dooden!...
Besef je dan niet, dat deze daad
O hemel, Otmar, ik wil er niet aan
denkenNu wil ik niets anders dan blij
zijn, dat ik van haar af ben. Voor altijd.
George loosde een diepen zucht van ver
lichting en leunde uitgeput achterover in
zijn stoel.
Ik ben er nog geheel van streek
van, OtmarHeb je nog een glaasje voor
me vroeg hij met sombere stem. dat
doet mij goed,
Ik voldeed aan het verzoek van mijn
ongelukkigen vriend en goot zijn glaasje
opnieuw vol Gulzig greep George naar
het cognacje in mijn hand en ledigde het
in een paar teugen.
Okreunde hij toen wanhopig,
wat heb ik gedaan Nu dringt het pas
goed tot me doorO, OtmarWat moet
ik doen Help mij Ik ben zoo zenuw
achtig Ik ben heelemaal overstuur
George viel als een leege zak voorover
op tafel
Tap, er nog eentje in-, amice, Otmar!
Geef mij in ’s hemelsnaam nog een glaas
je Ik moet mijn verdriet wegspoelen
Ik kwam hoe langer hoe meer onder
den indruk van het drama, dat zich had
voltrokken in de woning van mijn vriend
en tapte hulpvaardig nog een glaasje in.
Best mogelijk, dat de arme, ongelukkige
George de wereld wat rooskleuriger zou
gaan zien als hij een beetje beneveld was.
Dezen keer dronk George den cognac
langzaam, heel langzaam op. Hij scheen
nu al tamelijk gekalmeerd en ik waagde
het hem te wijzen op het ontzettende van
zijn barbaarsche en nooit meer goed te
maken daad
Maar George!, zei ik en keek, hem
verontwaardigd-verwijtend aan, was er
dan geen andere manier om van je
vrouw
Verbaasd keek mijn vriend mij aan
Wie praatte er nu van mijn vrouw,
OtmarMijn vrouwtje is een juweel
Ik had het alleen over een ellendig gon
zende bromvlieg, die ik straks heb dood
geslagen met een vliegenmepperHet
heeft mij een beetje aangegrepen' dat be
grijp je. Je weet wél, ik ben lid van de
dierenbecherming
Ik stond verontwaardigd op en
hem verwijtend aan.
GeorgeZoo’n onzinJe hebt mij
den schrik op het lijf gejaagd Je had
toch gewoon kunnen zeggen „Ik heb een
bromvlieg doodgeslagen
Ja, Otmar lachte George toen har
telijk, maar als ik het zoo verteld had,
dan had ik beslist geen vijf glaasjes cog
nac van je gekregen En ik heb geen
halfje om naar een café te gaan, want het
is bijna de laatste van de maand.