HAAGSCHE COURANT
Minderwaardigheidsgevoelens
LETTERKUNDIG BIJBLAD
het kunst-
van
VAN DE
De geschiedenis
genootschap onder den zinspreuk
„Kunstliefde spaart geen vlijt
HET BEDROG
Zaterdag 116 Augustus 1941, No. 17955. b-3 p•2*
Intieme brieven
INKEER
Letterkundige Kroniek
DE BAROMETER
en
r
een
ook
hij
door
PH. LA CHAPELLE.
r
ontsteltenis
burgermen-
Het genootschap onder bovenstaanden
naam werd te 's-Gravenhage opgericht den
vierden van Louwmaand in den jare 1772.
Wij leefden toen op letterkundig gebied
in een tijdperk van reactie vooral tegen de
slaafsche navolging van den Franschen
kunstsmaak. Doch men begon zich tevens
hevig te kanten tegen de regels en wetten
volgens welke de leden van dichtlievende
genootschappen verplicht waren te rijmen
Mannen als Bellamy (17571786). Nieuw-
land (1764—1794), Rhijnvis Feith (1753—
1824). Johannes Kinker (17641845) e. a
openden het vuur tegen den wansmaak der
dichtlievende genootschappen. Als wij nu
zien, dat onder de leden van het Kunst
genootschap de namen voorkomen van
Bellamy, Feith, van der Palm. Bilderdijk
e. a. dan moeten wij hieruit wel conclu-
deeren, dat dit dichtlievend genootschap
aan de reactionnaire beweging deelnam
en dus eveneens den strijd aanbond tegen
haar zustervereenigingen.
Bilderdijk was van het genootschap een
soort „pronklid”. Hij was geen gewoon,
doch honorair lid der vereeniging. Het zijn
van gewoon en buitengewoon lid was na
melijk aan eenlge voor sommige belem
merende voorwaarden verbonden. De ge
wone leden konden natuurlijk zich niet
van dichterlijke prestaties onthouden, doch
volgens art 20 der wetten moesten ook de
buitengewone leden vier dichtstukjes jaar
lijks inleveren. Nu had het genootschap
natuurlijk gaarne klinkende namen onder
zijn leden en klopte o.a. ook aan bij Wil
lem Bilderdijk en nog „meerdere Heeren
van aanzien en goeden smaak in taal en
dichtkunde” Doch deze gaven te kennen
,wel leden van dit genootschap te willen
worden, doch dat zij, zoo wegens de afge
legenheid hunner woonplaatsen, als ten
aanzien hunner gewichtige bezigheden zich
niet wel aan het twintigste art. der wetten
verbinden konden”. Men nam dit in ern
stige overweging en besloot eenparig
eenige honoraire leden te benoemen, die
dan niet aan genoemd art. zouden gebon
den zijn. Uit de wetten van het genoot
schap wil ik nog enkele andere artikelen
aanhalen. Vooreerst een zeer nuttige be
paling vastgelegd in art. 8: „die ten half
zeven uuren niet in het genootschap is. zal
verbeuren een zesth^lf; die voor negen
vertrekt, insgelijks een zesthalf en hij die
na half elf uuren blijft, zal zulks met een
gulden boeten moeten, terwijl hij die ge
heel afblijft twee zesthalven zal moeten
betalen”
Opmerkelijk is de boete gesteld op het
na half elf uur blijven. Men voorzag dus
dat het scheiden der leden moeilijk zou
vallen. Om vooral duidelijk in het licht
te stellen het doel waar voor men bij el
kaar kwam, diende art. 12: „Elk der ge-
Woone Leden zal verplicht zijn, op dien
avond, wanneer het Genootschap ten zijnen
huize, een vaars door hem zelven gedicht
in te leveren, het welk, na door alle de
gewoone Leden behoorlijk onderzocht te
zijn, in de volgende bijeenkoomste vrij
moedig beoordeeld, en ter drukpersse ver
vaardigd zal worden.
De verzameling dier gedichten en die
der buitengewoone Leden zullen telken
jaare (zoo luidt art. 13) in een bekwaam
boekdeeltje in het licht gegeven worden
onder den naam van „Proeven van Poëti
sche Mengelstoffen”.
Opdat het genootschap op een hoog peil
van zedelijkheid zou blijven staan, daar
voor waakten de artikelen 4 en 16, waar
van het eerst genoemde inhield, dat men
om lid of buitengewoon Lid der Vereeni
ging te worden, op een onbesproken ge
drag en heusche bescheidenheid zich moest
kunnen beroemen. Art. 16 hield zich met
den inhoud der vaarsen bezig, die niets
ergerlijks of aanstootelijks in zich moch
ten behelzen. En opdat men niet te weinig
binnen zou krijgen, bepaalde hetzelfde art.
16 ook nog, dat niemand een vaars klei
ner dan een klinkdicht zou mogen inleve
ren.
Niet alleen voor het beoefenen der dicht
kunst zorgde de wet, doch ook voor het
leiden van een vergadering, want in het
meergenoemde art. 12 lezen wij: dat hij
die het gezelschap ten zijnen huize ont
vangt, voorzitter zal zijn, welke eer het
eerst te beurt is gevallen aan Joannes
van Spaan, die met Carolas Vlieg Her-
mannus Wielheesen. Gerrit Beijer en Jo
han van Hoogstraten als de oprichters van
het Kunstgenootschap genoemd worden.
Tot secretaris van de vereeniging werd
Hermannus Wielheesen en tot inzamelaar
en bewaarder der penningen Gerrit Beijer
benoemd, die zich mede als schilder on
derscheidde, want van zijn hand is het
geschilderde vignet in het aanteekenboek.
Op de eerste vergadering, die Zaterdag
den 4e van Louwmaand 1772 plaats vond
ten huize van ds. Joannes van Spaan, pre
dikant te ’s-Hage, werden de leden al da
delijk met een omvangrijke taak belast.
Het genootschap: „Kunst wordt door ar
beid verkregen” te Leijden had een aan-
vang gemaakt met een geheel nieuwe be-
rijminge der Psalmen te vervaardigen en
het zelve Genootschap verzocht bij een
zeer beleefden brief, aan elk der leden
voor deze vergadering de aanmerkingen
op de eerste Proeve. Zoo zien wij dus dat
kunstliefde zich niet alleen ten doel stel
de het beoordeelen van ingekomen verzen
der leden onderling, doch zich ook bezig
hield met het uitoefenen van critiek op
dichtproeven van andere genootschappen.
Zonder beschermers durfde het jonge
genootschap het niet aan, dat gaf trouwens
behalve het geruststellende denkbeeld van
zich in tijd van nood te kunnen wenden tot
hen, die boven de vereeniging stonden,
ook een cachet van aanzienlijkheid en def
tigheid.
Men had dan ook niet verzuimd om in
de wet over de Heeren-beschermers te
spreken en dat het aanzienlijke Heeren
moesten zijn, stond er uitdrukkelijk bij.
Daar een uitvoerige correspondentie
van het steeds in bloei toenemende ge
nootschap ook een steeds in groei toene
mende bundel papieren, brieven enz., met
zich medebracht, besloot de vergadering
den schrijver te voorzien van een tafel
met geslotene laden, die na zijn overlijden
met de sleutels weder aan den voorzitter
zouden teruggegeven worden.
Op de buitengewone vergadering, den
dertigsten van Bloeimaand, ging men tot
uitbreiding van de wet over. Men wilde
n.l. eenige jongelingen „in welke men
veelbeloovende bekwaamheden tot de
Taal en Dichtkunde ontdekken zou”, als
aankwekelingen in het genootschap op
nemen. Reinier van Spaan was de eerste,
op wien alle oogen gevestigd waren. Hij
liet zich dan ook niet onbetuigd, want
zijn ingezonden gedicht getiteld „Heilige
aandacht van een waar Christen op de
instorting van den Heiligen Geest op den
eersten Pinksterdag”, deed waarschijn
lijk veel van hem verwachten.
Daar het ledental van het Genootschap
dermate in omvang toenam, dat het on
mogelijk was de gansche schare Dichters
in zijn huis te ontvangen, richtte men
zich met een. rekest tot zijn Edel-achtba-
ren, „met hét onderdaanig verzoek eene
bekwame plaats in een der openbaare ge
bouwen deezer stad te doen aanwijzen,
waar zij gelegenheid hebben om hunne
vergaderingén te houden, en gezamelijk,
van tijd tot tijd, aan de beschavinge en
voortzettinge der nuttige vaderlandsche
Taal en Dichtkunde te arbeiden”.
Het antwoord op het rekest was niet
bevredigend. Men zou wel moeite doen,
maar vooreerst was er geen zaal beschik
baar. Wat nu In zijn eigen woning kon
men onmogelijk alle Dichtlievenden her
bergen. Er kwam uitkomst door het aan
bod van den Heer Vlieg. Laatstgenoemde
beschikte over zeer veel localiteit en ruim
de een zaal in zijn huis in voor de ver
gaderingen. Het goede voorbeeld deed
goed volgen, want ds. van Spaan bood
ter dienste der vergadering zijn knecht
aan, welk aanbod ook vriendelijk werd
aangenomen en ,,aan gemelden knecht
eener aangename belooning jaarlijks toe-
gelegd.'l
Toen Frank Rutgers uit z’n sluime
ring ontwaakte, was hij verrast, op kor
ten afstand het slanke figuurtje van
Elly Masters te zien. Ze wandelde met
een boek onder haar arm langs het wa
ter en ze was zoo mogelijk nog meer
verrast dan Frank, toen hij haar aan
sprak. Hij wist niet beter, of Elly was
met haar vader op reis gegaan en zij
dacht, dat hij op dit oogenblik achter
zijn enorme schrijfbureau op het kan
toor zat. En nu moesten ze elkaar hier
aan het strand van Zandvoort ont
moeten. t
Waar is je vader? vroeg hij zacht,
ofschoon er niemand in hun nabijheid
was.
Ze glimlachte en de jongeman voelde
z’n hart sneller kloppen.
Vader heeft een conferentie met
mijn aanstaanden echtgenoot. Je weet
wel, dien vreeselijken man, dien... Hans
Dolman.
Er kwam een dreigende uitdrukking
in de blauwe oogen vgn Frank, bij het
hooren van dien naam. Hij kende Hans
Dolman maar al te goed en hij wist,
dat Elly een hartgrondigen afkeer had
van den verwaanden leeglooper, maar
Elly’s vader had alleen oog voor den
rijkdom van Dolman.
Ze had herhaaldelijk tegen haar vader
gezegd, dat ze hem niet kon liefhebben
en dat een huwelijk met dezen man het
geluk van zijn dochter zou vernietigen.
Masters had erom gelachen en ge
zegd:
De liefde komt met den tijd, kind.
Frank voelde zich gelukkig en ramp
zalig tegelijk. Hij wist maar al te goed,
dat hij tot over zijn ooren op hef meisje
verliefd was, maar onder de tegenwoor
dige omstandigheden mocht hij er niet
aan denken, met haar over zijn grenze-
looze liefde te spreken.
Elly Masters kon het dus onmogelijk
weten, dat hij bereid was, zijn leven,
als het noodig was, voor haar op te of
feren en er was nog nimmer een blik
in haar oogen geweest, waaruit Frank
had kunnen opmaken, dat ze meer voor
hem voelde, dan voor een goeden
vriend. Hij wees met z’n hand in de
verte.
Zie je daarginds dat bootenhuis,
Elly? Daar ligt mijn motorbootje en als
je het niet erg brutaal vindt, zou ik je
willen uitnoodigen, morgen een tochtje
met mij te maken.
Ze keek heel even verschrikt en hij
was bang, dat hij al te ver was gegaan.
Zooveel vrijmoedigheid had hij van
zichzelf niet verwacht, maar ze scheen
er in het geheel niet boos om te zijn.
Het moet heerlijk zijn, zei ze met
een verdacht kleurtje op haar frissche
wangen, zoo luchtig over de wijde
zee te zwalken, ver van het banale
strandleven en...
Ze zweeg eensklaps en hij drukte zacht
tegen haar arm:
Ga verder...
En... zoo ver van dien akeligen
Dolman. Maar... stel je voor, Frank,
dat het bootje midden op zee omslaat.
Dan is er misschien niemand, die ons
redden kan en... eh... ik kan niet zwem
men.
Heelemaal geen bezwaar, moedig
de hij het meisje aan. Mijn bootje
is stevig en... eh... ik kan wel zwemmen.
Ze glimlachte aanmoedigend.
Ik ben zoo bang, dat er haaien in
de zee zijn, Frank.
De jongeman wilde lachen, maar hij
bedacht, dat zulks uiterst onbeleefd
jegens het meisje zou zijn, daarom ver-
genoegde hij zich ermede, haar de ver
zekering te geven, dat er nog nooit een
haai in de buurt van Zandvoort was
cezien pronkjuweel van Middeleeuwsche
bouwkunst, waaraan mijn hart steeds
Op het afgesproken tijdstip ontmoetten met buitengewone teederheid gehecht is
moest bekennen, dat ze er in haar witte
met roode lippen en een hoedje om te
stelen. We maakten een praatje. Met
echt Fransche gemakkelijkheid beant
woordde het pittige ding mijn vragen,
haar oogen keken schelmsch en coquet
in de mijne.
Langzamerhand begon ik een beetje
opgewonden te geraken. De heerlijke
zomerlucht, het besef, in de schoonste
stad van Europa te zijn, de warme blik
van deze mooie meisjeskijkers... dit
alles bracht mijn bloed in beroering.
Voor het eerst voelde ik mij geheel los
van Annette. Ik dacht met een zekere
minachting aan Holland.
J<ist was ik van plan, wat dichter
naar het knappe midinette’tje toe te
schuiven, toen een rimpelig besje, in
lompen op ons toekwam, om ons haar
foei-leelijke prentbriefkaarten te laten
zien. Ze had een goedig, spits vogelge-
zichtje en deed me, ik weet niet waar-
om, aan mijn moeder denken. Ik tastte
in mijn zak en wilde haar een vijf,
francstuk geven. Maar ik had niet op
den vinnigen afkeer van alle armoede
van mijn nieuw vriendinnetje gerekend.
Met een ruk stond ze op, keek veront
waardigd in de richting van het lompen
vrouwtje en stevende op haar hooge
hakjes in de richting van den vijver.
Blijkbaar wilde zij niets met bedelarij
en dergelijke onaangenaamheden te
doen hebben. Een oogenblik dacht ik
erover, haar te volgen, haar oogen trok
ken mij als het ware naar haar toe,
maar ineens dacht ik aan Annette, de
lieve, eenvoudige kameraad, daarginds
in het verre Holland, die altijd klaar
stond te helpen, waar zij kon. Ik be
greep ineens, dat ik als een idioot ge
handeld had.
Lang zat ik nog in diep nadenken
verzonken op mijn bankje in het Lu-
xembourg. Ik dook diep in mezelf on
der en herkende plotseling alle gewich
tigdoenerij, alle verwaandheid, allen
twijfel, welke me van Annette wegge
dreven hadden. En al het nieuwe, het
vreemde, dat ik met zooveel verwach
ting gezocht had, stond me eensklaps
tegen.
Dienzelfden avond reisde ik naar huis
terug en den volgenden dag stond ik
voor Annette’s deur. We waren het in
een ommezien samen eens en trouwden
binnen een maand.
Nadien ben ik nog vaak met mijn
vrouw in P-arijs geweest en altijd, als
ik in het Luxembourg kwam, dacht ik
aan het armoedige vrouwtje met haar
rimpelige, oude handen. Als ik een poos
weg ben geweest, verlang ik steeds
weer naar Holland en ik weet, dat er
niets op de wereld te vergelijken is met
onze hooge luchten, onze wijde velden
en onze zilveren piassen, vol riet en
waterlelies. En ik weet ook, dat mijn
stille, pretentielooze Annette, die voor
ieder mensch een goed woord heeft en
die nooit uit haar humeur is, het wint
van alle mooie vrouwen met filmsterren
bekoorlijkheden om van te watertanden.
•samen het gymnasium en lazen Ovidius
en Rilke, Ronsard en Shakespeare op
een bankje in het park. Annette, met
haar helder hoofdje, haar zuiver-
beljjnd, extatisch gezichtje, haar hel
deren lach, was voor mij tegelijk droom
beeld en werkelijkheid: ik beminde
haar, vóór ik wist, wat liefde was en
ik bleef aan haar gehecht, óók in de
jaren van verwildering, waarmee ik
mijn studenten-tijd aanving. Zij was
mijn goede engel, mijn kameraad, mijn
vertrouwde, óók, toen er tusschen ons
reeds lang het groote misverstand,
waaraan ik alleen gehuld droeg, gerezen
was, het misverstand, dat mij geduren
de langen tijd eenzaam en arm zou
maken.
Op een bepaald oogenblik, ik zal toen
ongeveer twintig jaar zijn geweest en
ik was al twee jaar student, werd ik
me n.l. bewust, dat ik geen advocaat
kon en wilde worden. De geest mijner
artistieke voorvaderen, die schilders en
graveurs waren geweest, werd vaardig
over mij, ik kwam, was het toeval of
opzet, plotseling in aanraking met
vrienden, die in mijn gaven geloofden
en ik stortte mij hals over kop in den
heerlijken roes, welke alle maatschap
pelijke overwegingen kapot slaat en dien
de jeugd verkiest boven het verstandig
overleg, dat bijna altijd automatisch een
succesvolle carrière inluidt. Ik gaf de
brui aan mijn juridische studiën, ik
ging bij een bekend schilder in de leer
en wijdde mij, tot groote
van mijn ouders, brave
schen, die van geen kunstenaarschap en
hooggestemde idealen wilden weten, ge
heel aan den dienst van St. Lucas. Ik
heb er geen spijt van gehad. Mijn werk
is mij lief geworden en ik weet nu, dat
hoord dat men iets kon leeren dan door
een reeks van mislukkingen? ’k Zou je
niet graag vertellen hoeveel fotopapier ik
verknoeid heb voor 't me gelukte drage-
lijke afdrukken en vergrootingen te ma
ken
Bij vele psychologen neemt de bespre
king van het minderwaardigheidsgevoel
een belangrijke plaats in, speciaal bij
Adler die hier in den Haag meermalen
lezingen heeft gehouden, en in 1937 in
Schotland is overleden.
Volgjens hem ontstaat zulk een minder
waardigheidscomplex uit orgaanminder-
waardigheid.verwaarloozing of verwen
ning
Orgaanminderwaardigheid d.w.z dat
men zintuigen heeft die niet voldoende
functioneeren of verder lichamelijk niet
tegen de levenstaak is opgewassen Een
kind dat mank is kijkt met jaloersche
blikken naar zijn hollende kameraadjes
hij kan niet mee doen. Hij denkt: ik
kan nu eenmaal niet wat een ander doet,
en zal den moed laten zakken, in zichzelf
wegkruipen en een stille, eenzelvige
jongen worden. Of hij kan probeeren
dit manco te compenseeren en in iets
anders uit te blinken
nuwachtigheid om vóór twaalven thuis te
zijn, op zijn hoofd te zetten, inplaats van
zijn alpinomutsje.
Maar dit doet eigenlijk niets ter zake.
Het spatbord gaat het ’m om! En dat
kleppert. Het kleppert soms heele fuga’s,
zacht beginnend, op ’t laatst twaalfstem-
mig. Het radergestel zorgt voor de be-
noodigde klepperkracht.
En daar Kees veel fietst, heeft hij zoo
langzamerhand alle voorkomende toon
aarden in majeur zoowel in mineur be
studeerd en profeteert nu.
Tot in het griezelige juiste volgens me
vrouw Tafeldans. Zijn keel- en spatbord-
voorspellingen hebben zóó’n vermaard
heid gekregen, dat voor enkele jaren een
instituut voor weersvoorspelling in de cou
rant hem gehuurd heeft.
De professoren konden niet tegen hem
concurreeren. Terwijl zij de kaarten be
studeerden, windkracht maten en wat
dies meer zij, rammelde Kees even aan
zijn fiets en zei met de hem eigen be
slistheid: Oei, oei, dat gaat mis! ter
wijl de uitkomst van de berekeningen
juist warm weer gaf.
Men bood hem een jaarcontract aan en
het rammelen ging gesmeerd. Nooit een
foutje in de voorspelling!
De courant ging
tabel met urenverd<”?ling op te
totdat de krach kwam!
Kees’ fiets begaf het en op zijn keel
alleen dorst hij niet aan.
Het gezellig samenzijn op de vergade
ring. deed door het stempel van deftig
heid. dat daarop steeds gedrukt was. ver
langen naar een meer gezellig onder
onsje, waar men zelfs tot na half elf zou
kunnen blijven.
We lezen dan ook in de Notulen van
de vergadering van den 3e van Hooi
maand 't volgende: „Onder aggreatie
van de Heeren Beschermers is beslooten,
dat uit aanmerking van den bloeienden
staat van dit Genootschap en de veel
vuldige Moeite, welke de gewone Leden
Bestuurders van tijt tot tijt zich geeven,
dezelve jaarlyks een Vischmaaltje onder
hen zullen houden, waartoe den tijt nader
zal bepaald worden.”
’t Huis van den Heer Vlieg scheen niet
groot genoeg te zijn om alle leden
voor de algemeene Vergadering te ont
vangen. Men kreeg verlof deze vergade
ring te houden in ëen vertrek van het
Prins Maurits Huis en er werd vastge
steld, dat de Voorzitter voor den schoor
steen aan eene tafel met groen laken be
kleed in een armstoel zou geplaatst wor
den. De Heeren beschermers zouden in
drie gedistingueerde groote armstoelen
ter rechterzijde van den Voorzitter zitting
nemen, terwijl de Bestuurders stoelen kre
gen met groen laken bekleed. De groote
a.s algemeene vergadering bracht heel
wat administratie mede. Men regelde al
les buitengewoon punctueel’t inhalen en
verwelkomen der Heeren Beschermers,
’t bezorgen van den maaltijd, enz., enz.
Zelfs ’t loon der knechts werd genotu
leerd. De dienaar van Ds. van Spaan kon
’t bij die gelegenheid natuurlijk niet al
leen af, en zoo werd besloten, dat men
nog andere knechts voor dien dag zou
aannemen, zullende de gewone knecht van
dit Genootschap van de voordeelen die er
mogtén vallen, de helft trekken en de
overige helft onder de andere knechts
verdeeld worden.” wordt vervolgd).
ik, intuitief, in dien dwazen, roekeloozen
tijd, welke nu zoo ver achter mij ligt,
het juiste gekozen heb. Mijn goede
moeder is dan ook reeds sedert lang
verzoend met het denkbeeld, een lang
harig, onconventioneel individu, die nu
en dan exposeert en van de hand in den
tand leeft, tot zoon te hebben en ik ver
denk er mijn vader, die kaaskooper ge
weest is en zijn schaapjes op het droge
heeft, zelfs van, dat hij op de sociëteit
de uitgeknipte recensies van het plaat
selijk dagblad, betrekking hebbende op
mijn oeuvre, aan al zijn bridge-kennis-
sen geregeld laat zien. Neen, ik betreur
het waarlijk niet, dat ik mijn muze ge
volgd heb.
Maar wat niet zoo mooi was: met de
onstuimigheid der jeugd wierp ik mij,
toen ik eenmaal de banden met de aca
demie verbroken had, op de genoegens
en de strubbelingen van het bohème-
leven en keerde alles, wat mij aan mijn
kindsheid kluisterde, den rug toe. Alleen
met Annette bleef ik bevriend. Ik ver
huisde naar de hoofdstad, huurde op
een der schilderachtige, oude grachten
van het centrum een zolder met Noor
derlicht en werkte nu en dan als een
bezetene. Was de arbeidsbezieling voor
bij, dan zat ik urenlang in een Jordaan-
café’tje met een kunstbroeder te „hoo
rnen” of ik verdiepte mij in de brieven
van van Gogh. Ik' werd wat de men-
schen noemen een zonderling. Ik begon
mij in te beelden, dat ik niet met An
nette trouwen moest, een denkbeeld, dat
ik altijd met een zekere voorliefde in
de diepste diepten van mijn hart be
waard had, omdat het huwelijk alle in
spiratie doodt en van iederen wilden
zwerver een „bourgeois satisfait met
bezitswaanzin” maakt. Ik wilde vrij
blyven. Daar ik Annette nooit officieel
mijn liefde verklaard had, jonge men
schen praten veel minder gemakkelijk
over hun ziels-aangelegenheden dan men
gewoonlijk wel denkt, kon ik mij, zonder
mij in verklaringen te begeven, gemak
kelijk terugtrekken. Ik vond echter den
moed niet, de deelgenoote mijner eerste
droomen openlijk te veronachtzamen. Ik
bezocht haar nu en dan en ontweek, zoo
goed als dit mogelijk was, haar ernsti-
gen, vragenden blik. In een bepaald op
zicht was ik een ergerlijk huichelaar
geworden.
Toen ik op een goeden dag verrast
werd met een legaatje van een verre
nicht, vertrok ik naar Parijs. Ik bezocht
Chartres en de' Sainte Chapelle en voel
de me groeien. Ook dronk ik veel amer-
Picon op de café-terrassen van den
Boulevard Saint-Michel. Overgegeven
aan de charmes van de Lichtstad begon
ik; voor het eerst van mijn leven, An
nette werkelijk te vergeten.
Op een zonnigen Augustusmorgen zat
ik met m’n schetsboek in het Luxem
bourg. De lucht was geurig en frisch,
in den vijver dreven de bekende bootjes
van de spelende kinderen. Naast me zat
een aardig meisje, een kleine Parisienne
Het was een heele drukte bij den fiet
senmaker. De professoren verdrongen zich
om de weer en kleppermachine en men
had het spatbord in watten verpakt om
onnoodig verschuiven tegen te gaan.
Het geleek een operatie van een héél
duren patiënt. Intusschen stond de tele
foon aan het weersinlichtingen-bureau
niet stil en moest men de rubrieken
in de courant staken!
De geleerden grepen tenslotte in arren
moede weer naar hun inmiddels opgebor
gen instrumenten en eiken dag waren de
voorspellingen fout.
Maar dank zij het zéér vakkundig op
treden van den fietsenmaker verliep de
reparatie zóódanig dat het spatbord klep-
perig blééf.
Er was zelfs een toonaard bijgekomen:
Qmajeur! „Beteekent bewolkte lucht
met temperatuur om het vriespunt om
streeks 3 uur ’s middags” vertrouwde
Kees me toe.
Alleen hoop ik dat ze me nu maar,
een banden-bon geven, je kunt het beste
rijdend voorspellen. Zoo’n stilstaande
rammel geeft toch niet den juisten in
druk En de banden die er nu op liggen
zijn eigenlijk nog héél goed, maar vijf
scheuren in ’t canvas!
Enfin, je kunt nooit weten.
Beste Vriend.
Je vraagt me, je iets te vertellen over
minderwaardigheidsgevoelens of dito
complexen, waar tegenwoordig zooveel
over gepraat wordt. Een van je collega’s
op het kantoor kwam zelfs met het vol
gende verhaal: hij is met een stevigen
honger thuisgekomen, licht den deksel van
het schaaltje op en ruikt den doordrin
genden geur van aangebrande groente
„Ik wou een paar hartige opmerkingen
daarover maken, maar zóór ik iets kon
zeggen, riep mijn vrouw: Man, denk toch
om mijn minco !Eerst snapte ik er niets
van, maar ze bedoelde haar minderwaar
digheidscomplex, dat zou lijden als ik
iets zei over aangebrande groente.
Nu is je vraag, in hoeverre het gepraat
hierover gerechtvaardigd is. ’t Spreekt
vanzelf, dat ik het gecoquetteer van dat
in de kookkunst nog onervaren vrouwtje
met haar „minco” even belachelijk vind
als jij. Zéér ten onrechte wordt hier een
psychologisch schild opgeheven om eiken
aanval af te weren en elke zakelijke cri
tiek onmogelijk te maken. Aan den an
deren kant is het ook bedenkelijk, wan
neer haar man als fijnproever de na
tuurlijk in ‘t begin eenigszins twijfelach
tige producten van vrouwliefs kook
kunst scherp critiseert. Ze kan dan moe
deloos den heelen boel er bij neergooien
met de gedachte: Ik kan hem tóch niets
naar den’zin maken Nu, dan probeer ik
ook niets meer. Wie échec op échec lijdt,
verliest op ‘t laatst den moed nog iets te
beginnen.
Dat is verkeerd, zal je zeggen. Ende
desespereert niet. De tanden op elkaar, vol-
houden, doorzetten, dat is het parool. Ze
ker, maar iemands weerstandsvermogen
moet tamelijk groot zijn, als dat wil ge
lukken Even goed als de draagkracht van
een brug afhangt van den spanningsboog,
hangt ook iemands geestelijk weerstands
vermogen af van den spanningsboog van
zijn ziel. Hoeveel teleurstellingen hij kan
verdragen, zonder te breken. Want er zijn
veel van die geknakte levens, die belast
zijn geweest boven hun draagkracht. En
toch is het waar: ’t is goed voor een
mensch als hij zooveel teleurstellingen
leert verdragen als slechts mogelijk is.
’t Zijn niet alleen op culinair gebied
verwende mannen, je kent ze wel, die
menschen die geen hart maar wel twee
magen hebben, die zoo den moed Dij
hun vrouw er uit halen, ’t Zelfde doen
vele vrouwen bij hun mannen. Brengt hij
een cadeautje voor haar mee, ze vindt het
niet mooi genoeg, of te duur, althans: ze
heeft er iets op te vitten, de bloemen
die hij koopt zijn nooit naar haar zin en
véél gauwer verwelkt dan die zij neemt
(„maar jij hebt ook nérgens idee van”)
met het resultaat, dat de man niets meer
doet, wat weer de klacht bij vrouwlief i
uitlokt, dat haar man lang niet meer zoo
attent is als in het eerste jaar van hun i
huwelijk Maar ze vergeet, dat door haar 1
nurksche houding ze zelf hiervan de i
schuld is.
Sarfien doen de ouders dikwijls zoo te- 1
gen hun kinderen. .Geef maar hier dat
ding, ’k doe het zelf veel vlugger jij kunt 1
het toch niet” hoe dikwijls rukt een 1
driftige vader of moeder het kind niet 1
iets uit de hand met een dergelijken uit- 1
roep. 1
Het kind kan t ook inderdaad niet. 1
maar hem wordt tevens de gelegenheid
ontnomen iets te leeren Hebt u ooit ge- 1
Kinderen met een aardig gezichtje
worden niet zelden op school en daar-
buiten voorgetrokken, van hen neemt men
extra notitie, terwijl de leelijken, die met
t verkropte afgunst kijken naar de „lieve-
lingetjes” zich als verschoppelingen gaan
j voelen. Hoeveel zullen schele kinderen
niet te lijden hebben, als ze dagelijks
moeten hooren, dat ze de mooiste niet
zijn! Bijziende of hardhoorende kinderen
worden op school en bij sport en spel niet
zelden voor lui, dom of suf gehouden, al
zijn ze dat heelemaal niet. Juist die kin
deren hebben een liefdevollen steun noo
dig om niet gepijnigd te worden door de
gedachte, dat ze minder zijn dan hun
bevoorrechte klasgenooten.
Er zijn gevallen bekend van genieën,
die op schitterende wijze hun orgaanmin
derwaardigheid hebben overwonnen, door
ondanks hun zwakke organen iets zeer
bijzonders te bereiken. De stotteraar
Demosthenes werd een groot redenaar.
Milton schiep zijn beste werk na Zijn
blindheid. Beethoven componeerde zijn
schoonste scheppingen toen zijn gehoor
bijna was verdwenen.
Andere onderzoekers (b.v. Haberlin in
zijn boekje over „Minderwaardigheids
gevoelens”) vinden dat Adler het orga
nische defect sterk overschat. Volgens
hen is het minderwaardigheidsgevoel van
zedelijken oorsprong en hecht zich pas
secundair aan die defecten. Hoe het ook
zij: de genezing is hier voornamer dan
het met zekerheid constateeren van den
oorsprong. Want een feit is het, dat vele
menschen door hun gevoel van minder
waardigheid als ’t ware opgevreten wor
den.
De oorzaak kan in laatste instantie ook
liggen bij vitzieke opvoeders, aan wie de
kinderen het nooit naar den zin konden
maken Niet zelden is dit het lot van
kinderen, die een tweede moeder krijgen.
Die wel verrukt is over de eigen spruit,
maar het kind van haar man als een las
tig en ongewenscht aanhangsel beschouwt,
dat ze het liefst tot een Asschepoester
zou degradeeren. Geen wonder dat de zoo
in een hoek geduwde droomt van een
prins, die haar boven de andere zusters
zal verheffen. Of het lot van meisjes, die
eigenlijk een jongen hadden moeten zijn
naar den wil van de ouders. Wét ze ook
doen het is nóóit genoeg, ze staan voor
een muur, die hun alle uitzicht beneemt.
Of van onbegaafde kinderen, waarvan de
vaderlijke eerzucht een gymnasiale en
academische studie eischt, die veel te
zwaar voor hen is. De overmaat van
eischen heeft geen verhoogde prestatie
tengevolge, maar slaat om in het tegen
deel ze spannen zich niet meer in. om
dat toch alles nutteloos is.
’t Klinkt op het eerste gehoor zonderling
maar toch is het zeer goed verklaarbaar,
dat hetzelfde resultaat kan ontstaan bij
een tegengestelde oorzaak, n.l. bij over
matige verwenning Juist in de eerste
levensjaren moet een kind leeren tal van
moeilijkheden te overwinnen. Als die alle
uit den weg worden geruimd, als een kind
geprezen wordt om allerlei eigenschappen,
die het misschien heeft, maar waarvoor
het zich nooit heeft ingespannen (aardige
krullen, mooi gezichtje) zal de zoo ver
heerlijkte kleine majesteit bij elke moei
lijkheid de toevlucht tot een volwassene
nemen. Als er een zakelijke prestatie ge
vraagd wordt, zooals b.v. in de school,
schiet hij te kort Zich écht in te spannen
heeft hij niet geleerd*— ook hij vlucht
als eeuwig onbegrepene in een slappe
houding van minder te zijn dan een ander
Zulke menschen kunnen de grondpro
blemen van het leven, n.l. de verhouding
tot den medemensch. de kwestie van het
beroep en de vragen van liefde en huwe
lijk niet bevredigend oplossen (de ver
houding van den mensch tot God laat ik
ditmaal buiten bespreking) Zeer velen
van die door het leven teleurgestelden
tobben met deze fundamenteele kwesties,
die ieder apart een uitvoerige bespreking
zouden eischen. Zeker is één dingaan
hen moet het besef worden bij gebracht,
dat ze over het leven een verkeerde mee-
ning hebben, ze moeten nieuw getraind
worden in moed, zelfvertrouwen en so
ciale belangstelling.
Als ik je één raad mag geven heb je
kinderen lief met een sterke liefde. Een
liefde die met blijdschap iedere prestatie
van hen waardeert, maar luiheid en slap
heid onverbiddelijk afkeurt. Wees niet
bang als ze zich eens teleurgesteld voe
len leer hen sterk te zijn, stel hen voor
een taak die ze één kunnen maar eisch
die ook geheel.
Hartelijke groeten van je vriend
INTIMUS
Ze sloeg na een poosje verbaasd haar
oogen op, legde in een opwelling van
dankbaarheid haar armen om zijn hals
en fluisterde:
O, Frank, wat ben jij dapper.
Een flauw glimlachje kwam om haar
lippen, toen ze voortging:
Eigenlijk dacht ik, dat ik al ver
dronken was en... dat de haaien om mij
vochten.
Nu lachte nij ook weer, toen hij zag,
dat Elly geen nadeelige gevolgen van
het onvrijwillige bad zou ondervinden.
Hij voelde zich in den zevenden hemel
bij haar omhelzing en zonder aarzelen
drukte hij een kus op haar lippen, waar
over ze in het geheel niet boos was,
zelfs geen weerstand aan poogde te
bieden.
Toen mijnheer Masters van de moe
dige redding hoorde, fronste hij heel
even zijn wenkbrauwen, maar toch liet
hij Frank alles vertellen, zonder hem
in de rede te vallen.
Dat heb je prachtig gedaan, m’n
jongen, zei hij mét een zonderling glim
lachje. Ga je nu dadelijk verkleeden;
in droge kleeren steken, en kom dan
over een uur met ons soupeeren. In dien
tijd zal ik eens ernstig met Elly praten.
Toen Frank Rutgers weg was, wendde
de oude heer zich tot zijn dochter.
Zoo, en nu moet jij mij eens een
explicatie geven van het geval.
Maar Frank heeft toch alles al
verteld? antwoordde ze verlegen en met
een verdacht kleurtje op haar wangen.
Frank?...
Ja, hij heet Frank Rutgers
hij heeft mijn leven gered. Ik heb hem
lief en hij mij.
Zoo ineens?
Ze schudde het hoofd zonder te ant
woorden, maar Masters behoefde geen
verdere verklaring meer.
Zoo, zei hij vriendelijk, naaar toch
merkwaardig langgerekt, en die
mijnheer Frank Rutgers zou zeker nooit
den moed gehad hebben, aan jou zijn
liefde te verklaren, als dat intermezzo
er niet geweest was?
Ze sloeg haar oogen neer.
Hoe bedoelt u dat, paps?
Kom kindje, zei Masters vriende
lijk, je wilt toch niet beweren, dat
jij als onderwijzeres niet weet, dat er
bij Zandvoort geen haaien zijn en je wil
toch zeker ook niét beweren, dat jij met
je kast vol medailles van zwemwedstrij-
den door een jongeman uit het water
gehaald moest worden?
Ze antwoordde niet en keek naar den
grond, maar de oude man legde zijn
hand onder haar kin en keek haar recht
in de oogen. Hij drukte een kus op haar
mond en zei zacht:
Jij kleine intrigante, scheer je weg.
Ik spreek je straks wel, als Frank hier
is, om z’n aanzoek te doen en dan zal
ik hem eens netjes vertellen, dat hij
reeds voor zijn huwelijk door z’n aan
staande vrouw bedrogen is.
EnKees, wat voor weer
hebben we morgen.Ik wil op de
fiets naar Arnhem en trap liever zonder
jas, snap je!.
Laat je jas gerust thuis, er komt
geen spat regen. Alleen tegen elf uur
komt er wat wind, maar die gaat om vijf
uur weer liggen!.
Wel gemakkelijk als je een kennis hebt
die je zoo nauwkeurig omtrent het weer
kan inlichten!
Maar heusch.het is écht waar,.hij
wéét het, die Kees. Het is soms beangsti
gend zoo juist zijn voorspellingen uitko
men! Om van te griezelen, vond me
vrouw Tafeldans, ik durf het haast
niet meer aan hem te vragen!
Maar ik vind het nogal gemakkelijk en
daar ik niet gauw griezel, maak ik dank
baar -gebruik van zijn profetische woor
den Kees is als een loopende of rijdende
barometer. Het laatste natuurlijk als hij
op zijn fiets zit. Dit is geen flauw mopje,
want die fiets vormt mede een wezenlijk
deel van zijn voorspellingsgave!
Nieuwsgierig ben ik niet, maar ik heb
hem wel eens gevraagd hoe of zijn voor
uitziende blik werkt, en het bleek heele
maal geen hokus-pokus of odele-bode te
zijn: Ik voel het. aan m’n keel.
Als we kouder weer krijgen heb ik
weer last, ellèndig is dat! En mijn fiets
trouwens bevestigt dat altijd.Hoe-
zoo?
Dan kleppert mijn spatbord. en
naar mate het op verschillende toonhoog
ten kleppert bepaal ik, in combinatie
met mijn keel, den vochtigheidsgraad en
windkracht. Soms is het een bepaalde c-
dur klepper, dan is er geen vuiltje aan de
lucht, maar kort geleden, met die idiote
windhoos, toen Schraap m’n buurman m
het belastingkantoor is gewaaid (nét In
den ontvanger zijn armen) toen was het
bepaald Atonaal!. Of op z’n minst plu-
ritonaal!!!!
U zult wel begrepen hebben, dat Kees
muzikaal onderlegd is. Hij speelt saxofoon
en heeft dus vanzelf een sterk ontwikkeld
gevoel voor klepper- en neusklanken, spe
ciaal onder een bepaald trillingsgetal.
Meer populair gezegd, waar de muziek
ophoudt en de chaos begint.
Gezien zijn fiets is de verklaring van
zijn voorspellingsgave betreffende het
spatbord héél geloofwaardig. Het buizen-
gestel, waarop hij zich langs ’s-Heeren
wegen voortbeweegt, is verroest.
Héél erg zelfs! Alles er aan is lak-
loos en bladdert. Op zijn zadel bevindt
zich het onafscheidelijke zadeldekje dat
hij gepresteerd heeft, op een avond, in ze-
zelfs zóóver
nemen,
Ik herinner me als den dag van gis
teren dien wonderlijken, bewogen och
tend in het Luxembourg, tien jaar ge
leden, toen een haveloos, grijs vrouwtje
me genas van de laatste weifeling,
welke m’n liefde voor Annette dreigde
te doen stranden op de klippen van het
misverstand en de onbezonnenheid.
Ik heb Annette vanaf mijn jeugd ge
kend. We speelden samen op de breede
singels van het propere Hollandsche
stadje, waarin ik geboren ben, we be
klommen in later jaren samen den Dom,
van
bouwkunst, waaraan mijn hart
ze elkaar bij het bootenhuis en Frank geweest, we bezochten, ouder geworden,
jurk betooverend uitzag.
Weldra waren ze meer dan een kilo
meter van het strand verwijderd. Ze
speelde met haar handen in het kielzog
van het ranke bootje en stoorde zich
niet aan de eerlijk gemeende waarschu
wing van Frank, om niet zoover over
den rand te hangen.
Of het kwam, doordat Frank plotse
ling een onverwachte beweging met het
roer maakte, of dat een golf aan het
bootje eensklaps een wending gaf, een
feit is het, dat Elly met een verschrikt
gilletje in het water plonsde.
Onmiddellijk zette hij den motor af en
zonder zich te bedenken, sprong hij
haar na.
Toen hij zelf voor de eerste maal bo
venkwam, was er van het meisje niets
te zien en met schrik herinnerde
zich, dat ze niet zwemmen kon.
Eensklaps zag hij een hoofd boven
het water uitkomen en met alle krach
ten, waarover hij beschikte, schoot hij
in haar richting. Voor hij de drenkelinge
echter had kunnen bereiken, verdween
ze opnieuw. Twintig meter verder
kwam ze weer boven en voordat ze ten
tweede male kon zinken, schoot hij als
een pijl uit een boog door het water en
kon haar nog juist bijtijds bovenhouden.
De motorboot was meer dan twintig
meter afgedreven, maar hij hield vol en
eindelijk wist hij het half bewustelooze
meisje in het bootje te krijgen.
In dat oogenblik wist hij niet anders
te doen, dan haar kleine, blanke handjes
te streelen en liefkoozende woordjes te
fluisteren. Hij wilde een kus op haar
natte wangen drukken, maar wist zich
nog tijdig te beheerschen.