Haagsche Courant van Zaterdag 23 Augustus 1941
Iflgl
WESTPH
iii
If®
het Joodsche
van
Toelichting op het Prijsvormingsbesluit
De behandeling
geldelijke vermogen
Het Prijsvormingsbesluit 1941
verschenen
Uitbouw en afronding der
prijsvoorschriften
glit
w
DERDE BLAD, PAGINA 1
-
Richtlijnen voor de toepassing van
de desbetreffende verordening
Het algemeen belang staat op
den voorgrond
algemeene voorschriften
aanzien der prijsvorming
Iedereen moet bezuinigen
2 op gas en licht. U ook!
2 5
heden
Draagwijdte der verordening
TEN
bedoelde
2
Administreeren van prijzen
derden titel
de
huishoudelijke artikelen
blijkt wel
f' 1
-
Van de bevoegde autoriteiten heeft de
Vereeniging voor den Effectenhandel de
volgende interpretatie ontvangen voor de
toepassing van de verordening betreffen
de de behandeling van het Joodsche gel
delijke vermogen
Verbod van verkoop weigering
Verkoopweigering, die geschiedt met het
oogmerk bij andere of latere leveringen
hoogere dan de geoorloofde prijzen te ver
krijgen. is verboden. Het gebeurde den
laatsten tijd dikwijls, dat men weigerde
goederen te verkoopen, hetzij in afwach
ting van een kooper, die hoogere prijzen
wilde betalen, hetzij in afwachting van
een nieuwe prijsregeling. Dergelijke prac-
tijken zullen niet meer voor mogen komen.
Het spreekt vanzelf, dat verkoopweige
ring, die slechts ten doel heeft de be
schikbare goederen over de regelmatige
klanten te verdeelen, niet verboden is.
Vooral tal van detaillisten dragen op deze
wijze belangrijk bij tot een billijke goede-
renverdeeling. Dit blijft ook in de toe
komst geoorloofd; hierbij moet echter wel
uitdrukkelijk vaststaan, dat de verdeeling
plaats vindt op een wijze, die aan de be
langen van de afnemers tegemoet komt.
In de eerste plaats heeft deze bepaling
ten doel te groote winsten, welke ondanks
de getroffen prijsregelingen hier en daar
ontstaan, in de toekomst te vermijden en
de prijsverlagingen, welke hieruit voort
vloeien, ten goede van den consument te
doen komen. Zoo is het bijvoorbeeld een
bekend feit,'dat in de afgeloopên maan
den in verschillende gevallen zoodanig
hooge dividenden zijn uitgekeerd, dat
deze onder de huidige oorlogsomstandig
heden, nu ieder het zijne van de lasten
heeft te dragen,, niet verantwoord zijn.
in
de be
en maga-
Nieuwe goederen
Een ander voorschrift van groote be-
teekenis geeft richtlijnen voor de prij
zen, waartegen nieuwe goederen mogen
worden verkocht. Zooals bekend mag
worden verondersteld, zijn er sinds Mei
1940 tal van goederen in het verkeer ge
bracht, die in zoodanige mate van de
vroegere goederen afwijken, dat zij hier
mede niet kunnen worden vergeleken.
In het bijzonder geldt dit wel voor de
surrogaten. Het gevolg hiervan is echter
dat de prij zenstop van 9 Mei niet op
deze goederen toepasselijk is, zoodat in
de prijsregeling een ruimte ontstond.
Met het nieuwe voorschrift van art. 2
van het Prijsvormingsbesluit wordt dus
een belangrijke leemte in het bestaande
systeem van prijsvoorschriften opgevuld.
Ook hier mag niet gegeneraliseerd wor
den. Het is logisch, dat het laatste jaar
op veel gebieden met vervangingsmidde
len moest worden gewerkt. Slechts een
gering deel van hen, die nieuwe goederen
op de markt brachten, deed dit met het
doel misbruik te maken van de omstan
digheid, dat de prijsregelingen op dit ge
bied niet waterdicht waren. Daarnaast
Koppelverkoopen
Een ander gebruik, dat den laatsten tijd
ernstige vormen dreigt aan te nemen, is
dat der koppelverkoopen. Steeds meer
wordt er een gewoonte van gemaakt, den
verkoop van een bepaald goed afhankelijk
te stellen van de gelijktijdige afname van
andere goederen, waarop de koopers
eigenlijk in het geheel geen prijs stellen.
Het is duidelijk dat op deze wijze de
kooper een hoogeren prijs moet betalen
voor het goed, dat hij werkelijk wenscht.
Het verbod van koppelverkoopen, voor
zoover deze op 9 Mei 1940 niet gebruike
lijk waren, zal een eind maken aan dit
euvel.
Inschakeling in den handel
Het derde voorschrift is in de eerste
plaats gericht tegen den kettinghandel.
Men herinnert zich uit den vorigen oorlog,
mers, die in het verleden werkelijk wel in
staat waren voor hun producten hoogere
prijzen te krijgen, dit niet hebben gedaan,
maar hebben volstaan met een prijs te
nemen, die een redelijke belooning gaf.
Het belangrijkste in de bepaling van art.
1 van het Prijsvormingsbesluit is nu, dat
het geheele bedrijfsleven verplicht wordt
om deze afweging van het algemeen be
lang tegenover het bedrijfsbelang steeds
weder te doen plaats vinden.
Het voorschrift van artikel 1 legt op
den zakenman een groote verantwoorde
lijkheid. Immers krijgt hij in dit artikel
alleen een richtlijn voor de prijsvorming,
maar wordt de toepassing daarvan aan
hem overgelaten. De moeilijkheid hierbij
is, dat het voorschrift van artikel 1 van
het Prijsvormingsbesluit den ondernemer
in tal van gevallen niet voldoende hou
vast biedt. Vandaar dat op het artikel een
reeks uitvoeringsvoorschriften kan worden
verwacht, waarvan het eerste reeds tege
lijkertijd met dit besluit in de Staatscou
rant verschijnt.
In deze „Eerste Uitvoeringsbeschikking
van het Prijsvormingsbesluit 1941” wor
den reeds enkele gevallen aangeduid,
waarin op eigen initiatief de prijzen zul
len moeten worden verlaagd. Eén van
die gevallen doet zich bijv, voor, wan
neer de ondernemer als gevolg van een
vergrooting van den omzet een hoogere
winst maakt dan vroeger. Hij moet den
prijs zoodanig verlagen, dat de winst
weder op het oude niveau terugkomt. In
deze uitvoeringsbeschikking komt tot
handelaren en ondernemingen tot het
verrichten van diensten ujt te breiden.
Art. 7. (1) Een ieder is verplicht aan
de secretarissen-generaal, aan den ge
machtigde voor de prijzen of aan door
hen aan te wijzen instanties alle inlich
tingen te verstrekken, welke zij ter be-
oordeeling der prijzen en vergoedingen
of van de berekening daarvan noodzake
lijk achten en hun iedere inzage in de
boeken en bescheiden, alsmede
zichtiging der bedriifslokalen
zijnen, toe te staan.
(2) Een ieder is verplicht tot geheim-
houding van datgene, waarvan hij op
grond van zijn bevoegdheid krachtens
lid 1 kennis krijgt, voor zoover hij niet
ingevolge eenig wettelijk voorschrift of
uit hoofde van zijn ambt of beroep be
voegd of verplicht is daarvan mededee-
ling te doen.
1. De volgens art. 1 lid 1 der Veror
dening bestaande verplichtingen moeten
in de eerste plaats door de Joodsche
eigenaren der betreffende waarden wor
den vervuld. Bevinden zich de waarden
niet in hun bezit of feitelijke macht, dan
bestaan deze verplichtingen volgens art,
1 lid 3 der verordening voor de bezitters
en de feitelijke houders der waarden.
Onder de bepaling van art. 1 lid 3 vallen
in het bijzonder ook financieele instel
lingen en commissionnairs in effecten, bij
wie tegoeden of deposito’s worden on
derhouden of die effecten in bewaring
hebben. De verplichting strekt zich ech
ter niet uit tot den inhoud van safe
loketten. Uit de voor financieele instel
lingen en commissionnairs in effecten be
staande Zelfstandige verplichting tot over
schrijving volgt voor hen, dat tegoeden
en deposito’s voor de onder de verorde
ning vallende personen niet meer mogen
worden gehouden. De overschrijving
dient onverwijld te geschieden. Zoolang
een overschrijving der tegoeden en de
posito’s naar de bankiersfirma Lippmann,
Rosenthal en Co. nog niet heeft plaats
gevonden, is een andere beschikking over
de waarden, ten opzichte waarvan de
verplichting tot overschrijving bestaat,
volgens art. 1 lid 5 der verordening ver
boden. Dit geldt ook voor de sub 1 3 lid 2
genoemde gevallen.
Bij wijze van uitzondering mogen ech
ter financieele instellingen en commis
sionairs in effecten, aan wien de onder de
verordening vallende personen opdrachten
hebben verstrekt tot regelmatige overma
kingen aan den Joodschen Raad voor Am.
sterdam, deze opdrachten tot 1 Septem
ber 1941 tot de tot dusver geldende be
dragen en in de tot dusver geldende ter
mijnen blijven uitvoeren. In zoover kun
nen de financieele instellingen en commis
sionairs in effecten van de overschrijving
afzien. Opdrachten tot overmaking, wel
ke na 8 Augustus 1941 zijn gegeven, mo
gen echter niet worden uitgevoerd.
2. Van de financieele instellingen en
commissionairs in effecten wordt ver
wacht, dat zij de sub 1 genoemde ver
plichtingen op de volgende wijze nako
men: In de gevallen, waarin de finan
cieele instelling of de commissionair in ef.
fecten weet» dat zijn cliënt Jood is in
den zin der verordening en voorts weet,
dat het zuiver vermogen van den cliënt
de waarde van 10.000 of zijn belast,
baar inkomen in het laatst verloopen ka.
lenderjaar, ongeacht de onverrekende ver.
liezen uit vorige jaren en de persoonlijke
verplichtingn, het bedrag van ƒ3000 te
boven gaat, is de financieele instelling of
de commissionair in effecten verpudht
onverwijld tot overschrijving der waar,
den over te gaan
3. In de gevallen, waarin de iinan.
cieele instelling, of de commissionair in
effecten niet met zekerheid weet, het
haar/hem evenwel mogelijk voorkomt, dat
de cliënt jood is, heeft de financieele
instellirjg of de commissionair in effecten
de verplichting aan den cliënt te vragen,
of de verordening op hem toepasseiijk is.
Wil de financieele instelling of de commis
sionair in effecten om bepaalde redenen
een vraag over de Joodsche afstamming
niet tot den cliënt zelf richten, dan kan
zij/hij zich ter verkrijging van de nood
zakelijke inlichtingen tot het Bevolkings
register of tot het Devisenschutzkomman.
do wenden. Verkrijgt zij/hij op haar/zijn
vraag geen afdoend antwoord, dan blijft
het aan het plichtsgetrouwe oordeel van
de financieele instelling of den commis
sionair in effecten overgelaten, met in
achtneming van de gevolgen der verorde.
ning, na te gaan, of zij/hij de overschrij
ving der betreffende waarden uit eigen
beweging moet bewerkstelligen. In de
gevallen, waarin de financieele. instelling
of de commissionair in effecten geen en
kelen grond heeft om aan te nemen, dat de
verordening mogelijk op zijn cliënt toe
passelijk is, behoeft zij/hij geen bijzon
dere maatregelen te nemen.
4. De sub 1 en 2 vermelde verplich
tingen bestaan niet met betrekking tot
die tegoeden en deposito’s, welke zijn on
derworpen aan de beschikking van een
op grond van de verordening betreffende
de behandeling van vijandelijk vermogen
(26/1940) benoemden beheerder.
5. Wanneer een tegoed of deposito, ten
opzichte waarvan de verplichting tot over,
schrijving bestaat, door het Devisenschutz.
kommando is geblokkeerd, dan moet de
overschrijving desondanks worden be
werkstelligd. In dit geval dient echter de
financieele instelling of de commissionair
in effecten aan de bankiersfirma Lipp
mann, Rosenthal en Co. van de blokkee.
ring mededeeling te doen en tegelijker
tijd het „Aktenzichen” van het Devisen.
schutzkommando, waaronder de blokkee-
ring is uitgesproken, op te geven. De
blokkeering blijft ten aanzien van de over,
geschreven waarden bestaan.
Uitlegging der verordening,
1. Tegoeden en deposito’s, welke'te al
len tijde kunnen worden opgevraagd, zijn
niet contante gelden in den zin van art
1 lid 1 sub 1 der verordening Het al
daar genoemde vrije maximum geldt dus
niet voor tegoeden en deposito’s.
2. Deposito’s met opzeggingsvoor-
waarden moeten worden beschouwd als
op den dag van de afkondiging der ver.
ordening te zijn opgezegd en moeten na
afloop van den termijn worden overge
schreven. Hetzelfde geldt voor deposito’s
met een bepaalden termijn (zgn. „fixdepo.
sito’s”).
3. Als verboden beheersbehandeling in
den zin van art. 1 lid 5 geldt niet de ver.
koop van „claims” voor rekening van on
der de verordening vallende personen.
Uit bovenstaand overzicht
duidelijk, dat het bestaande systeem der
prijsvoorschriften door den inhoud van
het Prijsvormingsbesluit 1941 belangrijk
wordt aangevuld en in zekere opzichten
Onder den derden titel zijn eenige
voorschriften opgenomen, welke een ver
gemakkelijking beoogen van het werk
der met de prijsvorming en prijsbeheer-
sching belaste autoriteiten. Fabrikanten
en groothandelaren zijn verplicht aan-
teekening te houden van hun verkoop
prijzen; de totstandkoming daarvan moet
uit de administratie kunnen worden aan
getoond. Fabrikanten en groothandelaren
hebben in den regel reeds een voldoend
uitgebreide administratie om zonder veel
moeite aan deze verplichting te kunnen
voldoen.
hoe zich bij bepaalde transacties een groot
aantal personen inschakelden in den weg
van producent naar consument; ieder
bracht afzonderlijk een zekere winstmarge
in rekening. Het voorschrift gaat echter
nog iets verder. Immers ieder, ook wan
neer hij niet een kettinghandelaar in den
gangbaren zin van het woord is. zal zich
voortaan zorgvuldig hebben af te vragen,
of zijn inschakeling in het goederenver
keer, wanneer deze tot prijsverhooging
aanleiding geeft, maatschappelijk verant
woord is.
Inlichtingenplicht
Tenslotte is neg bepaald, dat men ver
plicht is aan de daartoe aangewezen in
stanties alle inlichtingen te verstrekken
over prijzen en vergoedingen of over de
berekening daarvan. Zoo noodig zal men
inzage moeten verleenen van de boeken
en bescheiden en bezichtiging der be-
drijfslokalen en magazijnen moeten toe
staan.
uitdrukking, dat in het bijzonder de be
scherming van het levensonderhoud, een
belangrijk doel is van artikel 1 van het
Prijsvormingsbesluit. Indien namelijk de
ondernemer naast voor het levensonder
houd belangrijke artikelen ook goederen
met een min of meer luxe karakter ver
vaardigt, moet hij de prijsverlaging in
de eerste plaats aan eerstgenoemde ar
tikelen ten goede doen komen.
Andere gevallen, welke de uitvoerings
beschikking noemt als reden voor een
prijsverlaging, zijn, wanneer de bruto-
winstmarge van handelaren boven ’t ge
bruikelijke niveau ligt tenzij de hoo
gere marge door bijzondere redenen ge
rechtvaardigd is en wanneer onderne
mers artikelen verkoopen. waarvan de
kwaliteit slechter is dan voorheen en
dientengevolge de kostprijs gedaald is.
Het streven om het bedrijfsleven zoo
veel mogelijk vrijheid te laten bij de
prijszetting, brengt het gevaar mede, dat
de ondernemer zich, ondanks de uitvoe
ringsvoorschriften, onzeker gevoelt ten
aanzien van den prijs, welken hij inge
volge de voorschriften moet berekenen.
Is dit voor een bepaalden ondernemer
het geval, dan blijft echter steeds de
mogelijkheid bestaan, den prijs aan
bevoegde instanties voor te- leggen.
In het algemeen wordt er echter naar
gestreefd door het voorschrift omtrent de
maatschappelijk verantwoorde prijszet
ting het bedrijfsleven zooveel mogelijk
vrij te laten. Vandaar dat in de reeds
genoemde Eerste Uitvoeringsbeschikking
in art. 4 is bepaald, dat de ondernemers,
die hun prijzen in verband met geste
gen omzetten hebben verlaagd, deze weder
mogen verhoogen, indien en naar mate
zich na de prijsverlaging kostenstijgingen
voordoen. Het maximum wordt weer be
reikt bij den vroegeren prijs.
In dit verband moet nog worden op
gemerkt, dat de bepaling van art. 1, waar,
bij een ieder zijn prijzen in overeenstem,
ming moet brengen met de eischen, welke
het algemeen belang stelt, niet in de eer.
.ste plaats bestemd is voor oorlogswinst-
makers. Het is een bepaling, welke de
prijspolitieke voorschriften afrondt en
welke den ondernemer de plicht oplegt
periodiek na te gaan in hoeverre zijn prij.
zijn voor correctie in aanmerking komen.
Het is immers een bekend feit, dat in
zeer veel ondernemingen de winst prak
tisch alleen bepaald wordt aan het einde
van het boekjaar, waarbij dan in den re
gel nog eenige maanden verloopen, alvo.
rens deze winst precies bekend is. On
danks de prijsvoorschriften kan door tal
van omstandigheden hoogere winst ont
staan dan aanvankelijk was voorzien, zon.
der dat men de betrokkenen daarmede als
oorlogswinstmakers kan betitelen. In het
bijzonder in deze gevallen dient ook tus-
sehentijds tot globale winstbepaling te
wordenovergegaan en moet op grond
hiervan worden beoordeeld in hoeverre
de verkoopprijzen correctie behoeven.
Tenslotte zij opgemerkt dat de plicht tot
prijsverlaging ook geldt voor die artike
len of diensten, waarvoor maximumprijzen
zijn vastgesteld.
Art. 4. Het is, behoudens het bepaalde
in andere wettelijke voorschriften, ver
boden, voor zoover dit op 9 Mei 1940 in
den handel niet gebruikelijk was, de af-,
gifte van goederen afhankelijk te stellen
van den gelijktijdigen verkoop van goe
deren van een andere soort of van een
andere kwaliteit of van de belofte, dat
goederen van een andere soort of van
een andere kwaliteit gekocht zullen wor
den. Hetzelfde geldt voor het koppelen
van dienstverrichtingen aan den verkoop
van goederen of aan het verrichten van
andere diensten.
Art. 5. Het is een ieder verboden zich
zelf of een ander op een maatschappelijk
niet gerechtvaardigde wijze in het goede
renverkeer tusschen voortbrenger en ver
bruiker in te schakelen, indien daaruit
een verhooging van den prijs voortvloeit.
Titel 4
HET AANTE3KENEN VAN EN HET
GEVEN VAN INLICHTINGEN
OVER PRIJZEN
Art. 6. (1) Fabrikanten en groothande
laren zijn verplicht aanteekening te hou
den van de door hen gemaakte ver
koopsprijzen.
(2) Het tot stand komen der prijzen
moet uit de administratie kunnen worden
aangetoond. Daaruit moet blijken, dat de
berekende prijs wettelijk geoorloofd is.
(3) De prijzen moeten zoodanig worden
geadministreerd en de betreffende be
scheiden moeten, onverminderd andere
wettelijke voorschriften, gedurende twee
jaar zoodanig worden bewaard, dat de
hoogte en het tot stand komen der prij
zen te allen tijde op eenvoudige wijze
kunnen worden gecontroleerd.
(4) De gemachtigde voor de prijzen is
bevoegd de in de vorige leden bedoelde
wordt afgerond.
Zooals al eenige malen aan de hand
van de afzonderlijke voorschriften werd
opgemerkt, bevat het Prijsvormingsbe
sluit daarentegen ook een belangwekkend
nieuw element, dat het bedrijfsleven een
belangrijke verantwoordelijkheid oplegt
ten aanzien van de maatschappelijk ver*
antwoorde prijszetting.
Voor het geheele systeem der prijs
voorschriften blijft de prijzenstopper
9 Mei 1940 het uitgangspunt. Deze werd
geleidelijk uitgebouwd door nieuwe voor
schriften, welke voor een deel van meer
algemeenen aard waren, voor een ander
deel slechts voor één onderneming gol
den. In alle regelingen werd echter de
hoogst toelaatbare prijs van overheids
wege vastgesteld. Deze hoogst toelaat
bare prijs vormt ook heden de bovenste
grens, waar beneden zich de nieuwe
prijsvorming onder verantwoordelijkheid
van den ondernemer moet voltrekken.
Ten aanzien van de nieuwe goederen
is thans echter een andere weg ingesla*
gen, omdat de overheid zich hierbij be
perkt tot het aangeven van eenige richt
lijnen en den ondernemer in staat stelt
aan de hand daarvan zijn prijzen zelf te
bepalen.
De aantrekkelijkheid van deze methode
ligt hierin, dat het bedrijfsleven voor
een belangrijk deel mede verantwoorde
lijk wordt voor de vaststelling der ver
koopprijzen voor nieuwe goederen, ter
wijl bovendien geen tijd verloren gaat
met onderzoekingen en besprekingen,
welke inhaerent zijn aan prijsvaststellin
gen van overheidswege.
Gezien de moeilijke omstandigheden,
waaronder het bedrijfsleven thans moet
werken, waarbij vooral de geringe con
tinuïteit in het bedrijf naar voren komt,
is dit voor de ondernemers van groote
beteekenis
Daar er bij al de bepalingen van het
Prijsvormingsbesluit naar gestreefd is,
den ondernemer zooveel mogelijk vrij te
laten en met name zijn initiatief zoo
weinig mogelijk te hinderen, mag de hoop
uitgesproken worden, dat op deze wijze
de samenwerking ten aanzien van de
prijspolitiek tusschen overheid en be
drijfsleven nog méér dan tot dusver zal
kunnen beantwoorden aan haar doel, voor
zoover dit op het oogenblik mogelijk is,
ieder te geven wat hem toekomt.
In de hedenmiddag gehouden perscon
ferentie heeft de gemachtigde voor de
prijzen, mr. H. C. Schokker, uitvoerige
toelichtingen gegeven op de nieuwe voor
schriften, welke zijn vervat in het zoo
juist gepubliceerde Prijsvormingsbesluit
1941, Het nieuwe besluit beteekent eener-
zijds een belangrijken uitbouw, ander
zijds een afronding van het tot dusver
bestaande systeem der prijsvoorschriften.
Het bevat -voorschriften ten aanzien van
de taak van het bedrijfsleven met be
trekking tot de prijsvorming, ten aanzien
van de calculatie van de prijzen voor
zoogenaamde „nieuwe goederen”, waar
onder vooral de surrogaten een belang
rijke plaats innemen, ten aanzien van
verkoopweigering, koppelverkoop en
maatschapelijk niet verantwoorde inscha
keling in den handel, terwijl tenslotte een
aantal voorschriften wordt gegeven met
betrekking tot de administratie van prij
zen en het verstrekken van inlichtingen
ten behoeve van de prijsvorming.
Maatschappelijk verantwoorde
prijzen
De belangrijkste bepaling van het
nieuwe besluit is' neergelegd in artikel 1.
waarin aan een ieder de verplichting
wordt opgelegd „de prijzen en vergoe
dingen voor goederen en diensten van
eiken aard zoodanig te vormen, dat deze
beantwoorden aan de eischen, welke het
algemeen belang in het bijzonder met
betrekking tot de oorlogsomstandigheden
stelt.”
Titel 5
SLOTBEPALINGEN
Art. 8. De voorschriften ter uitvoering
van het bepaalde in de titels 1 en 2
worden overeenkomstig het besluit no.
218/1940 in zake de benoeming van een
gemachtigde voor de prijzen door- den
bevoegden secretaris-generaal uitgevaar
digd. De secretarissen-generaal van de
departementen van Handel, Nijverheid en
Scheepvaart en van Landbouw en Vis-
scherij zijn bevoegd uitzonderingen op
het in art. 2 bepaalde toe te staan.
(2) De gemachtigde voor de prijzen
is bevoegd voorschriften te geven ter
uitvoering van het bepaalde in de titels
3 en 4 en uitzonderingen op het bepaalde
in de artikelen 3 tot en met 5 toe te
staan.
(3) De uitvoeringsvoorschriften wor
den in de Ned. Staatscourant bekend ge
maakt.
Art. 9. De bepalingen van dit besluit
en de op grond daarvan gegeven uitvoe
ringsvoorschriften zijn prijsvoorschriften
in den zin van het Prijsbeheerschingsbe-
sluit (no. 11/1941).
Art. 10. (1) Dit besluit treedt 14 dagen
na den dag zijner afkondiging in wer
king.
(2) Het kan als „Prijsvormingsbesluit
verplichtingen tot ambachtslieden, klein- 1941” worden aangehaald.
In het uitschakelen van overmatige
winsten ligt echter niet de grootste betee-
kenis van den inhoud van artikel 1 van
het Prijsvormingsbesluit. Het belangrijk
ste element is, dat voortaan iedere onder
nemer, hetzij groot of klein, zich heeft af
te vragen, of de prijs, welken hij voor
zijn goederen of diensten vraagt, wel
overeenkomt met het belang, dat de door
hem verrichte prestatie voor de gemeen
schap heeft. Het is zonder meer duidelijk,
dat onder de tegenwoordige omstandighe
den de beteekenis van een groot aantal
goederen en diensten voor de gemeen
schap geheel anders geworden is dan
vroeger. De belooning, waarop de onder
nemer aanspraak kan maken, dient in
verband hiermede ook wijziging te onder
gaan. Ook wanneer een prijs ingevolge de
reeds bestaande voorschriften, zooals
bijvoorbeeld de voorschriften van de
Prijzenbeschikking 1940 no. 1, die uiter
aard geheel van kracht blijft, toegelaten
is, kan deze prijs toch een winstelement
bevatten, dat met het oog op het alge
meen belang in het bijzonder onder de
'tegenwoordige omstandigheden te hoog
moet worden geacht. In dit geval moet de
prijs ingevolge artikel 1 van het nieuwe
besluit verlaagd worden. Deze verlaging
moet allereerst plaats vinden bij die pro-
ducten. welke van belang zijn voor het
dagelijksche levensonderhoud, zooals voe-
dingsmiddelen.
en kleeding.
Het bepaalde in art. 1 vormt een volko-
l men nieuw element in de prijspolitiek,
omdat de ondernemer zich zelf zal moeten
afvragen, welke prijs onder de tegenwoor-
I dige omstandigheden voor hem de juiste
i prijs is. Hiermede geeft de overheid te
kennen, dat de zorg voor de maatschappe-
I lijk verantwoorde prijsvorming niet alleen
bij haar berust, doch evenzeer behoort tot
de taak van het bedrijfsleven zelf. Immers
ook het bedrijfsleven moet zich de gedach
te eigen maken, dat het een evenredig deel
I van de lasten, die de tegenwoordige om-
standigheden op het volk leggen, moet
dragen.
Zooals reeds werd opgemerkt, heeft het
bepaalde in artikel 1 mede ten doel be-
staande uitwassen weg te nemen, maar
moet de groote beteekenis er van gezien
worden in den plicht, welke den onder
nemers wordt opgelegd, om bij hun prijs
zetting rekening te houden met het alge
meen belang
In dit verband zij er echter op gewezen,
dat tal van ondernemers in Nederland ook
onder normalere omstandigheden bij hun
prijsstelling reeds in sterke mate rekening
hielden met het algemeen belang. Uit de
praktijk van de prijsvorming blijkt wel
I zeer duidelijk, dat verschillende onderne-
1. De Verordening 148/1941 geldt
slechts voor Joodsche natuurlijke per
sonen, niet voor Joodsche ondernemingen,
vennootschappen, bedrijven en zaken,
vereenigingen, stichtingen, enz. Heeft een
Joodsch natuurlijk persoon een zaak of
bedrijf, dan moet worden onderscheiden
tusschen het zaak vermogen en het privé-
vermogen. Slechts voor het privéver-
mogen is de betreffende persoon aan de
bepalingen der verordening onderworpen.
Ingeval waarden, welke oorspronkelijk
tot het zaakvermogen behoorden, voor
doeleinden buiten het bedrijf gebruikt
worden ingeval bijvoorbeeld bankte
goeden in plaats van voor den aankoop
van goederen worden gebruikt voor den
aankoop van effecten dan moeten de
verworven waarden tot het privévermogen
worden gerekend en zijn zij daardoor
aan de bepalingen der verordening on
derworpen. In vele gevallen is een
scherpe scheiding tusschen zaak- en
privévermogen. niet zonder meer door te
voeren. In deze gevallen heeft de betref
fende persoon onder zijn eigen verant
woordelijkheid een scheiding tusschen
zaak- en privévermogen te maken en aan
de bankiersfirma Lippmann, Rosenthal
en Co. opgave hieromtrent te doen. De
bankiersfirma Lippmann, Rosenthal en
Co. behoudt zich in elk afzonderlijk ge
val een nader onderzoek voor naar de
vraag, of het bedrag van het vermogen,
dat door den betreffenden persoon als
zaakvermogen is aangegeven, in werke
lijkheid ook hiertoe moet worden ge
rekend.
2. De Verordening 148/1941 is niet
toepasselijk op personen, die niet-inge-
zetenen zijn in den zin van het Deviezen
besluit 1941.
3. De Verordening 148/1941 is toepas
selijk op Joden van elke nationaliteit
zoomede op staatlooze Joden, voorzoover
zij ingezetenen zijn in den zin van het
Deviezenbesluit 1941. Wanneer finan
cieele instellingen of commissionnairs in
effecten tegoeden en deposito’s voeren
voor Joden, die een andere nationaliteit
bezitten dan de Duitsche, Nederlandsche,
Belgische, Noorsche, Engelsche, Frari’-
sche of Russische en die geen ingezetenen
zijn van het protectoraat of van het ge-
neraalgouvernement, dan moeten deze
tegoeden en deposito’s vooralsnog niet
worden overgeschreven, doch moeten
deze gevallen aan de bankiersfirma Lipp
mann, Rosenthal en Co. worden opgegeven
met vermelding van de namen der reke
ning- en depositohouders en van het be
drag der tegoeden en deposito’s.
Verplichtingen van de finan'
cieele instellingen en de com
missionnairs in effecten
kan niet worden ontkend, dat ook een
deel van deze z.g. „nieuwe goederen” op
de markt werd gebracht, teneinde de
prijsvoorschriften te ontduiken. Verschil
lende ondernemers, die meenden, dat de
hen toegestane prijs niet voldoende was,
trachtten door een geringe verandering
in samenstelling, model of iets dergelijks
onder de bestaande voorschriften uit te
komen. Er moet echter nadrukkelijk de
aandacht op worden gevestigd, dat de
praktijk van de prijsvorming heeft be
wezen, dat zeer veel nieuwe goederen
voor prijzen worden verkocht, die prak
tisch weinig zullen afwijken van de prij
zen, welke de voorschriften ten aanzien
van nieuwe goederen tot gevolg zullen
hebben. De ondernemers, die op deze
wijze van hun verantwoordelijkheidsge
voel hebben blijk gegeven, zullen voor
de nieuwe voorschriften de noodige
zekerheid ten aanzien van de prijsbe
paling krijgen, terwijl meteen een einde
is gemaakt aan de praktijken van hen.
die gebruik maakten van de vroegere
bestaande ontduikingsmogelijkheden.
Het voorschrift bepaalt dat in de prijzen
voor nieuwe goederen ten hoogste in reke
ning mogen worden gebracht de betaalde
toelaatbare prijzen voor grond- en hulp
stoffen, de volgens de verordening inzake
loonen ten hoogste toelaatbare loonen en
de voor vergelijkbare transacties op 9 Mei
1940 gebruikelijke absolute bedragen voor
kosten en winst.
In eerste instantie is het dus de onder
nemer zelf, die zijn prijzen moet calculee-
ren aan de hand van de wettelijke voor
schriften
De opslag, welken de handelaar op
nieuwe goederen mag leggen, is in de
voorschriften eveneens geregeld. Deze is
dezelfde als de opslag, dien hij voor ver
gelijkbare transacties in het eerste kwar
taal 1940 toepaste.
Ook ten aanzien van de prijsbepaling
voor nieuwe goederen wordt dus de ver
antwoordelijkheid binnen het kader van de
gegeven richtlijnen op den ondernemer ge
legd. Hoewel ook hierbij de mogelijkheid
bestaat, dat hij vooraf zijn calculatie in
dient, is het algemeene principe van de
prijsregeling voor nieuwe goederen, dat
de ondernemer zijn prijzen binnen het
kader van de gegeven richtlijnen zelf vast
stelt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid
voor bepaalde categorieën van goederen
te bepalen, dat zij niet eerder mogen wor
den verkocht dan nadat aan de bevoegde
prijzeninstantie een uitvoerige prijsbereke
ning is voorgele^
In het Verordeningenblad van
is verschenen een besluit van de secre
tarissen-generaal van de departementen
van Handel, Nijverheid en Scheepvaart,
van Landbouw en Visscherij, van Water
staat, van Binnenlandsche Zaken en van
Financiën betreffende prijsvorming.
Titel 1
Art. 1. (1) Een ieder is verplicht de
prijzen en vergoedingen voor goederen
en diensten van eiken aard zoodanig te
vormen, dat deze beantwoorden aan de
eischen, welke het algemeen belang, in
het bijzonder met betrekking tot de oor
logsomstandigheden, stelt.
(2) Prijzen, welke hooger zijn dan de
volgens het eerste lid geoorloofde, moe
ten worden verlaagd, ook dan, wanneer
zij volgens andere prijsvoorschriften ge
oorloofd zijnvoor het overige blijven
deze prijsvoorschriften van kracht.
Titel 2
VOORSCHRIFTEN TEN AANZIEN VAN
NIEUWE GOEDEREN
Art. 2. (1) Onverminderd het bepaalde
ïn art. 1 en andere voorschriften, mogen
nieuwe goederen door den fabrikant, den
ver- of bewerker worden verkocht tegen
ten hoogste de prijzen, welke worden ver
kregen door optelling van de toelaatbare
inkoopsprijzen voor grond- en hulp
stoffen, de toelaatbare directe loonen en
de voor vergelijkbare transacties op
9 Mei 1940 door hem gemiddeld bereken
de absolute bedragen voor algemeene
kosten en winst.
(2) Onverminderd het bepaalde in art.
1 en andere voorschriften, mogen nieuwe
goederen door den handelaar worden ver
kocht tegen ten hoogste de prijzen, welke
worden verkregen door optelling van de
werkelijk betaalde inkoopsprijzen, voor
zoover deze niet hooger zijn dan de toe
laatbare en de absolute bedragen voor
algemeene kosten en winst, welke de
handelaar bij vergelijkbare transacties in
het eerste kwartaal van 1940 in het alge
meen berekende of- welke in die periode
bij dergelijke transacties als gebruikelijk
kunnen worden beschouwd.
(3) De in. de leden 1 en
prijzen mogen worden verhoogd met het
bedrag aan Omzetbelasting, dat ter zake
van de levering dezer goederen ver
schuldigd is,
(4) Als nieuwe goederen worden be
schouwd alle goederen, welke van de op
9 Mei 1940 in het verkeer zijnde goe
deren in zoo belangrijke mate afwijken,
dat zij daarmede niet of niet meer kun
nen worden vergeleken.
(5) De secretarissen-generaal van de
departementen van Handel, Nijverheid
en Scheepvaart en van Landbouw en
Visscherij kunnen bepalen, dat nieuwe
goederen eerst dan mogen worden ver
kocht, nadat aan hen of aan een door hen
aan te wijzen Instantie een uitvoerige
prijsberekening is voorgelegd.
Titel 3
VOORSCHRIFTEN TEN AANZIEN VAN
HET ACHTERHOUDEN VAN GOEDE
REN, DEN KOPPELVERKOOP EN
DEN KETTINGHANDEL
Art. 3. Goederen, welke voor den ver
koop bestemd zijn, mogen niet worden
achtergehouden ten einde voor andere of
.voor latere leveringen hoogere prijzen te
verkrijgen dan die, welke ten tijde van
het achterhouden wettelijk geoorloofd
zijn. Het bepaalde in den vorigen zin is
van overeenkomstige toepassing op het
weigeren van diensten.
\«««<<««<<<«««««<«<«««<«««<«««<«c
X*. -«sfo 56