HAAGSCHE COURANT HET VERHAAL VAN DEN ZEEMAN DE UITNOODIGING L LETTERKUNDIG BIJBLAD VAN DE Zaterdag 26 Juli 1941, No. 17937. HET SCHILDERIJ HET HORLOGE EEN DRAMA DE SCHEIDING b.3.p,3. TOEGEZONDEN BOEKEN Melanie, wat mij nu overkomen een zuchtte de dikke één keek E. K. van dit boek, ver zat vroeg Cor heldhaftig. een W. BROEDELET JOH de en Vlak voor het eten verscheen hij weer in de huiskamer. Hij had het op bed „Willeke Bruis”, door Maarten Heesters Kempenaar. Uitg. A. W Bruna en Zoon. Utrecht Na een uurtje kwam ze toch weer even kijken. Jan zat te schrijven. Wat doe je vroeg ze. Ik maak een lijst op van de invita ties, antwoordde Jan een beetje somber. Van wélke invitaties wou ze nog weten. Voor mijn begrafenis, preciseerde Jan en hij zette een bedrukt gezicht. Cor schoot onwillekeurig in een lach. Wat die Jan zich toch kon aanstellen Enfin, ze waren nu zeker aan de crisis. Dat kon nooit lang meer duren. Ja, lach jij maar, knorde Jan. Je zal er nog wel De Windhappers door Jan Mens van Holkema en Warendorf, Amsterdam. Een boek van jongemenschen, die on danks werkloosheid, toch weten aan te pakken en door kampeeren hun geest weten op te frisschen, hun lichaam te verzorgen. Veel is er van kampeeren in jongensboeken geschreven. Jan Mens doet het frisch, origineel en met liefde voor de natuur. De teekeningen zijn van Uschi. leerd mansportret te hebben gezien!! Voor al de hoed is zoo buitengewoon geslaagd. Nou, je snapt, ik Leb het direct aan haar verkocht en geef je vijf tientjes voor een nieuwe!Haha, kerel, is me dat een dag! Je komt toch ook zeker vanavond in de Jeneverbes” om wat op te kikkeren? En met een driftig wippende sik en vroolijk glimmende oogjes verdween hij achter een stolp gevuld met poppenarmen. Eerst langzaam drong het tot mij door dat ik mijn bol verloren was, maar in mijn hand voelde ik den zoeten troost in den vorm van vijf ritselende papiertjes en welgemoed ga ik nu een nieuwe koopen die beter past! En wat ik met de rest van het geld ga doen? Och, dat gaat u eigenlijk niets aan!! Zij liet mij geen minuut meer al leen. Geen seconde rust meer had ik, Otmar! Niet zoodra ik mijn woning h*a betreden, begon het lieve leven! Als je het zelf nooit meegemaakt hebt, Otmar, kun je onmogelijk begrijpen wat dat be- teekent!Den eersten tijd liet ik haar maar begaan in de hoop, dat zij er zelf misschien wel eens genoeg van zou krij gen, maar het werd hoe langer hoe erger, Otmar! De laatste dagen kwam zij zelfs naar mijn kantoor, dat onder onze wo ning ligt en treiterde mij en maakte mij wild en woest! Zij maakte mij het werken gewoon onmogelijk, Otmar! Herhaaldelijk heb ik haar bevolen mij met rust te la ten, mij tenminste op kantoor in vrede te laten werken! Ik heb in wanhoop zelfs een paar keer de deur wagenwijd open gegooid en gebruld: ,’En nu er uit! Nu heb ik er genoeg van! Ik vermoord je als je nog één keer durft op mijn kan-, toor te komen! Het is al erg genoeg, dat ik daarboven geen leven heb!” Maar zij reageerde niet op mijn bevel en blééf op mijn, kantoor komen, Otmar! En zij ging door met haar getreiter en het werd zoo erg, dat ik er niets anders meer op wist, dan er op los te slaan! George! Wat barbaarsch! riep ik ont. ben kunnen slijten. Maar neen, hij kon niet wachten op den natuurlijken loop der dingenZijn zwart hart dacht alleen aan kwaad en al wat hij hebben wilde was geld! En ieder middel om dit te krijgen was goed. Op de eerste reis, met een lading olie, gebruikte hij alle trucs. De bemanning werd tijdens die reis letterlijk vet gemest. Maar dat was een lokmiddel. De zeeman fronsde, dacht een oogenblik na en ging toen voort. Hij meende, dat de bemanning daardoor begeerig zou worden weer bij hem aan te monsteren voor een tweede reis op zulk een pracht- schip als de „Paarl der Zee”. Maar bij de eerste haven waren zij al even begee rig om het schip te verlaten, terwijl zij daarbij afstand deden van het overschot van hun gage. De voeding was dan ook erbarmelijk en ik heb menigeen onder de hielen van een scheepsmaat zien ver trappen of door uitputting uit het want zien vallen. Ik begrijp al, merkte Gerard hoe zoo’n mooi privé roofschip Nog danig onder den indruk zat de heer Furneder den volgenden morgen in de woonkamer. Zijn ochtendsigaartje smaakte hem maar half. Met Melanie was nog geen land te bezeilen. Zij kon blijk baar nog maar niet over het verlies van dat gouden tikkertje heen komen. Daar werd gebeld en even later diende het daghitje een heer aan, die mevrouw Me lanie wenschte te spreken. Mevrouw Fur neder legde haar borduurwerkje in het mandje en verzocht den heer binnen te laten. Neemt u mij niet kwalijk, dat ik u ten, je zag ze van kaal tot en met vér op den rug! Mannen wel te verstaan, tenmin ste bij nadere beschouwing! Overal ston den en liepen ze, druk gesticuleerend, door één oog kijkend, het ander stijf dicht geknepen, terwijl ik met m’n twee oogen wijd open nog moeite had om te zien wat nu eigenlijk voetstuk of beeld, wand of schilderij was! En als ik dan voor zoo’n verwarde klu wen stónd en dacht een sportieve inter pretatie van een rugbymatch te zien tikte de catalogus mij in den meest figuurlijken zin op de vingers en bleek het „Droom 1941” te zijn. Gelukkig, dat die man maar eenmaal per jaar zoo iets droomt! Ik ont moette er nog verscheidene kennissen, o.a. Koos Lad, een héél bekend surrealist, wiens grootste kracht ligt in het samen stellen van de meest fantastische droomen uit horlcge-onderdeelen en luciferhoutjes. Een heel talentvolle jongen, zeer beschei den gekleed in wit-zwart geblokte jas en hardgroene broek. Zoo wandelde ik dus als eerbiedige toe. schouwer met mijn hoed in de hand door al die grillig gevormde droomen, chaossen en in prikkeldraad gedachte zielsverruk kingen. Mijn hoed echter werd met eiken stap xxxxx kkkkll,, 444444////üü.'cccmmm tttttppp qqqqsssss „„fffmmmbb Nee, lezer, het is geen vergissing, dat mijn verhaal aldus begint. Bezield door een plotselinge inspiratie, maar vooral door den geur van een slecht trekkende viercents havanna had ik mij terugge trokken in mijn werkspelonk, toen mijn driejarig, blonde Paultje, die al een poosje naar het witte blad, dat ik in mijn rammelende schrijfmachine had gescho ven. had gekeken met die intense belang stelling, die kleine jongetjes vooral aan den dag leggen als vader eens rustig wil werken. Pappie, ik wil jou een kusje geven. Méteen was hij op mijn knieën ge kropen, had een armpje om mijn hals ge slagen en begon kwistig kusjes uit te dee- len. Maarmet zijn eene handje begon hij op de toetsen te hameren en hier boven ziet u het resultaat. Verder ben ik dien morgen niet gekomen, want, weet u. het repareeren van een spoortreintje, het peuteren van drie centjes uit een blikken spaarpotje en last not least het eigenhandig inzetten van een gebroken ruit (nu ja, knikkers wil je toch ook wel eens gooien in plaats van ze altijd maar zoet over den vloer te moeten rollen namen mijn verderen tijd in beslag. De fee der inspiratie had zich vol afschuw van mij afgewend. Immers iemand, die zich zóó vlug laat afleiden M’n hoed is weg Verkocht Niet dat dit feit u erg zal interesseeren, maar misschien wel de wijze waarop! Onder ons gezegd Die hoed stond me lang niet gek hij zakte alleen altijd erg in mijn oogen en als ik geen neus en ooren had waarop hij kon rusten zou ik er twee gaatjes in hebben moeten booren om wat van de omgeving te zien! Enfin, u begrijpt weleen tikje te groot. En dat nog wel voor een bolhoed! Maar nu ben ik hem kwijt voor een zacht prijsje. Zijn beschermenden rand mis ik nog wel wat, maar per slot van rekening went alles. Hoe het gekomen is? Dat zal ik u even vertellenVanmiddag namelijk was ik even op de hypermoderne tentoon stelling van,,De Verlichten”, héél vooruit strevend begrijpt zoo draad- en blok- achtig. Vooral met dit warme weer wordt je er zoo heerlijk „koel” ontvangen. Veel publiek, meest insiders, onderscheiden Je hebt niet eens aan neef Willem gedacht, zei ze een beetje teleurgesteld. Dat is onaardig van je. Die wil ik er niet bij hebben pro testeerde Jan heftig. Als ik aan zijn vervelende gezicht denkHeeft hij me al niet dikwijls genoeg aan tafel ver veeld Cor keek hem een oogenblik doordrin gend aan. Dat kon hij niet meenen. Ze gaf toe. Jan was lastig, stelde zich dik wijls aan, was veel te veel van zich zelf vervuld. Maar, als het er op aan kwam, hij haar af en, opstaand, bleef hij bij zijn weigering. Ik vraag.hem.niét, zei hij nog eens met groote beslistheid. Dan liet hij er eenigszins temerig op volgen Ik ga naar bed. Of ik er nog ooit uit zal komen Naar bed riep Cor en in haar toon klonk protest. En we eten over een uur Eten sprak Jan min of meer smalend, terwijl hij ontzaglijk hautain op haar neer keek. Alsof ik in mijn toestand aan zoo iets nog denk En met iets plechtigs over zich, dween hij uit haar gezichtskring. Dit boek, zoo wordt den lezer meege deeld, is geboren uit heimwee naar den geboortegrond. Heimwee bestaat niet zonder een groote, sterke liefde en van die liefde tot Brabant spreekt heel dit boek. Het is in de streektaal geschreven en dat Brabantsch, rond en zangerig, met z’n vaak verrassende uitdrukkingen en zegswijzen, zoo uit de mond van het volk opgeteekend, heeft op zichzelf al een be koring. In het zoetelijke genre is de schrijver gelukkig niet vervallen. Zijn hoofdpersonen zijn menschen met koppen. Daar is allereerst Willeke Bruis. Hij is het zoontje van den schoenmaker Gule, die om z’n manken been geen boer mocht worden, maar wiens geest sterk gebon den blijft aan de vaderlijke hoeve. Die Willeke is een opbruisend kereltje, drif tig, onbeheerscht, die ’t zelf ook niet kan uithouden in de schoenmakerij en in het aannemersvak gaat, waar hij heel wat rare streken uithaalt voor hij bij z’n Netje een rustige haven vindt. Dan is daar de moeder, de goedheid zelf, maar een onverzettelijke natuur met een sterk standsgevoel, dat zelfs voor het geluk van haar dochter niet wil buigen. Zoo hooren we veel van het Brabantsch familieleven, van den trouw aan grond, gezin en godsdienst, en van Willeke, die deze waarden op eigen huis moet ver werken en wiens karakter gestaald wordt door de vele botsingen, welke zijn onstui mige aard met zich brengt. Bandontwerp en illustraties, passend bij den opzet van dit boek, zijn van Wolfgang „Het stalen raam", door A. W. de Goey. N.V. Uitg. Maatschappij „Kosmos”, Amsterdam. In bijzonder fraaie uitvoering is versche nen de tweede, verbeterde druk van „Het stalen raam”, door A. W. de Goey, leider van de afdeeling Stalen Ramen van de Vries Robbé en Co. N.V. te Gorinchem De verdere ontwikkeling van het stalen raam, zoowel in de toepassing als in de vervaar diging, bracht met zich mee, dat in ver gelijking met den eersten druk de tekst werd bijgewerkt en uitgebreid, terwijl ook verschillende afbeeldingen door andere zijn vervangen. Ook is een hoofdstuk over bronzen ramen ingelascht, als gevolg van het feit, dat de laatste jaren het gebruik hiervan meer en meer is toegenomen. Hierdoor is een voortreffelijk geheel ont staan; iedere bouwkundige, iedere archi tect en iedere bouwer kan zich nu op de hoogte stellen van wat hij omtrent deze ramen weten moet, om ze doelmatig, eco nomisch en zonder gevaren te kunnen toe passen. Prof. ir. J. G. Wattjes, hoogleeraar aan de Technische Hoogeschool te Delft, schreef een voorwoord voor dit werk, dat een sieraad is voor elke boekenkast. De waterkant lag verlaten. Gerard slenterde rond, op zoek naar copie voor het plaatselijke blad van het havenstadje. De lezers van zijn artikelen verlangden pikante lectuur over het „werkelijke leven en zijn problemen” aan den haven kant en dat was niet altijd even gemak kelijk. -r- Hebt u een beetje vuur voor mij? vroeg een witharige man in zeemanscos- tuum, die over de railing van een kolen schip hing, aan Gerard. Deze haalde een doosje lucifers uit zijn zak en gooide het den man toe. De oude man was een echte zeerob, tenmin ste, hij zag er naar uit. Gerard glimlach te. Iets te doen in de haven? Ik bedoel, iets, dat ik voor een verhaal kan gebrui ken? Als je mij iets goeds kan vertellen, schiet er een lekker maaltje voor jou op over. De oude man dacht na terwijl hij zijn pijp opstak. Neen, niet dat ik iets weet, zei hij eindelijk. En het spijt mij genoeg, want ik heb honger, er was van daag niet veel te verdienen hier. Hij kwam de loopplank af om de lucifers te rug te geven. Maar er zit een verhaal in dat oude karkas, dat u daarginds, bij de monding van de rivier, in den modder ziét liggen.” Hij wees naar een vormeloos wrak, dat reeds gedeeltelijk door de zee vernield was. Een stukje van den mast en den boegspriet steken er nog uit. Er is niets meer in die oude schuit te vinden. De oude man tikte met zijn pijp tegen Gerard’s vest. Dat oude karkas,‘jónge man, was eens de trots van alle schui ten op de zeven zeeën en daarbij ook een geesel voor elk schip, dat in zijn nabij heid kwam. Ik weet het, omdat ik het eerste jaar er op heb meegezeild. Het was het beste schip van de geheele Wereld. Luister eens. viel Gerard hem in de rede, ik kan geen fantasie gebruiken, het moet waarheid zijn en dan houd ik mij aan mijn belofte. De oude man sloeg geen acht op deze woorden, hij hield zich hardnekkig bij zijn onderwerp. „De Paarl van de Zee” was een prachtschuit, een schoonheid. Gemakkelijk te besturen, zelfs bij den he- vigsten storm. U kunt haar lijnen- nog zien, tenminste, als u een beetje fantasie hebt. Maar dat is waar,’ zeilschepen wa ren lang voor uw tijd. U zult het niet snappen. Jawel, ik snap het uitstekend, soort stroomlijn, bedoel je? Dat is het! Zij was verfijnd tot het kleinste detail Met vol ontplooide zeilen bestond er niets mooiers dan zij. En vlug dat ze was; in twee en zeventig dagen zeilde ze over den oceaan, zoo ver de ka pitein haar hebben wou. Zij is langs Kaap Hoorn gegaan met al haar zeilen dubbel gereefd. En toch was zij een helleschip! Haar kapitein was de ergste duivelskerel, die ooit, ongestraft door God. heeft geleefd. Wat bedoel je? Goeie deugd, ik bedoel, hij was een soort reeder, maar op zijn eigen zak, met het beste schip van de wereld zou hij eei fortuin hebben kunnen vergaren voor hem zelf en voor zijn volk, hij zou zijn laatste levensdagen in rust en vrede heb- Jan had weer een Van zijn misanthro- pische buien. Dan liep hij zeurderig heen en weer, tot zijn vrouw er genoeg van kreeg en er geprikkeld een middagje tusschen uit ging. Toen ze ditmaal thuiskwam, was de toestand helaas nog niets veranderd. Wat héb je toch riep Cor wan hopig uit Jan, de handen aan zijn hoofd, zat diep in een stoel verzonken en klaagde Ik ben ziek. En je laat me alleen, juist als ik je zoo noodig heb Cor keek hem eens aan. Hij zag er toch heusch niet slecht uit. O, ik blijf graag bij je, antwoordde ze wat vriendelijker Maar als je zoo loopt te zeuren, jaag je me de deur uit. Wat heb je dan Dat weet ik niet precies, bleef Jan ih zijn klaag-toon. Maar ik ben heele maal niet goed. Want alles loopt zoo tegen. Daar word ik óók naar van. Daar moet je je tegen inzetten, zei Cor flink. Jij hebt makkelijk praten, verweer de Jan zich boozig. Ik heb de zorgen. En die scheuten door mijn hoofd. En niet meer om uit te houden, Otmar! Meewarig schudde ik het hoofd. Ik had het wel verwacht, dat George, die wel haast een halve eeuw zijn heilige voor nemen, tot zijn laatsten ademtocht uit de „gevangenis van den echt” te blijven, en die geheel onverwachts door een giftigen pijl van dien eigenwijzen en gevaarlijken cupido werd getroffen, de veel beminden en bezongen vrijheid erg zou missen, maar dat het zoo’n vaart zou loopen Kom, kom, George, het zal toch niet zoo erg zijn? Trek het je maar niet zoo aan, alles komt wel weer op zijn pootjes terecht, amice! Nee, nee! Het komt niet meer te recht, Otmar! Het is te laat! kreet hij over zijn zenuwen heen, de laatste dagen wa ren verschrikkelijk! Zij liet .mij geen oogenblik meer met rust, Otmar, zij maakte mij het leven zuur! Wat zeg ik? Zij maakte mijn leven tot een hel! George, die als een halfleege aardappel zak over de leuning van den crapaud had gehangen, stutte zijn ellebogen op knieën, het hoofd in zijn handen jammerde: O jé, blijkbaar niet lang uitgehouden Hij zal trek hebben, dacht Cor en ze lachte een beetje bij zichzelf. Om het hem echter gemakkelijk te maken, vroeg ze belangstellend: Voel je je wat lek kerder ’k Ben zelfs weer heelemaal opge knapt. zei hij eenigszins blufferig. Dat Is gauw, moest Cor toch even spottend opmerken. Ja, stemde Jan toe, niet van zijn zwaarder, ik nam hem dan eens in de linRer- dan weer in de rechterhand, maar tenlangenleste meende ik toch beter te doen door een kapstok op te zoeken om verlost te worden van het bolgedrocht. Het staat trouwens ook beter je handen vrij te hebben om met gekruiste armen en een rimpel boven je neus onbeperkten tijd naar een schilderij in driehoeksmeting te kijken. Ha!Daar was tenminste een kap stok en wét voor een!! Werkelijk heel practisch, verchroomd en handig. Met een surrealistischen zwaai en een kartonnigen tik belandde het hoofddeksel erop en verder ging mijn tocht. Juist, toen ik om de hoekige plastiek van een vrouwentors te volgen mijn hals als een kurketrekker had opgedraaid, kwam een warme hano op mijn schouder terecht. Met snelle wentelingen draaide ik mijn hoofd weer tot normale proporties terug en blikte in het van vreugde verhitte ge zicht van Daan Kronkel, ook een van mijn kubistische kennissen. Kerel, fluisterde hij heesch, ik heb je hoed verkocht! Eep oogenblik dacht ik, dat hij nu ook al „verlicht” ging spreken, maar hij bleek verre van verward te zijn, heel za- i’ kelijk zelfs. Mevrouw Ton, je weet wel de vrouw van meneer Ton, den millionnair, heeft mijn bloemstuk gekocht met jóuw hoed erop!!... Hij siste het buiten zichzelf van vreugde in mijn oor. Ik zag je net je hoed ophangen aan een azelea, waar ik vier, maanden aan ge werkt heb en nu beweert ze nog nooit w'n fascineerend en plastisch gemodel- had hij een goed hart. Je vraagt neef Willem óók, sprak ze met bijzonderen nadruk. Nooitstentorde Jan Voor een zieke had-ie nog een bijzonder krachtige stem Hij zal er zich zoo door beleedigd voelen, hield Cor vol. Je moet zijn moeilijke positie niet vergeten, 't Is niet alles, een arm familie-lid te zijn. Waar om heb je hem den vorigen Zondag niet ten eten gevraagd Hij is zoo gewend, om de veertien dagen te komenDat spaart hem weer wat uit en hij doet zich eens te goed. En nu wou je hem dit ook nog aandoen Je noodigt hem uit, hoor 1 Daar sta ik op. Haast bevelerig gaf ze hem de lijst te rug en duwde de pen in zijn hand,. Maar met een driftig gebaar weerde stuk te brengen. En weet je hoe dat komt Door dien neef van jeJe zegt altijd wel, dat ik iets tegen je familie heb, maar als het er op aan komt, weet ik ze te waardeeren. Alleen al door het idee, dat hij achter m’n stoffelijk over schot zou loopen, stel je voor, met dat gezicht van hemwerd ik zóó helsch, dat ik cóute que cöute beter wou worden. En dat is me dan nu ook ge lukt. Wat eten we Je mag neef Willem dan wel dank* baar zijn, meende Cor een tikje ironisch. Dat ben ik zeer, verklaarde Jan met veel aplomb. En daarom, zou ik zoo zeggenlaten we hem toch maar een uitnoodiging zenden Begin je nu wéér’ weinig in haar wiek geschoten Je begrijpt me niet, expliceerde Jan nader. Ik bedoelwe vragen hem voor Zondag ten eten én ik had zoo ge dacht, voortaan moest hij maar elke week bij ons dineeren Zijn gezondheid houdt mij ook in het leven. Zoolang er nog kans is dat hij me met zijn gek leepje naar mijn laatste rustplaats brengt, krijgen ze rij er niet onder. Cor keek verrast op. Maar waarvoor eigenlijk Had ze het niet altijd ge weten, dat Jan een goed hart had telkens zoo’n snijdende steek in mijn zij Ik weet het niet, maar zou ik den dokter niet laten komen Cor haalde de schouders op. Ze kénde dat van hem. Le malade imaginaire Maar er was niet tegen in te praten. Ik heb een gemeene kou gevat, ge loof ik, liet hij er nog ernstig op volgen. Je niést niet eensmerkte Cor luchtig op. Nièste ik maarmaakte Jan zich kwaad. ’t Is een kou, die op komt zetten, die nog vast zit!Daar kom je soms nóóit meer van af. ’k Heb ge vallen gekend.Zou je niets voor me klaar maken Toen had Cor er andermaal genoeg van en zei kortBen jij een mén Maar dit liet Jan heelemèal niet op zich zitten. Hij overstelpte haar met een stortvloed van verwijten over haar on gevoeligheid, tot hij ta een prachtige peroratie den slotzin lanceerdeO, wat zul je er een spijt van hebben, als ik er niet meer zal zijn Dat deed bij de Cor de deur weer dicht en ze vloog de kamer uit. was Cor’s meening. Wedden, dat hij komt riep Jan halsstarrig uit. Wil ik hem even op bellen Cor ging er echter niet op in iets an ders, wat de lijst betrof, trok haar aan dacht toch wel een van de bitterste desillusies zijn, die je kan ondervinden. Ik zal hem zoo heel erg missen, want och, een mensch, vooral een oud mensch, heeft nu eenmaal behoefte aan aanspraak. Zonder hem ben ik niets, me neer Niets. Denk u eens in. Al die jaren hebben wij het samen zoo goed kunnen vinden Wij hadden genoeg aan ons tweetjes en ja, ik was dol op hem. Ik heb hem verwend veel te veel, ja, dat begrijp ik nu achteraf helaas, ik heb me uitge sloofd om ’m steeds zijn zin te geven en hij was veeleischend, zoodat ik ’s avonds soms doodop was.- Ik had het er graag voor over Wat doe je al niet, voor een wezen, dat je liefhebt De lekkerste hapjes heb ik uit mijn mond gespaard... voor hem En toch is het mis gegaan. Met angst en vreeze heb ik het voelen aankomen,’ maar het was onafwendbaar. Hij werd zwijgzaam, in zich zelf gekeerd. Den laatsten tijd kon hij uren lang voor zich uit zitten staren, zonder één woord te zeggen. Zelfs het „Lekker geslapen vrouwtje kon er niet meer op over schieten Is er nu heusch geen kans meer, dat alles weer goed komt onderbrak ik troostend. Als u samen uw hart eens heelemaal uitstort aan elkaar als u nog eens met hem praat Met hem praten, meneer Praten U zult het misschien niet gelooven, hij luistert niet eens meer naar mij. Zoodra ik wat tegen hem wil zeggen, draait hij zich van mij af. Vroeger ja, toen konden wij uren samen babbelen, maar nu nee, we moeten scheiden, hoe zwaar het mij ook valt. Het is helaas de eenige oplos sing. Trouwens, de kennissen beweren, dat het voor Kees én voor mij het beste is. Maar hard blijft het meneer, ontzet tend hard Opnieuw kwamen de waterlanders en medelijdend legde ik mijn hand op die van het oudj^ Kom, kom, mevrouwtje, niet huilen. Als uw man zóó onverschillig is Mijn man Ik ben ongetrouwd me neer Ik bedoel natuurlijk Kees, mijn papegaai. Die is al drie maanden ziek, en de veearts zegt, dat ik hem beslist weg moet doen Melanie, zei de heer Furneder ner- veus. Melanie, wat mij nu overkomen door verschillende haarlengten en drach- is Wat is er gebeurd Mevrouw Fur neder zag haar echtgenoot, die kleintjes op den drempel van de woonkamer stond, onderzoekend aan. Kom, vooruit, wat dan Ik ik was met mijn vriend Reckam in ,,De Groote Pul”, je weet wel, dat café in de Sooieteitsstraat en. Met je vriend Reckam Nou en en daar heeft iemand mijn gou den tikkertje gerold Je gouden horloge met ketting Ón mogelijk Helaas, het i s zoo, Furneder schuldbewust. Nu ja, dat het mogelijk is, dat geloof ik welviel mevrouw Melanie uit, maar dat iemand zoo ongeloofelijk dom is om zijn gouden horloge te laten stelen Bedaar nu, vrouwtje, bedaar toch, jé weet niet half, hoe geraffineerd die gauwdieven zijn en zooiets kan iedereen toch gebeuren. Verschrikkelijk’t Is verschrikke lijk Jij zult ons nog ruïneeren met je lichtzinnigheid Melanietje. Meneer gaat tweemaal in de week naar de Soos en dan laat hij bovendien nog Kom, kindje, die twee kaartavond- jes kosten toch waarlijk geen kapitaal. Een mensch mag toch wel eens een plei- ziertje hebben en voor het geld behoef ik het toch niet te laten. Dat is het toppuntEn je gouden horloge dan. Weet je wel, wat dat gekost heeft En je zilveren horloge, dat ze je een half jaar geleden gerold hebben Nou, vrouwtje, dat zilveren klokje bleef toch altijd achter Dat heeft er niets mee te maken Een horloge was het toch maarsiste mevrouw Melanie. En voor jou was ze goed genoeg. Mela —Je kunt het voor gezegd houden, mevrouw Furneder wierp een toornigen blik naar haar man, van mij krijg je geen cent meer voor een nieuw hor loge. Geen cent, versta je Voor mijn part neem je voortaan den wekker mee, als je behoefte hebt om te weten hoe laat het is! Jij, uilskuiken’ o jé! Och, och, och! Het was vrêeselijk, Otmar! Mijn zenuwen, mijn zenuwen!Geef mij nog een glaasje. Otmar! Men zegt, dat dat kal meert Zwijgend goot ik het glaasje nog eens vol. Ik was niet in staat een woord van meevoelen te zeggen, zoo getroffen was ik door de droevige biecht van mijn vroegeren collega-vrij gezel en wachtte vol spanning op het vervolg van het ver haal van de dramatische gebeurtenis, die zich in het echtelijk tehuis van mijn on trouwen vrijgezel-vriend had voltrokken Van louter opwinding sloeg George zijn tweede cognacje wederom met één teug naar binnen, en na een langen zucht ver volgde hij, ietwat gekalmeerd: eens-anders over denken! Laat me eens zien, wie je gevraagd hebt deed Cor nieuwsgierig, ’t Was maar het beste, er een grapje van te maken. Plechtig overhandigde Jan haar het papier. Snel las ze de namen Van Bleerhof kun je wel schrap pen. zei ze gedecideerd. Dié komt tóch niet. Waarom niet vroeg Jan en in zijn toon klonk verzet. Die zit veel te hoog in zijn das O Otmar, Otmar! Er is iets ver schrikkelijks gebeurd! Met alle teekenen van opwinding stormde mijn vriend George mijn gezel- lig-rommelige vrijgezellen-woning binnen en liet, zich uitgeput in één van mijn aan ouderdomszwakte lijdende en krakende crapauds vallen, ondertusschen een serie hartverscheurende zuchten slakend, die veel leken op het zielig gepuf van een oude, verroeste stoomlocomotief. Wat is er aan de hand, George!? informeerde ik belangstellend en keek hem verbaasd aan. Och, och! kreunde George, het hui len nabij, geef mij eerst een glaasje, dat ik een beetje bij kom! Ik ben geheel van streek! Haastig schonk ik een krachtige hart versterking voor mijn vriend in, die die stumperd blijkbaar zeer noodig had. Hij zag er erbarmelijk slecht uit en zijn floris sante gezicht, dat ik kende van den tijd toen hij nog president van onze trouwe „vrijgezellenclub” was, eenige weken ge leden, was minstens tien jaar ouder ge worden. George greep naar het gevulde glaasje met een vertwijfelde, haastige beweging, zooals een drenkeling grijpt naar een toegeworpen reddingsboei en dronk het iri één teug leeg. Daarop zette hij het leege glaasje met een diepen zucht voor mij neer en begon: Mijn hemel, Otmar, ik ben er kapot van! Vertel dan toch, George, wat is er gèbeurd? drong ik ongeduldig aan. Och, och! hijgde George van opwin ding, dat eeuwige gezanik aan mijn kop! Dat eeuwige gezeur!Soms dacht ik, dat ik er gek van werd! Geen minuut meer had ik rust door haar! Het was even kom storen, mevrouw, begon de be zoeker. Ik ben rechercheur Strighl Ah riep Melanie opgewekt uit, heeft u den dief te pakken Zeg. mevrouwtje heb je den diefstal dan aangegeven vroeg de heer Furneder schuchter. Natuurlijk, ik heb gisteravond het politiebureau nog opgebeld. En dat was héél verstandig van me vrouw meende de rechercheur, want al leen omdat mevrouw er zoo gauw bij was, hebben wij dien gauwdief vanmorgen vroeg, toen hij het horloge met ketting bij ,Oome Jan” bracht, kunnen arresteeren. Ar.res te eeren Furneder’s oogen puilen bijna uit hun kassen. Precies, meneer De kerel zit veilig achter slot en grendel. En voor alle ze kerheid hebben wij meteen van de gele genheid gebruik gemaakt eens eventjes een huiszoeking bij dat heerschap te hou den. Nou, daar hebben wij nog heel wat spektakel gehad. De vrouw van dien vent begon met ons uit te lachen, maar toen zij zag. dat het ernst was. ging zij te keer als een echte furie. Wij hebben die dame ook maar ingepiktDie heeft nu niets meer te lachen, dat verzeker ik u. Zit... zit zijn vrouw. ook in de cel stotterde Furneder. En ófJa, het is een fraai stelletje Vooral die gauwdief lijkt mij bijzonder geraffineerd. Die wou, ja, u zult het niet willen gelooven, meneer, die wou nota- bene beweren, dat hij een goeie vriend van u was Wat? Beweerde die horlogedief dat? vroeg mevrouw Melanie boos. Zoo’n bru tale rekel Och, mevrouwtje, vervolgde de re chercheur, u hebt er geen idee van, wat die lui allemaal verzinnen, als zij in de knel zitten. Liegen dat ze kunnen, liegen! Maar die Reckam slaat toch wel het re cord, hoor Reckam Reckam herhaalde me vrouw Furneder verwonderd. Juist, Reckam, mevrouw. Een uiterst geslepen boef. Waar de man het vandaan haalde, mag Joost weten, maar weet u wat die vent bij hoog en bij laag vol hield e Nou? Dat uw man hem gisteravond in het café ,,De Groote Pul” zelf dat horloge heeft gegeven om het zoo gauw mogelijk voor hem te gaan beleenen. Omdat u uw man zoo kort zou houden en dit de eenige manier was voor uw man om weer eens aan een behoorlijk zakgeld te komen In den stillen coupé van den trein, waar in ik nu zat, hoopte ik mijn verloren tijd van dien morgen weer in te halen. Ik had een lange reis voor den boeg en het zag er naar uit, dat ik hier eens rustig zou kunnen werken Gewapend met een machtige blocnote en een minuscuul pot loodje, begon ik ijverig te schrijven. Re sultaat drie zinnetjes in een kwartier uitblazen, dan de zinnetjes maar weer doorstrepen. Toch moest en zou ik een ver haal maken, getiteld „De Scheiding" en het is er ook eentje geworden, in dien trein, alleen heel anders dan ik mij ge dacht had. Als het u interesseert Nee Nu, leest u het dan toch maarschrij vers kunnen niet altijd van den wind leven Terwijl ik geheel onnoodig en uitslui tend om me een houding te geven een nieuwe punt aan mijn potloodje sleep, begon mijn eenige medereizigster, een tamelijk oud dametje, dat al een heelen tijd nieuwsgierig naar „dien vreemden snoeshaan” geloerd had, te babbelen. Meneer is zeker -boekhouder infor meerde zij belangstellend. En zonder ant woord af te wachten, vervolgde zij: Tja, al die getallen en cijfers, dat zal wel erg moeilijk zijn. Ik zag tenminste, dat me neer zich erg zat in te spannen. Tja, het leven is niet makkelijk. Iedereen heeft zijn narigheden. Het vrouwtje loosde een diepen zucht en zweeg. Ook ik bewaarde het stilzwijgen, zij het om andere rede nen. Alleen knikte ik heel even instem mend en dat was voldoende, om mijn medereizigster opnieuw van wal te doen steken U moet het mij maar niet kwalijk neman, dat ik daareven zuchtte. Ik ben heel bedroefd. Ik kan u niet zeggen, hoe ik opzie tegen die scheiding Scheiding vroeg ik, nu een en al belangstelling, die ik echter discreet zoo veel mogelijk trachtte te verbergen. Het oude menschje knikte. Twee dikke tranen biggelden warempel over haar rimpelige wangen Ach ja, als je ook op zoo’n leeftijd nog van elkaar moet gaan. Meewarig schudde ik het hoofd, niet in staat een woord van opbeuring te vinden. Scheiden, als je al zóó oud bent, dat moet op, den kapitein een fortuin kon opbrengen, kapen, niet Maar hoe kwam het schip waar het nu is en waar bleef die brave kapitein Verdwenen Dat zal niemand, behalve hij, ooit weten. Op een mooien dag liep hij hier de haven binnen, loste zijn vracht en voer weer uit. Maar het was zeker al lang genoeg, hij maakte toen de zeeën al drie jaar onveilig. Het schip en de kapi tein waren een vloek op Gods wateren en daarom liep het mis. Het stootte tij dens zijn laatste reis op een klip en kreeg een lek even onder de waterlijn. En de kapitein De zeeman spuwde in het water. Dat is nu het gekke ervan, meneer. Hij kwam er af en werd godsdienstig. Hij gaf al zijn geld aan liefdadige instellingen en zeemanstehuizen en hoopte zeker daar mede iets goed te maken van wat hij in zijn leven misdaan had, en dat was heel veel, daar zou ik u nog meer van kun nen vertellen. Het schijnt echter, dat hij, ergens buiten, op de wijde zee, de zonden van zijn leven heeft ingezien en wat die voor het hiernamaals beteekenden. Maar toen was het telaat Wel, beste man, dit is een echt ma- trozenverhaal en ik zou uitgelachen wor den als ik het voor waar liet drukken. Maar je hebt in ieder geval je belofte vervuld en dus hotid ik ook de mijne. Gerard drukte den man een geldstuk in de hand. De oude man glimlachte en stopte het geld zorgvuldig in zijn tabaksdoos. Hij keek den langzaam verdwijnenden Gerard een oogenblik na en keerde zich toen om naar de vuile loopplank, waarna hij zijn eenzame wandeling langs het dek van de kolenschuit hervatte. Daarbij keek hij ernstig over het water naar den bekenden mast van het oude zeilschip, over welks houten dek hij zoo vaak had geloopen, anders, o, ja, heel anders dan nu Hij had nog steeds honger, maar ging niet naar den kleinen zeemanskroeg aan den overkant, want hij verlangde niet naar voedsel of iets anders materieels. Neen, hij verlangde slechts i naar ding de hoop op verzoening daan. O, oOordeel niet zoo harteloos, Otmar! Het was verschrikkelijk! jammer de hij huilerig, geef mij liever nog een glaasje, dat ik wat op mijn verhaal kom! Gedwee schonk ik het glaasje weer vol en luisterde verslagen. Nee, ging George verbitterd door je kunt mij niets verwijten, Otmar. Zij sarde en treiterde mij! Ik kan het je niet beschrijven, amice! Ik heb mij zoo lang mogelijk beheerscht, maar vanmorgen maakte zij het zoo bont, dat ik uit de la van mijn nachtkastje een wapen nam, dat ik een paar dagen geleden in mijn wanhoop had gekocht. En toen WatHeb je haar vermoord kreet ik verbijsterd. George zette het opnieuw gevulde glaasje aan zijn lippen en dronk het gre tig leeg. Toen knikte hij slechts, geheel down. Het was zóó geen leven, Otmar... .Dat het een hel was op die manier kan ik begrijpen, George, maar dooden!... Besef je dan niet, dat deze daad O hemel, Otmar, ik wil er niet aan denkenNu wil ik niets anders dan blij zijn, dat ik van haar af ben. Voor altijd. George loosde een diepen zucht van ver lichting en leunde uitgeput achterover in zijn stoel. Ik ben er nog geheel van streek van, OtmarHeb je nog een glaasje voor me vroeg hij met sombere stem. dat doet mij goed, Ik voldeed aan het verzoek van mijn ongelukkigen vriend en goot zijn glaasje opnieuw vol Gulzig greep George naar het cognacje in mijn hand en ledigde het in een paar teugen. Okreunde hij toen wanhopig, wat heb ik gedaan Nu dringt het pas goed tot me doorO, OtmarWat moet ik doen Help mij Ik ben zoo zenuw achtig Ik ben heelemaal overstuur George viel als een leege zak voorover op tafel Tap, er nog eentje in-, amice, Otmar! Geef mij in ’s hemelsnaam nog een glaas je Ik moet mijn verdriet wegspoelen Ik kwam hoe langer hoe meer onder den indruk van het drama, dat zich had voltrokken in de woning van mijn vriend en tapte hulpvaardig nog een glaasje in. Best mogelijk, dat de arme, ongelukkige George de wereld wat rooskleuriger zou gaan zien als hij een beetje beneveld was. Dezen keer dronk George den cognac langzaam, heel langzaam op. Hij scheen nu al tamelijk gekalmeerd en ik waagde het hem te wijzen op het ontzettende van zijn barbaarsche en nooit meer goed te maken daad Maar George!, zei ik en keek, hem verontwaardigd-verwijtend aan, was er dan geen andere manier om van je vrouw Verbaasd keek mijn vriend mij aan Wie praatte er nu van mijn vrouw, OtmarMijn vrouwtje is een juweel Ik had het alleen over een ellendig gon zende bromvlieg, die ik straks heb dood geslagen met een vliegenmepperHet heeft mij een beetje aangegrepen' dat be grijp je. Je weet wél, ik ben lid van de dierenbecherming Ik stond verontwaardigd op en hem verwijtend aan. GeorgeZoo’n onzinJe hebt mij den schrik op het lijf gejaagd Je had toch gewoon kunnen zeggen „Ik heb een bromvlieg doodgeslagen Ja, Otmar lachte George toen har telijk, maar als ik het zoo verteld had, dan had ik beslist geen vijf glaasjes cog nac van je gekregen En ik heb geen halfje om naar een café te gaan, want het is bijna de laatste van de maand.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 11