HAAGSCHE COURANT Minderwaardigheidsgevoelens LETTERKUNDIG BIJBLAD het kunst- van VAN DE De geschiedenis genootschap onder den zinspreuk „Kunstliefde spaart geen vlijt HET BEDROG Zaterdag 116 Augustus 1941, No. 17955. b-3 p•2* Intieme brieven INKEER Letterkundige Kroniek DE BAROMETER en r een ook hij door PH. LA CHAPELLE. r ontsteltenis burgermen- Het genootschap onder bovenstaanden naam werd te 's-Gravenhage opgericht den vierden van Louwmaand in den jare 1772. Wij leefden toen op letterkundig gebied in een tijdperk van reactie vooral tegen de slaafsche navolging van den Franschen kunstsmaak. Doch men begon zich tevens hevig te kanten tegen de regels en wetten volgens welke de leden van dichtlievende genootschappen verplicht waren te rijmen Mannen als Bellamy (17571786). Nieuw- land (1764—1794), Rhijnvis Feith (1753— 1824). Johannes Kinker (17641845) e. a openden het vuur tegen den wansmaak der dichtlievende genootschappen. Als wij nu zien, dat onder de leden van het Kunst genootschap de namen voorkomen van Bellamy, Feith, van der Palm. Bilderdijk e. a. dan moeten wij hieruit wel conclu- deeren, dat dit dichtlievend genootschap aan de reactionnaire beweging deelnam en dus eveneens den strijd aanbond tegen haar zustervereenigingen. Bilderdijk was van het genootschap een soort „pronklid”. Hij was geen gewoon, doch honorair lid der vereeniging. Het zijn van gewoon en buitengewoon lid was na melijk aan eenlge voor sommige belem merende voorwaarden verbonden. De ge wone leden konden natuurlijk zich niet van dichterlijke prestaties onthouden, doch volgens art 20 der wetten moesten ook de buitengewone leden vier dichtstukjes jaar lijks inleveren. Nu had het genootschap natuurlijk gaarne klinkende namen onder zijn leden en klopte o.a. ook aan bij Wil lem Bilderdijk en nog „meerdere Heeren van aanzien en goeden smaak in taal en dichtkunde” Doch deze gaven te kennen ,wel leden van dit genootschap te willen worden, doch dat zij, zoo wegens de afge legenheid hunner woonplaatsen, als ten aanzien hunner gewichtige bezigheden zich niet wel aan het twintigste art. der wetten verbinden konden”. Men nam dit in ern stige overweging en besloot eenparig eenige honoraire leden te benoemen, die dan niet aan genoemd art. zouden gebon den zijn. Uit de wetten van het genoot schap wil ik nog enkele andere artikelen aanhalen. Vooreerst een zeer nuttige be paling vastgelegd in art. 8: „die ten half zeven uuren niet in het genootschap is. zal verbeuren een zesth^lf; die voor negen vertrekt, insgelijks een zesthalf en hij die na half elf uuren blijft, zal zulks met een gulden boeten moeten, terwijl hij die ge heel afblijft twee zesthalven zal moeten betalen” Opmerkelijk is de boete gesteld op het na half elf uur blijven. Men voorzag dus dat het scheiden der leden moeilijk zou vallen. Om vooral duidelijk in het licht te stellen het doel waar voor men bij el kaar kwam, diende art. 12: „Elk der ge- Woone Leden zal verplicht zijn, op dien avond, wanneer het Genootschap ten zijnen huize, een vaars door hem zelven gedicht in te leveren, het welk, na door alle de gewoone Leden behoorlijk onderzocht te zijn, in de volgende bijeenkoomste vrij moedig beoordeeld, en ter drukpersse ver vaardigd zal worden. De verzameling dier gedichten en die der buitengewoone Leden zullen telken jaare (zoo luidt art. 13) in een bekwaam boekdeeltje in het licht gegeven worden onder den naam van „Proeven van Poëti sche Mengelstoffen”. Opdat het genootschap op een hoog peil van zedelijkheid zou blijven staan, daar voor waakten de artikelen 4 en 16, waar van het eerst genoemde inhield, dat men om lid of buitengewoon Lid der Vereeni ging te worden, op een onbesproken ge drag en heusche bescheidenheid zich moest kunnen beroemen. Art. 16 hield zich met den inhoud der vaarsen bezig, die niets ergerlijks of aanstootelijks in zich moch ten behelzen. En opdat men niet te weinig binnen zou krijgen, bepaalde hetzelfde art. 16 ook nog, dat niemand een vaars klei ner dan een klinkdicht zou mogen inleve ren. Niet alleen voor het beoefenen der dicht kunst zorgde de wet, doch ook voor het leiden van een vergadering, want in het meergenoemde art. 12 lezen wij: dat hij die het gezelschap ten zijnen huize ont vangt, voorzitter zal zijn, welke eer het eerst te beurt is gevallen aan Joannes van Spaan, die met Carolas Vlieg Her- mannus Wielheesen. Gerrit Beijer en Jo han van Hoogstraten als de oprichters van het Kunstgenootschap genoemd worden. Tot secretaris van de vereeniging werd Hermannus Wielheesen en tot inzamelaar en bewaarder der penningen Gerrit Beijer benoemd, die zich mede als schilder on derscheidde, want van zijn hand is het geschilderde vignet in het aanteekenboek. Op de eerste vergadering, die Zaterdag den 4e van Louwmaand 1772 plaats vond ten huize van ds. Joannes van Spaan, pre dikant te ’s-Hage, werden de leden al da delijk met een omvangrijke taak belast. Het genootschap: „Kunst wordt door ar beid verkregen” te Leijden had een aan- vang gemaakt met een geheel nieuwe be- rijminge der Psalmen te vervaardigen en het zelve Genootschap verzocht bij een zeer beleefden brief, aan elk der leden voor deze vergadering de aanmerkingen op de eerste Proeve. Zoo zien wij dus dat kunstliefde zich niet alleen ten doel stel de het beoordeelen van ingekomen verzen der leden onderling, doch zich ook bezig hield met het uitoefenen van critiek op dichtproeven van andere genootschappen. Zonder beschermers durfde het jonge genootschap het niet aan, dat gaf trouwens behalve het geruststellende denkbeeld van zich in tijd van nood te kunnen wenden tot hen, die boven de vereeniging stonden, ook een cachet van aanzienlijkheid en def tigheid. Men had dan ook niet verzuimd om in de wet over de Heeren-beschermers te spreken en dat het aanzienlijke Heeren moesten zijn, stond er uitdrukkelijk bij. Daar een uitvoerige correspondentie van het steeds in bloei toenemende ge nootschap ook een steeds in groei toene mende bundel papieren, brieven enz., met zich medebracht, besloot de vergadering den schrijver te voorzien van een tafel met geslotene laden, die na zijn overlijden met de sleutels weder aan den voorzitter zouden teruggegeven worden. Op de buitengewone vergadering, den dertigsten van Bloeimaand, ging men tot uitbreiding van de wet over. Men wilde n.l. eenige jongelingen „in welke men veelbeloovende bekwaamheden tot de Taal en Dichtkunde ontdekken zou”, als aankwekelingen in het genootschap op nemen. Reinier van Spaan was de eerste, op wien alle oogen gevestigd waren. Hij liet zich dan ook niet onbetuigd, want zijn ingezonden gedicht getiteld „Heilige aandacht van een waar Christen op de instorting van den Heiligen Geest op den eersten Pinksterdag”, deed waarschijn lijk veel van hem verwachten. Daar het ledental van het Genootschap dermate in omvang toenam, dat het on mogelijk was de gansche schare Dichters in zijn huis te ontvangen, richtte men zich met een. rekest tot zijn Edel-achtba- ren, „met hét onderdaanig verzoek eene bekwame plaats in een der openbaare ge bouwen deezer stad te doen aanwijzen, waar zij gelegenheid hebben om hunne vergaderingén te houden, en gezamelijk, van tijd tot tijd, aan de beschavinge en voortzettinge der nuttige vaderlandsche Taal en Dichtkunde te arbeiden”. Het antwoord op het rekest was niet bevredigend. Men zou wel moeite doen, maar vooreerst was er geen zaal beschik baar. Wat nu In zijn eigen woning kon men onmogelijk alle Dichtlievenden her bergen. Er kwam uitkomst door het aan bod van den Heer Vlieg. Laatstgenoemde beschikte over zeer veel localiteit en ruim de een zaal in zijn huis in voor de ver gaderingen. Het goede voorbeeld deed goed volgen, want ds. van Spaan bood ter dienste der vergadering zijn knecht aan, welk aanbod ook vriendelijk werd aangenomen en ,,aan gemelden knecht eener aangename belooning jaarlijks toe- gelegd.'l Toen Frank Rutgers uit z’n sluime ring ontwaakte, was hij verrast, op kor ten afstand het slanke figuurtje van Elly Masters te zien. Ze wandelde met een boek onder haar arm langs het wa ter en ze was zoo mogelijk nog meer verrast dan Frank, toen hij haar aan sprak. Hij wist niet beter, of Elly was met haar vader op reis gegaan en zij dacht, dat hij op dit oogenblik achter zijn enorme schrijfbureau op het kan toor zat. En nu moesten ze elkaar hier aan het strand van Zandvoort ont moeten. t Waar is je vader? vroeg hij zacht, ofschoon er niemand in hun nabijheid was. Ze glimlachte en de jongeman voelde z’n hart sneller kloppen. Vader heeft een conferentie met mijn aanstaanden echtgenoot. Je weet wel, dien vreeselijken man, dien... Hans Dolman. Er kwam een dreigende uitdrukking in de blauwe oogen vgn Frank, bij het hooren van dien naam. Hij kende Hans Dolman maar al te goed en hij wist, dat Elly een hartgrondigen afkeer had van den verwaanden leeglooper, maar Elly’s vader had alleen oog voor den rijkdom van Dolman. Ze had herhaaldelijk tegen haar vader gezegd, dat ze hem niet kon liefhebben en dat een huwelijk met dezen man het geluk van zijn dochter zou vernietigen. Masters had erom gelachen en ge zegd: De liefde komt met den tijd, kind. Frank voelde zich gelukkig en ramp zalig tegelijk. Hij wist maar al te goed, dat hij tot over zijn ooren op hef meisje verliefd was, maar onder de tegenwoor dige omstandigheden mocht hij er niet aan denken, met haar over zijn grenze- looze liefde te spreken. Elly Masters kon het dus onmogelijk weten, dat hij bereid was, zijn leven, als het noodig was, voor haar op te of feren en er was nog nimmer een blik in haar oogen geweest, waaruit Frank had kunnen opmaken, dat ze meer voor hem voelde, dan voor een goeden vriend. Hij wees met z’n hand in de verte. Zie je daarginds dat bootenhuis, Elly? Daar ligt mijn motorbootje en als je het niet erg brutaal vindt, zou ik je willen uitnoodigen, morgen een tochtje met mij te maken. Ze keek heel even verschrikt en hij was bang, dat hij al te ver was gegaan. Zooveel vrijmoedigheid had hij van zichzelf niet verwacht, maar ze scheen er in het geheel niet boos om te zijn. Het moet heerlijk zijn, zei ze met een verdacht kleurtje op haar frissche wangen, zoo luchtig over de wijde zee te zwalken, ver van het banale strandleven en... Ze zweeg eensklaps en hij drukte zacht tegen haar arm: Ga verder... En... zoo ver van dien akeligen Dolman. Maar... stel je voor, Frank, dat het bootje midden op zee omslaat. Dan is er misschien niemand, die ons redden kan en... eh... ik kan niet zwem men. Heelemaal geen bezwaar, moedig de hij het meisje aan. Mijn bootje is stevig en... eh... ik kan wel zwemmen. Ze glimlachte aanmoedigend. Ik ben zoo bang, dat er haaien in de zee zijn, Frank. De jongeman wilde lachen, maar hij bedacht, dat zulks uiterst onbeleefd jegens het meisje zou zijn, daarom ver- genoegde hij zich ermede, haar de ver zekering te geven, dat er nog nooit een haai in de buurt van Zandvoort was cezien pronkjuweel van Middeleeuwsche bouwkunst, waaraan mijn hart steeds Op het afgesproken tijdstip ontmoetten met buitengewone teederheid gehecht is moest bekennen, dat ze er in haar witte met roode lippen en een hoedje om te stelen. We maakten een praatje. Met echt Fransche gemakkelijkheid beant woordde het pittige ding mijn vragen, haar oogen keken schelmsch en coquet in de mijne. Langzamerhand begon ik een beetje opgewonden te geraken. De heerlijke zomerlucht, het besef, in de schoonste stad van Europa te zijn, de warme blik van deze mooie meisjeskijkers... dit alles bracht mijn bloed in beroering. Voor het eerst voelde ik mij geheel los van Annette. Ik dacht met een zekere minachting aan Holland. J<ist was ik van plan, wat dichter naar het knappe midinette’tje toe te schuiven, toen een rimpelig besje, in lompen op ons toekwam, om ons haar foei-leelijke prentbriefkaarten te laten zien. Ze had een goedig, spits vogelge- zichtje en deed me, ik weet niet waar- om, aan mijn moeder denken. Ik tastte in mijn zak en wilde haar een vijf, francstuk geven. Maar ik had niet op den vinnigen afkeer van alle armoede van mijn nieuw vriendinnetje gerekend. Met een ruk stond ze op, keek veront waardigd in de richting van het lompen vrouwtje en stevende op haar hooge hakjes in de richting van den vijver. Blijkbaar wilde zij niets met bedelarij en dergelijke onaangenaamheden te doen hebben. Een oogenblik dacht ik erover, haar te volgen, haar oogen trok ken mij als het ware naar haar toe, maar ineens dacht ik aan Annette, de lieve, eenvoudige kameraad, daarginds in het verre Holland, die altijd klaar stond te helpen, waar zij kon. Ik be greep ineens, dat ik als een idioot ge handeld had. Lang zat ik nog in diep nadenken verzonken op mijn bankje in het Lu- xembourg. Ik dook diep in mezelf on der en herkende plotseling alle gewich tigdoenerij, alle verwaandheid, allen twijfel, welke me van Annette wegge dreven hadden. En al het nieuwe, het vreemde, dat ik met zooveel verwach ting gezocht had, stond me eensklaps tegen. Dienzelfden avond reisde ik naar huis terug en den volgenden dag stond ik voor Annette’s deur. We waren het in een ommezien samen eens en trouwden binnen een maand. Nadien ben ik nog vaak met mijn vrouw in P-arijs geweest en altijd, als ik in het Luxembourg kwam, dacht ik aan het armoedige vrouwtje met haar rimpelige, oude handen. Als ik een poos weg ben geweest, verlang ik steeds weer naar Holland en ik weet, dat er niets op de wereld te vergelijken is met onze hooge luchten, onze wijde velden en onze zilveren piassen, vol riet en waterlelies. En ik weet ook, dat mijn stille, pretentielooze Annette, die voor ieder mensch een goed woord heeft en die nooit uit haar humeur is, het wint van alle mooie vrouwen met filmsterren bekoorlijkheden om van te watertanden. •samen het gymnasium en lazen Ovidius en Rilke, Ronsard en Shakespeare op een bankje in het park. Annette, met haar helder hoofdje, haar zuiver- beljjnd, extatisch gezichtje, haar hel deren lach, was voor mij tegelijk droom beeld en werkelijkheid: ik beminde haar, vóór ik wist, wat liefde was en ik bleef aan haar gehecht, óók in de jaren van verwildering, waarmee ik mijn studenten-tijd aanving. Zij was mijn goede engel, mijn kameraad, mijn vertrouwde, óók, toen er tusschen ons reeds lang het groote misverstand, waaraan ik alleen gehuld droeg, gerezen was, het misverstand, dat mij geduren de langen tijd eenzaam en arm zou maken. Op een bepaald oogenblik, ik zal toen ongeveer twintig jaar zijn geweest en ik was al twee jaar student, werd ik me n.l. bewust, dat ik geen advocaat kon en wilde worden. De geest mijner artistieke voorvaderen, die schilders en graveurs waren geweest, werd vaardig over mij, ik kwam, was het toeval of opzet, plotseling in aanraking met vrienden, die in mijn gaven geloofden en ik stortte mij hals over kop in den heerlijken roes, welke alle maatschap pelijke overwegingen kapot slaat en dien de jeugd verkiest boven het verstandig overleg, dat bijna altijd automatisch een succesvolle carrière inluidt. Ik gaf de brui aan mijn juridische studiën, ik ging bij een bekend schilder in de leer en wijdde mij, tot groote van mijn ouders, brave schen, die van geen kunstenaarschap en hooggestemde idealen wilden weten, ge heel aan den dienst van St. Lucas. Ik heb er geen spijt van gehad. Mijn werk is mij lief geworden en ik weet nu, dat hoord dat men iets kon leeren dan door een reeks van mislukkingen? ’k Zou je niet graag vertellen hoeveel fotopapier ik verknoeid heb voor 't me gelukte drage- lijke afdrukken en vergrootingen te ma ken Bij vele psychologen neemt de bespre king van het minderwaardigheidsgevoel een belangrijke plaats in, speciaal bij Adler die hier in den Haag meermalen lezingen heeft gehouden, en in 1937 in Schotland is overleden. Volgjens hem ontstaat zulk een minder waardigheidscomplex uit orgaanminder- waardigheid.verwaarloozing of verwen ning Orgaanminderwaardigheid d.w.z dat men zintuigen heeft die niet voldoende functioneeren of verder lichamelijk niet tegen de levenstaak is opgewassen Een kind dat mank is kijkt met jaloersche blikken naar zijn hollende kameraadjes hij kan niet mee doen. Hij denkt: ik kan nu eenmaal niet wat een ander doet, en zal den moed laten zakken, in zichzelf wegkruipen en een stille, eenzelvige jongen worden. Of hij kan probeeren dit manco te compenseeren en in iets anders uit te blinken nuwachtigheid om vóór twaalven thuis te zijn, op zijn hoofd te zetten, inplaats van zijn alpinomutsje. Maar dit doet eigenlijk niets ter zake. Het spatbord gaat het ’m om! En dat kleppert. Het kleppert soms heele fuga’s, zacht beginnend, op ’t laatst twaalfstem- mig. Het radergestel zorgt voor de be- noodigde klepperkracht. En daar Kees veel fietst, heeft hij zoo langzamerhand alle voorkomende toon aarden in majeur zoowel in mineur be studeerd en profeteert nu. Tot in het griezelige juiste volgens me vrouw Tafeldans. Zijn keel- en spatbord- voorspellingen hebben zóó’n vermaard heid gekregen, dat voor enkele jaren een instituut voor weersvoorspelling in de cou rant hem gehuurd heeft. De professoren konden niet tegen hem concurreeren. Terwijl zij de kaarten be studeerden, windkracht maten en wat dies meer zij, rammelde Kees even aan zijn fiets en zei met de hem eigen be slistheid: Oei, oei, dat gaat mis! ter wijl de uitkomst van de berekeningen juist warm weer gaf. Men bood hem een jaarcontract aan en het rammelen ging gesmeerd. Nooit een foutje in de voorspelling! De courant ging tabel met urenverd<”?ling op te totdat de krach kwam! Kees’ fiets begaf het en op zijn keel alleen dorst hij niet aan. Het gezellig samenzijn op de vergade ring. deed door het stempel van deftig heid. dat daarop steeds gedrukt was. ver langen naar een meer gezellig onder onsje, waar men zelfs tot na half elf zou kunnen blijven. We lezen dan ook in de Notulen van de vergadering van den 3e van Hooi maand 't volgende: „Onder aggreatie van de Heeren Beschermers is beslooten, dat uit aanmerking van den bloeienden staat van dit Genootschap en de veel vuldige Moeite, welke de gewone Leden Bestuurders van tijt tot tijt zich geeven, dezelve jaarlyks een Vischmaaltje onder hen zullen houden, waartoe den tijt nader zal bepaald worden.” ’t Huis van den Heer Vlieg scheen niet groot genoeg te zijn om alle leden voor de algemeene Vergadering te ont vangen. Men kreeg verlof deze vergade ring te houden in ëen vertrek van het Prins Maurits Huis en er werd vastge steld, dat de Voorzitter voor den schoor steen aan eene tafel met groen laken be kleed in een armstoel zou geplaatst wor den. De Heeren beschermers zouden in drie gedistingueerde groote armstoelen ter rechterzijde van den Voorzitter zitting nemen, terwijl de Bestuurders stoelen kre gen met groen laken bekleed. De groote a.s algemeene vergadering bracht heel wat administratie mede. Men regelde al les buitengewoon punctueel’t inhalen en verwelkomen der Heeren Beschermers, ’t bezorgen van den maaltijd, enz., enz. Zelfs ’t loon der knechts werd genotu leerd. De dienaar van Ds. van Spaan kon ’t bij die gelegenheid natuurlijk niet al leen af, en zoo werd besloten, dat men nog andere knechts voor dien dag zou aannemen, zullende de gewone knecht van dit Genootschap van de voordeelen die er mogtén vallen, de helft trekken en de overige helft onder de andere knechts verdeeld worden.” wordt vervolgd). ik, intuitief, in dien dwazen, roekeloozen tijd, welke nu zoo ver achter mij ligt, het juiste gekozen heb. Mijn goede moeder is dan ook reeds sedert lang verzoend met het denkbeeld, een lang harig, onconventioneel individu, die nu en dan exposeert en van de hand in den tand leeft, tot zoon te hebben en ik ver denk er mijn vader, die kaaskooper ge weest is en zijn schaapjes op het droge heeft, zelfs van, dat hij op de sociëteit de uitgeknipte recensies van het plaat selijk dagblad, betrekking hebbende op mijn oeuvre, aan al zijn bridge-kennis- sen geregeld laat zien. Neen, ik betreur het waarlijk niet, dat ik mijn muze ge volgd heb. Maar wat niet zoo mooi was: met de onstuimigheid der jeugd wierp ik mij, toen ik eenmaal de banden met de aca demie verbroken had, op de genoegens en de strubbelingen van het bohème- leven en keerde alles, wat mij aan mijn kindsheid kluisterde, den rug toe. Alleen met Annette bleef ik bevriend. Ik ver huisde naar de hoofdstad, huurde op een der schilderachtige, oude grachten van het centrum een zolder met Noor derlicht en werkte nu en dan als een bezetene. Was de arbeidsbezieling voor bij, dan zat ik urenlang in een Jordaan- café’tje met een kunstbroeder te „hoo rnen” of ik verdiepte mij in de brieven van van Gogh. Ik' werd wat de men- schen noemen een zonderling. Ik begon mij in te beelden, dat ik niet met An nette trouwen moest, een denkbeeld, dat ik altijd met een zekere voorliefde in de diepste diepten van mijn hart be waard had, omdat het huwelijk alle in spiratie doodt en van iederen wilden zwerver een „bourgeois satisfait met bezitswaanzin” maakt. Ik wilde vrij blyven. Daar ik Annette nooit officieel mijn liefde verklaard had, jonge men schen praten veel minder gemakkelijk over hun ziels-aangelegenheden dan men gewoonlijk wel denkt, kon ik mij, zonder mij in verklaringen te begeven, gemak kelijk terugtrekken. Ik vond echter den moed niet, de deelgenoote mijner eerste droomen openlijk te veronachtzamen. Ik bezocht haar nu en dan en ontweek, zoo goed als dit mogelijk was, haar ernsti- gen, vragenden blik. In een bepaald op zicht was ik een ergerlijk huichelaar geworden. Toen ik op een goeden dag verrast werd met een legaatje van een verre nicht, vertrok ik naar Parijs. Ik bezocht Chartres en de' Sainte Chapelle en voel de me groeien. Ook dronk ik veel amer- Picon op de café-terrassen van den Boulevard Saint-Michel. Overgegeven aan de charmes van de Lichtstad begon ik; voor het eerst van mijn leven, An nette werkelijk te vergeten. Op een zonnigen Augustusmorgen zat ik met m’n schetsboek in het Luxem bourg. De lucht was geurig en frisch, in den vijver dreven de bekende bootjes van de spelende kinderen. Naast me zat een aardig meisje, een kleine Parisienne Het was een heele drukte bij den fiet senmaker. De professoren verdrongen zich om de weer en kleppermachine en men had het spatbord in watten verpakt om onnoodig verschuiven tegen te gaan. Het geleek een operatie van een héél duren patiënt. Intusschen stond de tele foon aan het weersinlichtingen-bureau niet stil en moest men de rubrieken in de courant staken! De geleerden grepen tenslotte in arren moede weer naar hun inmiddels opgebor gen instrumenten en eiken dag waren de voorspellingen fout. Maar dank zij het zéér vakkundig op treden van den fietsenmaker verliep de reparatie zóódanig dat het spatbord klep- perig blééf. Er was zelfs een toonaard bijgekomen: Qmajeur! „Beteekent bewolkte lucht met temperatuur om het vriespunt om streeks 3 uur ’s middags” vertrouwde Kees me toe. Alleen hoop ik dat ze me nu maar, een banden-bon geven, je kunt het beste rijdend voorspellen. Zoo’n stilstaande rammel geeft toch niet den juisten in druk En de banden die er nu op liggen zijn eigenlijk nog héél goed, maar vijf scheuren in ’t canvas! Enfin, je kunt nooit weten. Beste Vriend. Je vraagt me, je iets te vertellen over minderwaardigheidsgevoelens of dito complexen, waar tegenwoordig zooveel over gepraat wordt. Een van je collega’s op het kantoor kwam zelfs met het vol gende verhaal: hij is met een stevigen honger thuisgekomen, licht den deksel van het schaaltje op en ruikt den doordrin genden geur van aangebrande groente „Ik wou een paar hartige opmerkingen daarover maken, maar zóór ik iets kon zeggen, riep mijn vrouw: Man, denk toch om mijn minco !Eerst snapte ik er niets van, maar ze bedoelde haar minderwaar digheidscomplex, dat zou lijden als ik iets zei over aangebrande groente. Nu is je vraag, in hoeverre het gepraat hierover gerechtvaardigd is. ’t Spreekt vanzelf, dat ik het gecoquetteer van dat in de kookkunst nog onervaren vrouwtje met haar „minco” even belachelijk vind als jij. Zéér ten onrechte wordt hier een psychologisch schild opgeheven om eiken aanval af te weren en elke zakelijke cri tiek onmogelijk te maken. Aan den an deren kant is het ook bedenkelijk, wan neer haar man als fijnproever de na tuurlijk in ‘t begin eenigszins twijfelach tige producten van vrouwliefs kook kunst scherp critiseert. Ze kan dan moe deloos den heelen boel er bij neergooien met de gedachte: Ik kan hem tóch niets naar den’zin maken Nu, dan probeer ik ook niets meer. Wie échec op échec lijdt, verliest op ‘t laatst den moed nog iets te beginnen. Dat is verkeerd, zal je zeggen. Ende desespereert niet. De tanden op elkaar, vol- houden, doorzetten, dat is het parool. Ze ker, maar iemands weerstandsvermogen moet tamelijk groot zijn, als dat wil ge lukken Even goed als de draagkracht van een brug afhangt van den spanningsboog, hangt ook iemands geestelijk weerstands vermogen af van den spanningsboog van zijn ziel. Hoeveel teleurstellingen hij kan verdragen, zonder te breken. Want er zijn veel van die geknakte levens, die belast zijn geweest boven hun draagkracht. En toch is het waar: ’t is goed voor een mensch als hij zooveel teleurstellingen leert verdragen als slechts mogelijk is. ’t Zijn niet alleen op culinair gebied verwende mannen, je kent ze wel, die menschen die geen hart maar wel twee magen hebben, die zoo den moed Dij hun vrouw er uit halen, ’t Zelfde doen vele vrouwen bij hun mannen. Brengt hij een cadeautje voor haar mee, ze vindt het niet mooi genoeg, of te duur, althans: ze heeft er iets op te vitten, de bloemen die hij koopt zijn nooit naar haar zin en véél gauwer verwelkt dan die zij neemt („maar jij hebt ook nérgens idee van”) met het resultaat, dat de man niets meer doet, wat weer de klacht bij vrouwlief i uitlokt, dat haar man lang niet meer zoo attent is als in het eerste jaar van hun i huwelijk Maar ze vergeet, dat door haar 1 nurksche houding ze zelf hiervan de i schuld is. Sarfien doen de ouders dikwijls zoo te- 1 gen hun kinderen. .Geef maar hier dat ding, ’k doe het zelf veel vlugger jij kunt 1 het toch niet” hoe dikwijls rukt een 1 driftige vader of moeder het kind niet 1 iets uit de hand met een dergelijken uit- 1 roep. 1 Het kind kan t ook inderdaad niet. 1 maar hem wordt tevens de gelegenheid ontnomen iets te leeren Hebt u ooit ge- 1 Kinderen met een aardig gezichtje worden niet zelden op school en daar- buiten voorgetrokken, van hen neemt men extra notitie, terwijl de leelijken, die met t verkropte afgunst kijken naar de „lieve- lingetjes” zich als verschoppelingen gaan j voelen. Hoeveel zullen schele kinderen niet te lijden hebben, als ze dagelijks moeten hooren, dat ze de mooiste niet zijn! Bijziende of hardhoorende kinderen worden op school en bij sport en spel niet zelden voor lui, dom of suf gehouden, al zijn ze dat heelemaal niet. Juist die kin deren hebben een liefdevollen steun noo dig om niet gepijnigd te worden door de gedachte, dat ze minder zijn dan hun bevoorrechte klasgenooten. Er zijn gevallen bekend van genieën, die op schitterende wijze hun orgaanmin derwaardigheid hebben overwonnen, door ondanks hun zwakke organen iets zeer bijzonders te bereiken. De stotteraar Demosthenes werd een groot redenaar. Milton schiep zijn beste werk na Zijn blindheid. Beethoven componeerde zijn schoonste scheppingen toen zijn gehoor bijna was verdwenen. Andere onderzoekers (b.v. Haberlin in zijn boekje over „Minderwaardigheids gevoelens”) vinden dat Adler het orga nische defect sterk overschat. Volgens hen is het minderwaardigheidsgevoel van zedelijken oorsprong en hecht zich pas secundair aan die defecten. Hoe het ook zij: de genezing is hier voornamer dan het met zekerheid constateeren van den oorsprong. Want een feit is het, dat vele menschen door hun gevoel van minder waardigheid als ’t ware opgevreten wor den. De oorzaak kan in laatste instantie ook liggen bij vitzieke opvoeders, aan wie de kinderen het nooit naar den zin konden maken Niet zelden is dit het lot van kinderen, die een tweede moeder krijgen. Die wel verrukt is over de eigen spruit, maar het kind van haar man als een las tig en ongewenscht aanhangsel beschouwt, dat ze het liefst tot een Asschepoester zou degradeeren. Geen wonder dat de zoo in een hoek geduwde droomt van een prins, die haar boven de andere zusters zal verheffen. Of het lot van meisjes, die eigenlijk een jongen hadden moeten zijn naar den wil van de ouders. Wét ze ook doen het is nóóit genoeg, ze staan voor een muur, die hun alle uitzicht beneemt. Of van onbegaafde kinderen, waarvan de vaderlijke eerzucht een gymnasiale en academische studie eischt, die veel te zwaar voor hen is. De overmaat van eischen heeft geen verhoogde prestatie tengevolge, maar slaat om in het tegen deel ze spannen zich niet meer in. om dat toch alles nutteloos is. ’t Klinkt op het eerste gehoor zonderling maar toch is het zeer goed verklaarbaar, dat hetzelfde resultaat kan ontstaan bij een tegengestelde oorzaak, n.l. bij over matige verwenning Juist in de eerste levensjaren moet een kind leeren tal van moeilijkheden te overwinnen. Als die alle uit den weg worden geruimd, als een kind geprezen wordt om allerlei eigenschappen, die het misschien heeft, maar waarvoor het zich nooit heeft ingespannen (aardige krullen, mooi gezichtje) zal de zoo ver heerlijkte kleine majesteit bij elke moei lijkheid de toevlucht tot een volwassene nemen. Als er een zakelijke prestatie ge vraagd wordt, zooals b.v. in de school, schiet hij te kort Zich écht in te spannen heeft hij niet geleerd*— ook hij vlucht als eeuwig onbegrepene in een slappe houding van minder te zijn dan een ander Zulke menschen kunnen de grondpro blemen van het leven, n.l. de verhouding tot den medemensch. de kwestie van het beroep en de vragen van liefde en huwe lijk niet bevredigend oplossen (de ver houding van den mensch tot God laat ik ditmaal buiten bespreking) Zeer velen van die door het leven teleurgestelden tobben met deze fundamenteele kwesties, die ieder apart een uitvoerige bespreking zouden eischen. Zeker is één dingaan hen moet het besef worden bij gebracht, dat ze over het leven een verkeerde mee- ning hebben, ze moeten nieuw getraind worden in moed, zelfvertrouwen en so ciale belangstelling. Als ik je één raad mag geven heb je kinderen lief met een sterke liefde. Een liefde die met blijdschap iedere prestatie van hen waardeert, maar luiheid en slap heid onverbiddelijk afkeurt. Wees niet bang als ze zich eens teleurgesteld voe len leer hen sterk te zijn, stel hen voor een taak die ze één kunnen maar eisch die ook geheel. Hartelijke groeten van je vriend INTIMUS Ze sloeg na een poosje verbaasd haar oogen op, legde in een opwelling van dankbaarheid haar armen om zijn hals en fluisterde: O, Frank, wat ben jij dapper. Een flauw glimlachje kwam om haar lippen, toen ze voortging: Eigenlijk dacht ik, dat ik al ver dronken was en... dat de haaien om mij vochten. Nu lachte nij ook weer, toen hij zag, dat Elly geen nadeelige gevolgen van het onvrijwillige bad zou ondervinden. Hij voelde zich in den zevenden hemel bij haar omhelzing en zonder aarzelen drukte hij een kus op haar lippen, waar over ze in het geheel niet boos was, zelfs geen weerstand aan poogde te bieden. Toen mijnheer Masters van de moe dige redding hoorde, fronste hij heel even zijn wenkbrauwen, maar toch liet hij Frank alles vertellen, zonder hem in de rede te vallen. Dat heb je prachtig gedaan, m’n jongen, zei hij mét een zonderling glim lachje. Ga je nu dadelijk verkleeden; in droge kleeren steken, en kom dan over een uur met ons soupeeren. In dien tijd zal ik eens ernstig met Elly praten. Toen Frank Rutgers weg was, wendde de oude heer zich tot zijn dochter. Zoo, en nu moet jij mij eens een explicatie geven van het geval. Maar Frank heeft toch alles al verteld? antwoordde ze verlegen en met een verdacht kleurtje op haar wangen. Frank?... Ja, hij heet Frank Rutgers hij heeft mijn leven gered. Ik heb hem lief en hij mij. Zoo ineens? Ze schudde het hoofd zonder te ant woorden, maar Masters behoefde geen verdere verklaring meer. Zoo, zei hij vriendelijk, naaar toch merkwaardig langgerekt, en die mijnheer Frank Rutgers zou zeker nooit den moed gehad hebben, aan jou zijn liefde te verklaren, als dat intermezzo er niet geweest was? Ze sloeg haar oogen neer. Hoe bedoelt u dat, paps? Kom kindje, zei Masters vriende lijk, je wilt toch niet beweren, dat jij als onderwijzeres niet weet, dat er bij Zandvoort geen haaien zijn en je wil toch zeker ook niét beweren, dat jij met je kast vol medailles van zwemwedstrij- den door een jongeman uit het water gehaald moest worden? Ze antwoordde niet en keek naar den grond, maar de oude man legde zijn hand onder haar kin en keek haar recht in de oogen. Hij drukte een kus op haar mond en zei zacht: Jij kleine intrigante, scheer je weg. Ik spreek je straks wel, als Frank hier is, om z’n aanzoek te doen en dan zal ik hem eens netjes vertellen, dat hij reeds voor zijn huwelijk door z’n aan staande vrouw bedrogen is. EnKees, wat voor weer hebben we morgen.Ik wil op de fiets naar Arnhem en trap liever zonder jas, snap je!. Laat je jas gerust thuis, er komt geen spat regen. Alleen tegen elf uur komt er wat wind, maar die gaat om vijf uur weer liggen!. Wel gemakkelijk als je een kennis hebt die je zoo nauwkeurig omtrent het weer kan inlichten! Maar heusch.het is écht waar,.hij wéét het, die Kees. Het is soms beangsti gend zoo juist zijn voorspellingen uitko men! Om van te griezelen, vond me vrouw Tafeldans, ik durf het haast niet meer aan hem te vragen! Maar ik vind het nogal gemakkelijk en daar ik niet gauw griezel, maak ik dank baar -gebruik van zijn profetische woor den Kees is als een loopende of rijdende barometer. Het laatste natuurlijk als hij op zijn fiets zit. Dit is geen flauw mopje, want die fiets vormt mede een wezenlijk deel van zijn voorspellingsgave! Nieuwsgierig ben ik niet, maar ik heb hem wel eens gevraagd hoe of zijn voor uitziende blik werkt, en het bleek heele maal geen hokus-pokus of odele-bode te zijn: Ik voel het. aan m’n keel. Als we kouder weer krijgen heb ik weer last, ellèndig is dat! En mijn fiets trouwens bevestigt dat altijd.Hoe- zoo? Dan kleppert mijn spatbord. en naar mate het op verschillende toonhoog ten kleppert bepaal ik, in combinatie met mijn keel, den vochtigheidsgraad en windkracht. Soms is het een bepaalde c- dur klepper, dan is er geen vuiltje aan de lucht, maar kort geleden, met die idiote windhoos, toen Schraap m’n buurman m het belastingkantoor is gewaaid (nét In den ontvanger zijn armen) toen was het bepaald Atonaal!. Of op z’n minst plu- ritonaal!!!! U zult wel begrepen hebben, dat Kees muzikaal onderlegd is. Hij speelt saxofoon en heeft dus vanzelf een sterk ontwikkeld gevoel voor klepper- en neusklanken, spe ciaal onder een bepaald trillingsgetal. Meer populair gezegd, waar de muziek ophoudt en de chaos begint. Gezien zijn fiets is de verklaring van zijn voorspellingsgave betreffende het spatbord héél geloofwaardig. Het buizen- gestel, waarop hij zich langs ’s-Heeren wegen voortbeweegt, is verroest. Héél erg zelfs! Alles er aan is lak- loos en bladdert. Op zijn zadel bevindt zich het onafscheidelijke zadeldekje dat hij gepresteerd heeft, op een avond, in ze- zelfs zóóver nemen, Ik herinner me als den dag van gis teren dien wonderlijken, bewogen och tend in het Luxembourg, tien jaar ge leden, toen een haveloos, grijs vrouwtje me genas van de laatste weifeling, welke m’n liefde voor Annette dreigde te doen stranden op de klippen van het misverstand en de onbezonnenheid. Ik heb Annette vanaf mijn jeugd ge kend. We speelden samen op de breede singels van het propere Hollandsche stadje, waarin ik geboren ben, we be klommen in later jaren samen den Dom, van bouwkunst, waaraan mijn hart ze elkaar bij het bootenhuis en Frank geweest, we bezochten, ouder geworden, jurk betooverend uitzag. Weldra waren ze meer dan een kilo meter van het strand verwijderd. Ze speelde met haar handen in het kielzog van het ranke bootje en stoorde zich niet aan de eerlijk gemeende waarschu wing van Frank, om niet zoover over den rand te hangen. Of het kwam, doordat Frank plotse ling een onverwachte beweging met het roer maakte, of dat een golf aan het bootje eensklaps een wending gaf, een feit is het, dat Elly met een verschrikt gilletje in het water plonsde. Onmiddellijk zette hij den motor af en zonder zich te bedenken, sprong hij haar na. Toen hij zelf voor de eerste maal bo venkwam, was er van het meisje niets te zien en met schrik herinnerde zich, dat ze niet zwemmen kon. Eensklaps zag hij een hoofd boven het water uitkomen en met alle krach ten, waarover hij beschikte, schoot hij in haar richting. Voor hij de drenkelinge echter had kunnen bereiken, verdween ze opnieuw. Twintig meter verder kwam ze weer boven en voordat ze ten tweede male kon zinken, schoot hij als een pijl uit een boog door het water en kon haar nog juist bijtijds bovenhouden. De motorboot was meer dan twintig meter afgedreven, maar hij hield vol en eindelijk wist hij het half bewustelooze meisje in het bootje te krijgen. In dat oogenblik wist hij niet anders te doen, dan haar kleine, blanke handjes te streelen en liefkoozende woordjes te fluisteren. Hij wilde een kus op haar natte wangen drukken, maar wist zich nog tijdig te beheerschen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 10