HAAGSCHE COURANT
KIEZEN
LETTERKUNDIG BIJBLAD
Wipplank
De geschiedenis
het kunst-
van
VAN DE
genootschap onder den zinspreuk
Kunstliefde spaart geen vlijt
DE DETECTIVE
- Zaterdag 23 Augustus 1941, No. 17961 fc 4 p 3
Intieme brieven
DE INGANG
DE
Letterkundige Kroniek
TOEGEZONDEN BOEKEN
(Zie Lett, Bijbiïd vm 16 Augustus
bloemstukken
Beste Lisa,
er
INTIMUS.
gaan
H. G. C.
al zijn voorspoed en tegenslagen heeft ge-
slinger gaat licht
dag
I
„Faqade”,
A. W.
selijk aan.
De portier rijst naast mij op.
Misschien jaraagt hij zich af, waar ik
zoo naar tutfr.
Ik sta buiten.
Ergens begint een klokje te luiden...’
opgerezen," dat ik
haar verschijning
én zij kraakt van
haar zuiver cos-
door
PH. LA CHAPELLE
II
Eindelijk brak de langverwachte
van de eerste algemeene Vergadering aan,
zijnde de 15e van Wijnmaand 1772 op den
huize van Prins Maurits van Nassau. De
maaltijd volgende op de Vergadering,
werd den leden kosteloos aangeboden. Men
scheen dit toch echter bij nader inzien een
handelen op te grootscheepfeche basis te
vinden, want, zoo lezen we in de Notulen,
..naderhand bij het houden van den vrien
denmaaltijd werd door alle de leden een
parig vastgesteld, dat elk die voor het
toekomende den maaltijd geliefde bij te
wonen, daarvoor betalen zal, telken reize,
de somma van vijftig stuivers, zullende
dit besluit bij de eerste uitschrijvingsbrief
allen de leden worden bekend gemaakt
en derzelve gehouden zijn veertien dagen
tevoren te antwoorden, of zij de vergade
ring en maaltijd beide al of niet gelieven
bij te woonen.”
Kunstliefde geraakte van lieverlede tot
zulk een bloei, dat een ieder in den lande
nu van het bestaan afwist, ieder ontwik,
keld Hagenaar interesseerde zich er voor
Bii nationale gebeurtenissen was een van
vragen die men zich stelde; Wat ré-
de tafel en den maaltijd vereischt wordt,
uitgezonderd wijn, bier of andere dran
ken en dat Bestuurders hem vast zullen
betaalen voor 75 personen, eiken persoon
vijf gulden en vijf stuivers, en indien het
getal der koomende Leden meerder dan
75 is, dat in dit geval voor elk Lid zal
betaald worden dezelfde som van 5 5.
doch indien het getal der koomende Le
den minder dan 75 is, dat hierdoor in de
bovenstaande bepaaling geen verandering
•zal plaats hebben, maar de betaling voor
75 persoonen zal gedaan worden.”
Van nijd en afgunst hetzij van andere
dichtlievende genootschappen of van par
ticulieren scheen Kunstliefde altoos Veel
te lijden te hebben. Althans de voorzitter
deelde mede, dat de eeuwig wangunstige
Nijd ons nog steeds woedende aanbrult
en de vitzieke Bedilzucht en Lasterzucht
zich een troon trachtten te stichten ter
verbrijzeling onzer eere. Voorts werd op
de algemeene vergadering besloten om
over te gaan tot het doen drukken der
Handelingen in navolging van alle ge
letterde genootschappen. En om hier op
het besluit dezer Broederschap te weten,
zal de Knecht van het Genootschap elk
der leden eene witte en eene zwarte
boon ter hand te stellen en daarna we
derom rond gaan op dat ieder Lid naar
zijn goed vinden een dier boonen in een
zakje zouden kunnen werpen; zullende de
meerderheid der witte boonen dit voor
stel doen doorgaan, en de meerderheid
der zwarte boonen „hetzelve van de hand
te wijzen.” Na inwerping bleek, dat er 46
witte, 5 zwarte boonen waren en dat dus
het voorstel met eene zeer groote meer
derheid goedgekeurd was.
Den 26e van Slagtmaand 1777 trof het
Genootschap een slag door het overlijden
van een zijner Beschermheeren, Mr. Jan
Hudde Dedel, voorzittend Burgermeester
van ’s-Gravenhage. Na voorgaande raad
pleeging werd besloten ’s-mans roeni-
Elke ingang van huis of hof doet ons
den allereersten keer, nat wij er binnen
treden, iets aan.
Is er in eiken mensch dat zesde zin
tuig, dat ons zooveel laat weten, en dat
zonder dat wij het beseffen haast altijd
onfeilbaar is? Men drukt op de schel
van een huis en staat in de gang.
Daaromheen is het leven van diege
nen, die het bewonen, geregeld in en
uitgaan.
Er is nog een tweede bij betrokken, en
dat is die arme Fred. *t Staat vast dat hij
van je houdt. Hij is een slappeling, schikt
zich graag onder je leiding. Natuurlijk
kan dat op den duur jou niet bevredigen,
en dat is de reden waarom ik je niet
geestdriftig kon feliciteeren, toen je je
een jaar geleden met hem verloofde.
Maar je moet je losmaken uit dit dilem
ma. Je moet van tweeën eenJe engage
ment met Fred verbreken of den omgang
met Louis geheel staken en trachterr hem
uit je gedachten te bannen, hoeveel moeite
„Voor mij Tc heb nu een steun, mijn-
[heer, ik vertrouw
Zo mij de spotternij of de afgunst
[hoonen wou,
Dat gij voor de eer der sexe en die t
[der kunst zoudt waaken.
En straks U van de zaak een point
[d’honneur zoudt maaken
Gij zijt wel zo galant, dat een uit
[Uw getal
Zich als men eertijds deed mijn Rid-
[der noemen zal.”
Het nieuwe vrouwelijke lid werd met
gelijke munt betaald, althans een keer
dicht van eveneens 114 regels, waarin
haar groote eer werd bewezen, vloeide
uit de pen des Heeren Beyers.
Dinsdag den 7e van Wintermaand'werden
de leden in een buitengewone vergadering
•bijeengeroepen Men moest maatregelen
nemen in verband met het steeds wassen.,
de aantal leden met betrekking tot het
zoeken naar een geschikt vergaderlokaaL
Een rekest gericht tot de edele groot
achtbare Heeren Schout, Burgermeesteren,
Regeerders van ’s-Gravenhage bevatte ’t
verzoek om een „bekwame plaats in eene
der openbare gebouwen dezer stad en een
zoodanige jaarlijksche somme van pen
ningen tot goedmaking der noodwendige
en onvermijdelijke onkosten van het Ge
nootschap”.
Een speciaal bezoek aan den Heere
Bailliuw van Boetzelaer werd in het voor,
uitzicht gesteld om hem gunstig voor deze
zaak te stemmen
Kunstliefde telde niet voor niets zoo
vele aanzienlijken onder haar leden. De
uitslag op beide verzoeken beantwoordde
dan ook aan alle verwachtingen. Het oe-
haagde Edelachtbaren „om de Bestuurders
toe te leggen een jaarlijksche douceur van
drie honderd guldens, en zulks bij pro
visie en tot kennelijk wederzeggen toe,
te betaalen uit de Thesaurie deezer stad".
Voor Louis is die toestand ongevaarlijk.
Niet echter voor jou. Je wordt fijngewre
ven tusschen twee molensteenen. Je slin
gert tusschen hen beiden, kunt den een
niet liefhebben zooals hij wenscht, zoudt
den ander willen liefhebben en je weet
niet of hij dat wenscht^
Wat nu? De toekomst afwachten om te
zien of er zich vanzelf een oplossing voor
doet? Ik geloof het niet. Je zult steeds
meer verstrikt raken en kunt er tenslotte
niet meer uitkomen.
Kom, je bent zoo’n flinke zwemster. Als
je in een meer zwemt en je raakt ver
strikt tusschen'waterplanten, die zich om
je beenen of armen slingeren, wat doe je
dan? Wachten tot ze los réken? Neen, je
rukt je los voor het te laat is. Doe dat nu
ook Uit zelfbehoud.
Van je brief ben ik een beetje geschrok
ken al ben ik excuseer m’n eigen roem
anders niet voor een kleintje vervaard
•k Hoor je al mompelen: „Hm, dat zegt
m’n buurvrouw, die elf kinderen heeft,
óók”. Nee, Lisa, ik bedoel het ditmaal heel
ernstig.
Je bent nu een jaar met Frederik ver
loofd: ruzie hebben jullie niet, heel veel
contact evenmin en nu heb je een ander
ontmoet, die oneindig dieper indruk op je
gemaakt heeft dan het Frederik ooit ge
lukt is. Ik ken hem ook wek hij is chef
in een kunsthandel, waar ik af en toe eens
wat koop. Een zeer goed gekleed heer van
een verfijnde distinctie, 'k Zie het nog hoe
hij me een paar prachtige beeldjes liet
bekijken en met welk een llefkoozend ge
baar hij met z’n keurig verzorgde handen
die aanraakte. Iemand met een vrouwelij-
ken inslag, een man met een bijna deca
dente verfijning.
Dat hij je aantrekt, verwondert me niet,
vooral nu hij je kleine attenties bewijst.
Je zult me tegenwerpen, dat hij bij dit
alles volkomen correct is.
Daaraan twijfel ik niet; als ik het een
beetje plat mag zeggen: het is een liefde
op drie meter afstand. Zeker. Ik begrijp
best, dat jè hem graag eens bezoekt, dat
je den fijnen smaak bewondert, waarmee
hij zijn vrijgezellenwoning heeft ingéficht,
dat je graag luistert naar zijn tintelende
conversatie, die soms fonkelt als wijn in
een fijn geslepen glas. En ik zie je al
met een half schuldbewust, half onschul
dig gezicht vragen: Dat kan i k toch niet
helpen. Dat is toch heelemaal niet erg.
Nee, dat is het ook niet. Maar wèl erg
is, dat in jouw ziel een jammerlijke twee
spalt is ontstaan. Dat je voortdurend slin
gert tusschen Frederik en Louis. Dat je die
twee steeds vergelijkt, een vergelijking die
niet onvQorwaardelijk ten gunste van Fre
derik uitvalt. Nu weet je wel, dat ik heele
maal niet verrukt was van je verloving.
Ik vreesde, dat Fred als loods moest fun-
geeren, die je levensscheepje stuurde in
de veilige haven van het huwelijk.
Maar een huwelijk is geen vluchtha-
ven, waar je veilig geborgen bent voor
de stormen op de levenszee. Een huwelijk
is juist een enorm waagstuk: 't is het
samen met een ranke boot zich wagen op
den oceaan. Stel je voor, dat twee jongelui
op een peddelboot in de branding zijn.
Wee hen, als ze elkaar niet onvoorwaar
delijk vertrouwen. Wee hen, als ze niet
door trouwe kameraadschap verbonden
zijn, alles voor elkaar over hebben. Wee
hen. als ze niet zóó werken, dat elke hand
greep van den een die van den ander
steunt. Is het zóó tusschen jou en Fred?
Een huwelijk heeft veel meer facetten,
maar wederzijdsch vertrouwen is er toch
één van. Een verloving is een voorberei
ding van trouwen. Dat komt van
trouw.
Je liefde voor Louis heeft een vreeselijk
draaien ten opzichte van Fred tengevolge.
Als je hem eens bezoekt, wil je ’t voor
Fred niet weten en verzin je de zonder
lingste uitvluchten. Als hij je opbelt en
Fred is toevallig bij je, moet je je in de
eigenaardigste bochten wringen om een
aannemelijke verklaring te vinden.
Je moet kiezen. Ja, zal je zeggen, maar:
Kén ik kiezen? Zou Louis me willen heb
ben? Zou hij me vragen, als ik niet met
Fred verloofd was?
Jij denkt misschien als volgt: Een man,
f die me wérkelijk wil hebben, bekommert
zich niet om mijn verlovingsring. Er zijn
wel van die „rücksichtslose” typen, maar
regel is dat gelukkig niet. Met die opvat
ting misken je m.i. de mannen en de
liefde. Liefde is meestal niet iets, dat als
een bliksemstraal inslaat en het heele we
zen van iemand doorgloeit.
Neem aan, ik zie één meisje, dat me
•antrekt: ik vind haar mooi, aardig, ge
vat, hulpvaardig, kortom, ik zie bepaalde
eigenschappen in haar. Of ze die werkelijk
heeft, doet er weinig toe, als ik ze maar
in haar zie. Wanneer ik die ontmoeting
nu niet opvat als gelegenheid tot flirt,
maar in de hoop een levensgezellin te vin.
den, zal ik probeeren het meisje telkens
weer te ontmoeten. Daaruit kan dan een
warme liefde groeien. Maar als ik zie: dat
meisje is verloofd, dus gebonden, zal ik
me terugtrekken en het opkomende plantje
van de liefde trachten te verstikken.
Meestal zal dit in het begin ook zonder
groote moeite gaan.
je dat ook moge kosten
Als je Fred de toedracht van de zaak
vertelt, hem zegt, dat je ondanks alle
waardeering voor hem toch niet de liefde
voor hem kunt hebben als een vrouw voor
haar man, dat je meer moeder dan ge
liefde bent, dat je hem graag bij alles wilt
steunen, maar ook op jouw beurt steun
van hem verwacht hebt en dat hij dien
niet kan geven, dat je in een mah geeste
lijke rijpheid zoekt en hij nog een halve
jongen is, dan is dit alles heel onprettig
voor hem en zal hij zeker eenigen tijd
uit zijn lood zijn geslagen, maar deze
teleurstelling toch betrekkelijk gauw weer
te boven komen. Vooral als je hem niet
kwetst, niet scherp of onvriendelijk bent
alles doet op een voorzichtige (maar niet
halfzachte) manier, en toch beslist op een
afbreken van de verloving staat
En dan moet je afwachten. Of Louis je
zal vragen als je vrij bent, kan ik je niet
voorspellen. Bij verloving en huwelijk kan
je den gulden regel, geen oude schoenen
weg te gooien voor je nieuwe hebt nu
eenmaal niet toepassen.
Maar je kunt oneindig beter ongetrouwd
blijven, dan het leven door te gaan met
een man als Fred Of ik dien dan zoo
minderwaardig vind?
Heelemaal niet. Maar een energiek,
wilskrachtig, begaafd meisje als jij hebt
een man noodig, in wien ze haar meerdere
ziet. Nietzsche zei eens: 't Geluk van een
man is te zeggeni k wil; dat van de
vrouw, te zeggen h ij wil. In dje abso
luutheid mag dat niet waar zijn, ik ge
loof toch dat geen enkele vrouw in den
grond van haar hart een pantoffelheld
naast zich wenscht als haar echtgenoot en
als vader van haar kinderen.
Maar doe één dingneem een besluit
Ruk je los uit dien vernielenden twijfel.
Blijf niet hinken op twee gedachten. Kies.
En wees overtuigd van het hartelijk mede
leven van je vriend
terkarafje,
Over dat karafke ligt een lapje met
een rand van roode kralen.
Dit simpele waterkarafje met het eta-
mine lapje er over doet na de statie van
de trap verwonderlijk eenvoudig en hui-
gedrukt en achtergelaten, waardoor dit
alleen nog te schooner en te meer levend
was. X
Enkele van deze figuren in een huis,
die geregeld in en uitgaan, en er is een
sfeer geschapen, welke het huis nimmer
verlaat. Ik sta in de gang.
Rondom dezen ingang van het huis
zullen vele kamers zijn, en in den nacht
zal er ook worden geleden.
Ginds gaat mij een wagentje voorbij
en ik zie in een smal, wit gezicht. Een
jong zustertje duwt het voort...
Rondom dezen ingang worden door de
steeds met schatten verrijkte weten
schap en door bekwame handen, wonden
geheeld.
Achter deze gang weet ik een zwaar
zieke moeder met een nog zieker kind,
dat stervende is.
Nog geen vier weken geleden was dit
eenige, veertienjarige kind oogenschjjn-
lijk kerngezond. Het is niet te redden en
bij dit leed staat aardsche troost mach
teloos.
Diep in den nacht hoort men het pre
velen van koortsachtige, verdroogde
moederlippen:
Help ons! Dit niet!
Geef ons kracht!
Met een innig mededongen vervuld
buigt de zuster zich over het afgetobde,i
van smart vertrokken moedergezicht,
neer.
Een nachtlampje werpt een flauwen
glans door de kamer.
Zij buigt zich neer over het kind...
Ginder, ergens ver... ver weg, liggen
zwaar gewonde slachtoffers te wachten
op het bitteré einde. En niemand buigt
zich over hen heen.
Ik keer op mijn schreden terug.
Sta ophieuw boven aan de marmeren
trap en kijk naar de geschilderde ven
sters. waar het licht door flonkert en
verglijdt langs de twee palmen. Ik ga de
trap «veer af, die zoo blinkend is, als
was net onmogelijk, dat hier dagelijks
zoovele schreden op en afgaan. Ik ben
beneden en sta voor het plekje, waar
men dikwijls den portier ziet. Nu zit er
een zuster, met een smaller njutsje op
dan de andere, die epeens naast mij,
stond.
Achter den rug van een opstaand
kastje of schrijftafeltje, ik kan niet pre
cies zien wat het eigenlijk is, is zij bezig
met het een of ander werk. Ook zij
knikt mij toe, ofschoon ik haar nooit
eerder zag. Op den rug van het kastje
zie ik een slank klokje.
De kleine, ronde slinger gaat licht
heen en weer.
Plotseling valt mijnblik op een wa-
zei
alle binnenkomenden,
in de andere kamer is het een en
ander tegen den dorst...!
En mevrouw van Harkel voegde
met een zoet glimlachje aan toe:
Misschien interesseert u u voor de
huwelijksgeschenken... Die vindt u daar
ook.
Voor verdere conversatie was in het
begroetingsgedrang geen tijd. Des te le
vendiger waren de gesprekken echter in
het nevenvertrek.
v Tjonge, hoorde men een dikken
man zeggen, die een glas sherry in de
hand hield, dat is hier niet mis...!
Een magere dame met een bril boog
zich diep over de cadeaux en zei alleen
maar:
Toe maar... toe maar...!
Het was inderdaad geen kleinigheid,
welke daar lag uitgestald en eèn dikke
dame, die, met een taartje in de hand
Of Louis nu jouw kennismaking zoekt,
omdat hij zou willen trouwen, lijkt nu
uiterst onwaarschijnlijk. Hij is geboeid
door je charme, de sfeer van gezelligheid,
die je om je heen verspreidt, je gullen
lach, je gevatheid en slagvaardigheid
en meent, dien omgang zonder gevaar te
kunnen voortzetten, omdat je immers toch
verloofd bent, dus niemand er consequen
ties achter zoeken zal. Naar alles wat je
me verteld en geschreven hebt, geloof ik,
dat het zoo is
de
moest I
Kinderspelen verbergen niet zelden
een diepen zin. Het eentonig op- en neer
gaan van de Wipplank doet denken aan
het levensrhythme, dat zich gelijk in
heel de natuur ook openbaart in de per
soonlijke lotgevallen, vooral zoover deze
samenhangen met de onderlinge be
trekkingen tusschen de menschen, Nemen
wij niet allen, ieder op zijn wijze,
aan dit populaire kinderspel deel?
De plank, waaróp het spel wordt be
dreven. bevindt zich in wankelbaar even
wicht. Zoodra dit evenwicht zich stabi
liseerde, zou het spel onmogelijk zijn
geworden. Men spreekt met bewondering
of ook wel met naijver over evenwich
tige. huwelijken, gezinnen of vriend
schapsverhoudingen. Maar ook zulk een
evenwicht moet wankelbaar zijn om het
spel gaande te houden. Bleef het stand
vastig, dan zou alle beweging er uit zijn
en verveling zich van de betrokkenen
meester maken.
Men heeft de mislukking van menige
verhouding wel toegeschreven aan het
gemis aan levendigheid. Een te rustig
huwelijk, een steeds op hetzelfde peil en
op dezelfde hoogte stilstaand gezin, een
vlakke vriendschap zonder emoties stom
pen het gevoel af-ien dooden de belang,
stelling. En het is' een bedenkelijk tee.
'ken,, wanneer echtgenooten verzekeren,
dat ze „nog nooit iets met elkander heb.
ben gehad” of ouders pochen op hun kin
deren, die nimmer kibbelen.
Er is geen verhouding tusschen men.
schen denkbaar, waarin niet de ééne
partij boven en de andere onder
is. Eén van beide heeft de leiding, over,
heerseht de andere in meerdere of min
dere mate. Maar in een gezonde verhou
ding zal die leidende partij niet altijd
dezelfde zijn. Wanneer men spreekt van
den strijd tusschen de sexen of den
strijd tusschen de generaties, bedoelt
men hiermee, dat er een voortdurende
wisseling in overwicht is. Vandaag is de
man overwinnaar en morgen de vrouw.
Nu lijden de kinderen de nederlaag en
straks weer de ouders. Wie het ééne
oogenblik boven is, is het volgende
oogenblik onder en omgekeerd,. Weer
volkomen gelijk in den speeltuin, waar
het spel op de wipplank onmogelijk zou
zijn, winneer op ’t ééne einde een kind
zat, dat aanmerkelijk zwaarde.' was dan
zijn tegenspeler op het andere einde.
Dat op- en neergaan duidt niet slechts
op onze positie jegens den medespeler,
maar obk jegens her lot. Niemand gaat
het voortdurend vóór den wind, maar
niemand loopt het ook onafgebroken
tegen'. Het is, of er zich een regelmatige
afwisseling voltrekt in onze kansen en
mogelijkheden, in onze gedisponeerdheid
en stemming, in de houding, welke de
medemenschen jegens ons aannemen.
Licht en schaduw, regen en zonneschijn
volgen elkaar op. Met deze noodzakelijk
heid moeten wij vertrouwd raken als
iets, dat bij het spel des levens behoort.
Verbeiden wij ons bij de „ups”, dat
deze tocht naar de hemelen onverdroten
zal ^doorgaan, dan geraken wij op het
punt ,van stilstand verbijsterd en wij
achten ons verongelijkt, zoodra het on
vermijdelijke „down” zich aanmeldt.
Het kind op de wipplank houdt reke
ning met deze rhythmische beweging.
Zoodra het aan den grond raakt, geeft
het zichzelven een zetje, waardoor het
opveert. Maar een volwassene, die
aan den grond is geraakt en daar moe
deloos blijft zitten zonder opnieuw zijn
beenen te strekken, is een verloren man.
Hij blijft in den put en vindt daar zijn
eind, omdat hij het spel des levens niet
Ópveeren, kracht zetten, is hier
Kunstliefde doen Het antwoord lag als
vanzelfsprekend voor de handhet be.
stuur'Zou aan zijn vreugde of smart door
een gedicht uiting geven. Maar men las
dat gedicht en het werd in ruimen kring
bekend.
Tot de aanzienlijke leden behoorde ook
een zekere Freule G. C. de Lannoy. En
toen deze tot lid vah het Genootschap werd
gekozen, uitte zij haar dankbaarheid in
een vers van 114 regels: Ik citeer de vol
gende:
’k Beken, ik had die eer zoo stree-
[lend niet verwacht,
Nooit wierdt ze in ons gewest aan
[vrouwen toegebracht
En ik bedrieg mij zeer, indien ons
[in het kort
De toegang tot den Raad ook niet
[ontslooten wordt.
De Pleitbank, ’t vejd van Marsons
[rijk is eens geboren.
Mijn heeren Tc zeg U dank voor de
[eer aan mij beschoren.
Behalve het min of meer militante dat
de dame in haar karakter had hebben
we hier een aardig voorbeeld van voor
uitstrevende vrouwen-emancipatie. En
een beetje ge^tig.ondeugend gaat deze
jonkvrouw voort;
•Het viel niet te ontkennen, dat de
bruilofts-receptie der van Harkel’s een
gebeurtenis van den allereersten rang
was. De geheele opzet van deze ont
vangst herinnerde aan de gezelschappe
lijke hoogtij-dagen, zooals men die in
sommige romans en op het witte doek
der bioscopen kan leeren kennen.
Er was een knecht aan de deur, en
een andere imponeerende figuur in rok
in de vestibule, die plechtige, uitnoodi-
gende gebaren maakte naar een in leder
gebonden album, en wanneer ge daarin
uw naam had gezet, dan werd uw naam
met luider stemme uitgeroepen in de
suite, waar zich, op de plaats, waar
eenmaal de meubels hadden gestaan,
feestelijk gekleede menschen bewogen
tusschen uitgezóchte bloemstukken en
tropische palmen.
De van Harkels stonden in een flauwe
boog geschaard aan het Noordelijk
einde van de suite en er tusschen door
bevonden zich, (Vat benepen als eendjes
in een groep zwanen, de ouders en de
zuster van den bruidegom, die men het
kon aanzien, dat ze onder den indruk
waren van al dit plechtige en voornam^.
Mevrouw van Harkel droeg eeh
nieuwe, zeer moderne japon en van
Harkel zelf deelde luidruchtig en royaal
handdrukken uit aan allen, die zich
langs hem bewogen, om zich vervolgens
haastig te begeven naar het aangren
zend vertrek. Daar was namelijk het
buffet, waar de hulpkelner van de Har
monie ververschingen aanbood.
Wel bedankt... wel bedankt...
van Harkel tot
de vergaderingen, zoowel gewone als bui
tengewone, te doen plaats hebben in een
der vertrekken op het Huys van Prins
Maurits. Schooner kon het niet en het
laat zich begrijpen dat de eerste vergade
ring op Dinsdag den 28e van Winter
maand 1773, een feestbijeenkomst werd.
Ik vermoed dat de Heeren zich iet of
wat eenzaam begonnen te voelen. Althans
men besloot het getal honoraire leden uit
te breiden met drie Dichteressen. Deze
keuze, hoe kon ’t ook anders, lieten de
aanzienlijke dames 'zich zeer welgevallen
en zij namen op ’t allerhartelijkst de benoe
ming aan. Een der drie dames hono
raire leden Mevrouw P. J. Hennert.
geb. de Timmerman, had ondernomen
om de Tartuffe van Molière in Neder-
duitsche vaarzen over te brengen. Zij ver
zoekt nu het oordeel daarover van de ver
gadering. Men bestudeerde de vertaling
zeer nauwkeurig maar werd eraan toe
gevoerd dat „indien meer gemelde Vrou
we van het gemelde werk eenig openbaar
gebruik zoude gelieven te willen maaken
en het ter drukpersse leggen, zij zulks
verzoekt wordt te doen op haar eigen
naam, vermits de gesteldheid van dit Ge
nootschap tot het uitgeeven van tooneel-
stukken niet geschickt is”.
De algemeene vergadering werd gehou
den op den vierden van Oogstmaand 1774.
Zoo’n algemeene vergadering met de
daaraan verbonden maaltijd bracht voor
het bestuur heel wat moeilijkheden met
zich mede. Daarom was dan ook mede
werking van alle leden strikt noodzake
lijk en men moest tijdig laten weten of
men al of niet aan den maaltijd zou deel
nemen
De Kok Goedeszoon, kwam door ’t niet-
tijdig of in het geheel niet antwoorden op
den uitnoodigingsbrief voor genoemden
maaltijd, waarschijnlijk ook in moeilijk
heden, vandaar dat het volgende met hem
werd overeengekomen
„Dat de voorsz. Goedeszoon zal bezor
Voorts kreeg het bestuur vergunning on ^gen Linnen, Zilver en al wat verder tot
waardige gedachtenis door een Lijkzang
te vereeuwigen. G. Beyer was de ge
lukkige, dié een dergelijk werk
fabriciëeren.
Mr. Jan Hudde Dedel had in zijn tes- I
tament het Kunstgenootschap niet ver
geten, want in de vergadering van den
■8sten van Wintermaand werd bekend ge
maakt, dat de Edelachtbare aan het'Ge
nootschap had gelegateerd het portret
van Vondel, geschilderd door Philips de
Koning.
In de plaats van Mr. Dedel werd we
derom een Magistraat van ’s-Gravenhage
gekozen, n.l. de 'grootachtbare Heer Mr.
Johan Dierguens.
Hadden de couranten tot nog toe be-
kendmakingen van het Genootschap voor
niets opgenomen, thans melden de ge-
zamelijke Courantiers, dat ze dit niet
i meer konden doen en vroegen 3 stuivers
voor een korte, 6'stuivers voor een lange
regel. Men moest zich bij dezen eisch
wel neerleggen, doch besloot vanwege de
hooge kosten daaraan verbonden om in
’t vervolg alleente adverteeren in de
Haagsche en Rotterdamsche Couranten
en als ouder gewoonte in de Boekzaal
Dat het Genootschap nog steeds vele
vijanden had, merkte ik reeds vroeger
op. Er waren lieden, die niets ontzagen
om .'Kunstliefde bij de buitenstaanders in
een zwart licht te stellen. Maarmen
bekommerde er zich weinig om. Dat 't
echter den Bestuurderen niettemin ter
harte ging, blijkt uit ’t volgende
„De verwoede afgunst”, aldus de voor
zitter, „mooge ons haare dolle wraak
zucht toebliksemen, zonder iets dat
eenigszins steek houdt, voor den dag te
brengenwij keeren ons aan zulke
ijdele luchtverhevelingen en in het duis
ter schuilende Aterlingen niet.”
(Wordt vervolgt^
Wij staan in het voorportaaltje en
waar wij het allereerst op kijken is op
de breede, marmeren trap van de hal!
Die marmeren trap is haast ontstellend
zuiver, als kon het geen trap zijn, waar
over dagelijks zoovele voetstappen gin
gen en als kon het geen trap zijn, waar
over velen ook een zwaren gang moes
ten gaan.
Na even te aarzelen gaan wij die trap
op en draaien ons dan om. Door geschil
derde vensters op den achtergrond flon
kert het zonlicht en verglijdt langs een
paar palmen. Op dit oogenblik is het er
wonderlijk rustig. Het is ons als staan
wij in een aan ons reeds vertrouwde,
rustige kapel.
Er is een staande klok,welke steeds
door als in soberen, maar gaarne te ver
vullen plicht, het juiste uur zal slaan.
En elk uur zal steeds eiken n^orgen
en middag en avond en ook in den nacht
zijn beteekenis hebben.
Wij moeten verder en draaien ons om.
Wij zijn in de gang.
Links in de gang treft mij een wat
grootere nis, welke tot een rustig aan
doend open vertrek is gemaakt.
Ook daar zijn geschilderde vensters.
En onder die geschilderde afbeeldingen
drie aanhalingen van het Evangelie:
Waarom hebt gij gewankeld? Mat-
theus 14 vers 31.
Draag zorg voor hem! Lucas, vers 35.
Ik zeg u, sta op! Marcus 5, vers 21.
Het is nog altijd stil in de gang
Plotseling duikt er iemand naast mij
op, ik weet niet waar vandaan. Mis
schien vraagt zij zich af, waarom ik
daar zqo stil sta te kijken. Zij is zoo
plotseling naast mij---
een oogenblik van
schrik.
Het is een zuster
onberispelijkheid in
tuum. Onder den breeden kap stralen de
oogen in haar wat breed, moederlijk ge
zicht van een eeuwige jeugd.
Ik weet niet wie zij is.
In het licht, dat door de gang glijdt,
lijkt haar gezicht op een levend schil
derij van een van onze onsterfelijke,
gude meesters. Een oogenblik voel ik de
vreemde aanvechting een Wat ouderwet-
sche nijging voor haar te maken. Maar
omdat ik het niet doe, kijk ik haar wat
verdwaasd aan.
Maar alsof deze eerwaardige zuster
iets in mijn blik leest van wat er in
mij omgaat, glijdt er heel langzaam, als
brak de zon door een fijne, witte wolk,
een glimlach over haar lippen.
Zij knikt mij toe. als kenden wij elkan
der sinds vele ja ren en ik knik terug.
Die verwelkomende glimlach van
iemand, die ik nooit eerder zag, doet
mij iets goeds.
Er zijn duizenden verpleegsters op de
wereld, maar er zijn er enkelen, die een
figuur zijn, zooals ik hier zooeven voor
bijging.
In die oogen lag iets als vroeg zij zich
bij eiken tred af: z
Kan ik hier helpen?
En in die oogen lag misschien ook
iets van eigen gedragen belevenissen,
welke eens sporen op het gelaat hadden
Er zijn duizenden van ingangen...
Ingangen van paleizen!
Ingangen van hoerenhuizen, ingangen
van smalle stadswoningen, van donkere
kantoren.
Ingangen van. huizen vol menschen,
ingangen van bedompte woninkjes,
welke haast in niets van elkander zijn
te onderscheiden, en in hun grijze veel
vuldigheid niet zijn te tellen.
En toch vertelt elke ingang, zelfs van
die nauwelijks van elkander te onder
scheiden woninkjes, iets anders.
Men drukt op een schel en staat in
de gang.
Het tocht er en tegelijkertijd ruikt het
er muf.
Onwillekeurig gaan wij een stap ach
teruit.
Hier staan wij in een van die veel
vuldige grijze woninkjes op de wereld,
waar een druk hangt. Als met zichtbare
letters staat het woord „onbehaaglijk”
op het vervuilde wit van een gangmuur.
Een zorgende hand ontbreekt.
Wij drukken op de schel van een on
aanzienlijk woninkje en staan in den
gang, i
In die smalle gang is het misschien
wat rommelig; het kan zijn dat er zelfs
modderige voetstappen staan. Maar er
gens in een hoek ligt een stuk kinder
speelgoed. En onwillekeurig glimlachen
wij zonder te weten waaróm.
Hangt hier de uitstraling van een blij,
zorgeloos kind?
Men duwt de deur open van een kan
toor:
De ingang is donker en somber, maar
ergens hangt de geur van een goede si
garet. Aan seen kapstok hangt een ver
zorgde overjas, misschien door een
vrouwenhand nog juist even dienzelfden
ochtend met liefde geborsteld.
Wij bellen aan en staan in de bree
de, verwarmde gang van een voor
naam toerenhuis. Het is er niet alleen
goed verwarmd, maar rondom dezen in
gang voelt men de aanwezigheid van
vertrekken, waar men zich thuisvoelt.
In die vertrekken zullen sobere, stem
mingsvolle kleuren zijn. Aon den muur
zal ergens een waardevol schilderij zijn,
waardoor men tot rust komt.
Er hangt sfeer in de gang...
Wij bellen aan en staan opnieuw in de
gang van een huis.
De marmeren vloer is smetteloos,
maar tusschen de muren hangt iets
kouds. Men weet niet wat.
Er hangt leegte...
Wij drukken op een schel en de deur
van het ziekenhuis gaat open:
kent.
het parool.
Maar is het leven dan zoo doelloos als
dit eentonige op. en neergaan van de
plank in den speeltuin? .Voor den toe
schouwer lijkt het eentonig, maar de
kinderen, die aan het spel deelnemen,
vermaken zich er mee. En dat is ook
het verschil tusschen de menschen, die
zich beklagen, dat het leven zoo saai en
vervelend is en iederen dag volmaakt
weer hetzelfde. Dit zijn de toeschouwers,
die zich buiten het rhythme van het spel
hebben geplaatst. Maar wie actief mee
doen, hen hoort men niet klagen,
want ih de bezigheid, welke zij hebben
gezocht, vinden zij levensbevrediging.
Zij staan niet naast, maar in de maat
schappij, want ook dit leert ons ten
slotte de wipplank: dat men het spel des
levens niet op zijn eentje kan spelen, I
maar medespelers behoeft.
uitriep: alles van zilver...!” zei geen
woord te weinig.
Want daar flonkerde het op de lange
tafels, wéér men kqek, van edel me
taal: tafelgerei, broodmanden, kande
laars, bonbonbakjes, ja wat al niet,
stonden daar uitgestald.
Pie van Harkels moeten schatrijke
familie hebben, veronderstelde iemand
vrij luid.
Over de familie van den kant van den
bruidegom praatte niemand. Want met
een oogopslag had men kunnen waar
nemen, dat deze eenvoudige lieden zelf
verwilderd en uit hun doen waren door
de geweldige ontplooiing van welstand.
Tfeel wat jongelui moeten met min
der beginnen...! meende de magere, bij
ziende juffrouw hardop, en ze nam nog
een taartje.
Onverstoorbaar ging, temidden van
deze druk pratende menigte, een stille
en geheimzinnige figuur. Hij praatte
met niemand. Hij was bescheiden in
stemmig zwart gekleed, dronk of at;
niets en verwijderde zich nooit verder
dan ten hoogste een halven meter van
de tafel met kostbaarheden.
Jan, de hulpkelner van de Harmonie,
had hem al eenige malen aanmoedigend
gevraagd wat hij gebruiken zou, maar
telkens had de onbekende ernstig van
neen geschud. Neen... het was heel
vriendelijk, maar hij kou niets gebrui
ken. En dan zette hij zijn eenzamen,
zwijgzamen rondetocht weer voort.
Plotseling echter, niemand wist uit
welken hoek, verspreidde zi<?h het ge
rucht, dat deze man een detective was,
die speciaal belast was met de zorg
voor de kostbare cadeaux...
De menschen werden er stil van.
Sommigen herinnerden zich de beschrij
vingen van feesten in de hoogste krin
gen, waar kostbare voorwerpen op ge
heimzinnige wijze ontvreemd waren, en
dan weer, door zeer scherpzinnige man
nen, terechtgebracht. Het nieuws ver
spreidde zich als een loopend vuurtje.
De gasten bij het buffet fluisterden en
keken met groote oogen naar den de
tective... een werkelijk levende detec
tive, zooals ze die tot dusver alleen op
films hadden gezien. Speciaal de jeugd
was diep onder den indruk van diens
aanwezigheid. Ze durfden hem niets te
vragen, hoewel ze dolgraag vernomen
zouden hebben, dank zij welke listen hij
gevaarlijke oplichters ontmaskerd en
gegrepen had of moordenaars onschade
lijk had gemaakt.
De receptie ging voort. De toevloed
der gasten begon te luwen. Jan van de
Harmonie zag zijn voorraden slinken en
de taartjesschalen raakten leeg. Van
daar dan ook, dat de gasten zoetjes aan
begonnen te verdwijnen. IVfaar toen de
laatsten afscheid hadden genomen, ble
ven nog eenige jongeren achter, om naar
den detective te kijken. Zoo gebeurde
het dat Pietje Haas, die altijd romantisch
is geweest, zich in een kast verstopte^
zonder dat de detective dat gemerkt
had. Hij was daar zeer fier op en bleef
met kloppend hart wachten., Hij was er
nog, toen de van Harkels met hun gas
ten vertrokken voor een maaltijd in een
restaurant. Ip het ledige huis waren nu
alleen nog maar de detective en Pietje
Haas En daardoor geschiedde het dra-'
ma... Pietje vertelde later, dat hij om
de deur van zijn kast had gezien, dat
de detective alle zilveren geschenken
had ingepakt. Zijn hart klopte. Wat zou
er hu gebeuren.,.? Toen had-de detec
tive eén koffertje te voorschijn gehaald
en daarin al het zilver opgeborgen.
Daarna had hij zijn jas aangetrokken,
zijn hoed opgezet eri een TJtoorboekje
geraadpleegd... Om koré gaan, hij
was, gevolgd door Pietje, na«r het sta
tion geloopen... En nu drong de ver
schrikkelijke Waarheid tot Pietje Haas
door: de detective wès geen detective...
althans hij was een valsche of plicht-
verzuimende detective... Hij was een
dief, die er van door ging met de
schatten, welke aan zijn bewaking toe*
vertrouwd waren geweest...
Op het station was Pietje Haas gaan
gillen.
Houd den dief...! was hij
roepen.
Hij had de voldoening gehad, dat dp
detective.met zijn.koffer vol zilver naar
het politiebureau werd gebracht...
En nu weten-we, dank zij Pietje’s in
grijpen, de waarheid: inderdaad-.- de
detective was geen detective geweest...
Het Was een zilversmid uit een nabu
rige stad die. ter opluistering, door van
Harkel was gehuurd... mét een deel van
zijn winkelvoorraad...
Hoe komt een mensch, in zijn ijdel
heid, tot zulke dingen...? zult u vragen,
Maar dan is mijn antwoord: dat er nog
altijd romantische en doortastende jon
gens zooals Pietje zijn, die zulke zeken,
als waarachtige detectives, pan het licht
weten te brengen...!
i Dieuke Boissevain,
'Sijthoff’s Uitgevers-
Mij., Leiden.
Met haar knappen detective-roman
„Discrete dood” heeft Dieuke Boisse
vain deze lectuur op het peil van den li-
terairen roman trachten te brengen. Dit
debuut is thans gevolgd door „Fagade”,
een wel zeer onderhoudend en levendig
geschreven verhaal, een levensepisode van
Tjerk Vlas, den voortvarenden directeur
van» een reclame-adviegbureau, een man
met een helderen kop, die het leven met
trotseerd en wat geworden is in de we
reld. Hij js getrouwd met,een meisje uit
een- aristocratische familie en op den
drempel van het verleden en het heden
bevangt hem een schroom, die hij niet te
overwinnen weet. Achter de fagade van
de wereld, die hij door zijn huwelijk is
binnengetreden, aanschouwt hij een leeg
te, welke hem een gevoel van pleinvrees
geeft. Hoe deze pleinvrees door hem wordt
overwonnen, hoe het huwelijksleven van
Tjerk Vlas met zijn lieve vrouw Feé ten
slotte toch niet uitloopt op een rampzalig
uiteengaan, omdat er de ware liefde is
die bindt, weet Dieuke Boissevain zoo te
•vertellen, dat men haar roman ongaarne
neerlegt. Haar stijl is ongecompliceerd,
de toon van‘den roman warm, haar hoofd
figuren zijn echter menschen, die zij ten
voeten uit heeft geteekend. P. H. de Wit