HAAGSCHE COURANT
LETTERKUNDIG BIJBLAD
Toen den Haag nog kermis vierde
De geschiedenis
het kuhst-
van
zinspreuk
genootschap onder de
VAN DE
„Kunstliefde spaart geen vlijt
NIEUWE DUITSCHE
BOEKEN
Zaterdag 30 Augustus 1941, No. 17967 b-4pa-
OVERPEINZINGEN
Gedachten aller tijden;
Letterkundige Kroniek
TOEGEZONDEN BOEKEN
in.
---
een
1
Een Bruidsnaar
Zij noopen evenwel een edle ziel tot
door
PH. LA CHAPELLE.
t
Den eersten van Oogstmaand
weder de gemeenschappelijke
plaats hebbende zorg
Plaats weelde zoo hoog ge maar wilt,
een goede gezondheid staat altijd nog
hooger.
jaar met. vele belangrijke
portretten
Kunstgenoot-
3/6.
de
I
de
1
Schimmenspel
In tijden waarin het heden weinig aan
trekkelijks biedt, plegen wij ons in het
verleden of in de toekomst te verdiepen.
Onze verbeelding roept .de dagen van
vroeger terug, waarin wij zoo gelukkig
waren Of zij houdt zich bezig met het
geluk dat eenmaal voor ons zal aanbre
ken. Dit spel is noodzakelijk voor ons
levensbehoud. Alleen: wij mogen er niet
aan verslaafd raken en.wij moeten
beseffen, dat het een schimmenspel is,
dat met de werkelijkheid niet heeft te
maken.
Men kan iemands gezondheid, zijn
kracht, zijn geluk aflezen uit de mate
waarin hij met verleden of toekomst ver-
de immer aan, zoodat men zelfs tot ’t
verbranden van een reeks nuttelooze pa
pieren moest overgaan. Ook met andere
dichtgenootschappen stond men op zeer
vriendschappelijken voet. Men zond el
kaar de uitgegeven dichtbundels toe, be
zocht somwijlen elkanders vergaderingen
en nam deel aan de maaltijden. Ook ’t
meubilair van ’t Genootschap werd uit
gebreid met vele fraaie boekenkastjes en
de zilveren medailjes werden met gulle
hand aan vele verdienstelijke leden uit
gereikt.
Dat Bilderdijk, fel-hartstochtelijk man
als hij was, op den duur zich niet met de
gevoelens van Kunstliefde kon vereeni.
gen, is begrijpelijk, maar dat zijn af
scheid zoo abrupt geschiedde als de No
tulen van 27 December 1788 ons mede-
deelen is wel zeer verwonderlijk. Bilder-
dijk’s veelbewogen leven had daaraan mis
schien wel schuld, maar dat alles kar. 1„'.
bruuske antwoord dat hij den bóde gaf,
toen deze om de contributie kwam, niet
Gedrang om den kwakzalver
Maar wat is dat daar voor een gedrang
voor die poort? ’t Is „Phebus lustpriêel”
oftewel de Haagsche schouwburg en het
Nederduitsch tooneel. Wij moeten echter
voort, want er is nog meer te zien en te
beleven. Doo» de Gevangenpoort bet rel"
den wij het eertijds zoo beruchte Groene
Zoodje, waar op het schavot „menig kniên
voorheen voor ’t heilig rechtzwaard
bogen”. Doch thans heeft er een kwak
zalver zijn tenten opgeslagen en het is
moeilijk uit te maken of het volk om hem
is samengestroomd om er zijn laatste stui
vers te spendeeren aan de met veel ver
toon uitgevente „kruiderbalzem” dan wel
of de belangstelling meer zijn nar geldt,
die voor den vuist weg met een vóór- en
na-klucht het volk vermaakt en een uit
stekende trekpleister* is.
Langs den Vijver staan onder het lom
mer de kranjen dicht opeen, kramen waar
men niet anders dan zoetekoek verkoopt
of heiligmaker waar de kinderen op ver
zot zijn. Zoo zijn we dan gaandeweg tot
het Voorhout genaderd, waar de vreugde
wel haar hoogtepunt schijnt te bereiken.
De directeur van een troep reizende ko
medianten staat voor zijn „spul” en noodt
het volk tot binnentreden,,’t Is geen
prul. Men speelt den dood hier van Tran-
credo, en heel prachtig. Ik speel zelf den
ouden Vorst”. En onderwijl krijgt het pu
bliek nog een veeg uit de pan om toch
vooral rustig en aandachtig te zijn. Vlak
naast de tent der comedianten vertoont
een „koordedanser” zijn kunsten, wat ver
der is het een ,,starke man”, die de aan
dacht trekt of „vreemde beesten die al
wonderlijk gelijken”. Jongens staan hun
kermispot te vergokken „bij ’t tolletjen”.
Scheveningers venten luidkeels met gar
nalen en gedroogde schelvisch, uit een
„zoetlaars tent” (het café-chantant der
18e eeuwsche kermis) stijgt een cacophonie
van muziek, zang en dans op en bij een
boom, een beetje uit het gedrang
stelregelmet kermis een nieuw kleed aan
en met kermis stof koopen voor het
nieuwe kleed van het komend jaar. In
dit gewoel slaat ook de zakkenroller zijn
slag
„De beurzesnljder komt meê uit zijn
schuilhoek loopen,
En weet zelfs zonder, of voor aérmans
geld te koopen.”
financiën te brengen zou zijn, schoof
af en toe wel eens uit zijne privé beurse
voor, maar dat kon natuurlijk op den duur
zoo nietz blijven temeer daar genoemde
penningmeester een huisgezin had te onder
houden met acht hulpbehoevende kinde
ren. Men zou nu eene algemeene vergader
vaarzen, waarnaar men, ondanks de lengte
van ’t dichtstuk, met innig genoegen luis
terde. Van eene algemeene vergadering
kon natuurlijk geen sprake Zijn en de
dichtbundel’ (die nog steeds verscheen)
werd aan de Leden bezorgd met een be
leefden brief. De kasmiddelen sjonken, de
contributies kwamen zeer slecht in! No
taris Bodien, in wiens huis de kunstschat
ten van ’t Genootschap waren onderge
bracht, verdween vrijwel met de Noorder
zon en liet den boel onbeheerd achter, zoo
dat men in allerijl naar een ander vertrek
moest uitzien.
Men vond er een voor ƒ130 jaarlijks.
De eerste vergadering op de nieuwe kunst,
kamer had plaats den 16en van Herfstmaand
1797 onder voorzitterschap van mr. Te.
van Limburg. Met een vers van niet min
der dan 120 regels opende deze vruchtbare
dichter de vergadering en hij bracht naar
voren dat de verwarde en moeilijke tijden
ook hun stempel op 't Kunstgenootschap
drukten. De financiën gingen geregeld
achteruit, om op de been te blijven moest
men geld gaan leenen. De bode'Marré moest
helaas ook den druk der tijden ondervin
den. Hem werd te kennen gegeven,
,,dat de omstandigheid waarin het-Genoot-
schap door de veelvuldige wanbetaaling
en het gemis van zooveel respectabele
Leden zich bevindt, van dien aard is, dat
(althans voor het tegenwoordige) bij geene
mogelijkheid aan hem de gewoone somme
van zeventig gulden jaarlijks tractement
voor het gevolg kan worden geaccordeerd;
zoo dat Bestuurders eenpaarig hadden be
sloeten deere somme tot op vijftig guldens
in ’t jaar te reduceeren of verminderen."
De bode nam met de hem toegelegde
ƒ50 tractement volkomen genoegen omdat
hij mede-yoelde voor de hachelijke om
standigheden waarin ’t Genootschap ver
keerde; hij zou met denzelfden ijver als
tevoren het Genootschap dienen.
Intusschen voelde men dat ’t voortbe
staan van ’t Genootschap ernstig bedreigd
werd. De wakkere penningmeester pein-
zens-moede hoe er eenig evenwicht in de
We treffen het bijzonder, want er is een
bruidspaar in het gezelschap en het is te
merken, dat er reeds duchtig op hun ge
zondheid is geklonken en gedronken. We
hooren een kopersmid „met volgezope
kaaken” een vers voordragen en als zijn
zwaar geluid nauw verklonken is, dringt
Mager Jochempje ,,zo vet gelijk een stoel”
naar voren en verzoekt om stilte. Hij
wenscht het bruidspaar toe te spreken.
Op waarlijk koddige wijze draagt hij de
„Gruuwelijke Voorwaarde van Krijn
Kroeskop van Zonderbuurd en Marri Pil
len van Maffenburg” voor. Onze 18e eeuw
sche voorouders waren niet gewend een
blad voor den mond te nemen en tallooze
openhartige vermaningen werden den
jonggehuwden medegegeven. Den bruide
gom wordt op het hart gebonden
„Gij moet voor alle ding bezorgen,
Dat gij de vrouw niet geld’loos laat.”
De bruid krijgt te hooren
dat de man is uitgebroed
Niet anders als om 't wijf te plaagen,
En daar toe schijnt als opgevoed.”
Als Mager Jochempje is uitgesproken,
is oorverdoovende bijval zijn deel. Gul
weerklinkt de lach en men laat de roe
mers nog eens vullen, ’t Is maar eenmaal
kermis in ’t jaar
J. A. BRONGERS.
Deutsches
Lieferung
Berlin, Walter
Historische Figuren A. J,
Bothenius Brouwer. Uitg. W,
J. Thieme en Cie., Zutphen.
Historische Figuren Hun namen heb
ben veelal een legendarischen klank, zoo
dat wij wel eens vergeten, dat zij gewone
sterfelijke menschen zijn geweest, die
hetzij door geboorte en afkomst, of door
bijzondere gaven van hart en verstand
een bijzondere rol in de geschiedenis heb.
ben gespeeld, zoodat zij als het ware een
gedeelte van de geschiedenis personi-
fieeren, De heer A. J. Bothenius Brouwer
heeft een aantal van dergelijke histori
sche figuren en hun tijd aan een nauw,
gezette studie onderworpen en de resul
taten daarvan neergelegd in een boek met
bovenstaanden titel. Het is een vlot ge-'
schreven en interessant werk geworden,
dat den lezer vasthoudt en boeit en tot
nadenken dwingt over het verleden, dat
zoo ver weg lijkt, maar in werkelijkheid
o zoo dicht bij is. H. Vrind.
„Hollandsche Molenboek” C. J.
Visser en J. Pieterse. N.V.
Holdert en Co., Amsterdam.
Ik heb geen verstand van molens, d.w.z.
ik weet wel wat een standerd molen, een
wipper en een watermolen is, maar alle
kleine bijzonderheden, die de verschillen
de soorten kenmerken, heb ik nooit zoo
precies geweten. Ik houd van de Holland
sche molens, omdat ze het landschap zoo
fraai stoffeeren. Hoe prachtig bijv, is het
landschap ter hoogte van Lekker-
kerk, wanneer men op het salondek van
de Schoonhovensche boot gezeten, bene
den in den polder de eene molen achter
den anderen ziet. Dat is een lust voor
het oog.
Bij Holdert er. Co. verschijnt thans een
Molenboek, waarin de heer Visser met
vlotte pen de verschillende typen beschrijft
en de heer Pieterse met zijn teekenstift er
een 24-tal in beeld brengt. Dank zij het
Hollandsche molenboek, komt men op de
hoogte van tal van soorten molens,v hoe
zij werken en waartoe zij dienen. Het is
een echt Hollandsch boek, dat ik van
harte ter lezing aanbeveel. P. H. dg Wit
„Luchtcamera”, door W. van
Veenendaal. Uitgave van Hol-
kema en Warendorf N.V., Am
sterdam.
Onze prachtige luchtvaartonderneming
is vleugellam, onze koene vliegers vleu-
gelloos. Hun harten en hoofden zijn
echter nog volop bij de vliegerij en da
gelijks delven zij herinnefingen op uit
de tijden, waarin zij den naam van Ne
derland over den ganschen aardbol
roemrijk konden uitdragen. Twee hunner
zijn niet alleen vlieger, maar ook schrij
ver; zij voeren met evenveel vaardigheid
het roer van een snelle Douglas als de
pen en Jtele malen hebben zij het Neder-
landsche publiek al doen meegenieten
van hun belevenissen en indrukken in
de lucht, op en rond de vliegvelden, raak
geschetst in hun boeken, welke met gre
tigheid zijn verslonden.
Bodenmeer, wordt hij plattelandsdokter;
nog menige genezing gelukt hem, maar
als Hufeland in 1812 den 78-jarige uit-
noodigt, naar Berlijn te komen om zijn
systeem en zijn methode in academischer,
kring uit te werken, weigert hij. Nog drie
jaar blijft hij in de stille haven, tot hij in
1815 aan een beroerte sterft.
Het Mesmerisme aldus Schopen
hauer is de van filosofisch standpunt
uit gewichtigste van alle gemaakte ont
dekkingen, ook al geeft ze voorloopig
meer raadselen op dan dat ze oplost. En
inderdaad, zijn werk is van onbereken-
baren invloed geweest. k
Carl Haensel: Mesmer1)
Het merkwaardige leven van dezen
man is door Haensel (den auteur van:
Der Kampf urns Matterhorn) gedramati
seerd. Na een essay over Mesmer komen
vier tooneelen, de eerste twee in Weenen
(Maria Theresia, Pater Heil en Maria
Paradies spelen - daarin een groote rol)
het derde in Parijs, het vierde in Meers
burg.
Of deze dramatiseering voldoet aan de
eischen die het tooneel stelt, zou ik niet
durven beslissen, maar in elk geval brengt
ze ons een man nader, wiens invloed ook
nu nog zeer groot is.
„Die seltsame Wolfsjagd”’)
Dit werk heeft een geheel ander karak
ter. „Die seltsame wolfsjagd”, een ver
haal waarin verteld wordt hoe een pre
dikant uit Lapland door eindelooze wou
den op ski’s bij smeltende sneeuw een
wolf achtervolgt, daarbij in levensgevaar
geraakt en als door een wonder gered
wordt, heeft aan deze verzameling woud-
geschiedenissen den titel gegeven. Een
betere titel was misschien geweest: Der
Wald ruft! want het geheel is één loflied
op de eenzame bosschen in Noord-Zwe-
den, die bosschen vol gevaren, maar ook
vol intieme bekoring. We zien het sobere
leven der eenvoudige bevolking, die nog
zoo' dicht leeft bij de natuur en daardoor
ook een fijn gevoel heèft overgehouden
Ivoor het geheimzinnige daarin, dat ver
persoonlijkt wordt in spoken en daemo-
nen. Ze zijn bijgeloovig midden in de
20ste eeuw, hoewel ze dit zjchzelf niet
willen toegeven.
.Onder den harden ruwen buitenkant
liggen goud en slakken door elkaar En
er behoeft slechts iets te gebeuren, wat
een diepere beteekenis hebben en een
vingerwijzing van boven kan zijn, om het
goud of de slakken naar het daglicht te
brengen.”
We lezen een aangrijpende geschiede
nis van een uitgeputten zwerver die den
bergdood sterft, we hooren van een man
die zijn God ontmoet in de wouden. „Hij
had hem aanschouwd in al Zijn heerlijk
heid in een zwaarbewolkte, stille avond
schemering, eh later had hij Zijn teeke-
nen dikwijls aan aarde en hengel gezien.
God was in de teere, in zonnflflans tril
lende spinnewebben tusschen de boomen
en aan den fonkelenden sterrenhemel. Het
ruischen van den wind die door de
dennen van het hooge woud ging, was
voor hem het fluisteren Gods. Als de
zonneregen viel zonder zijn kleederen nat
te maken, was dat voor hem een wonder
Gods. Alle vreugde en alle leed in de
wereld had een dieperen zin en verkon
digde Gods wil.”
/Het leven van deze menschen, wier
eenige materieele rijkdom uit rendieren
bestaat en wier aartsvijand de wolf is.
wordt in dit tiental geschiedenissen
prachtig uitgebeeld
Trübners Deutsches Wörterbuch’)
Van dit prachtige woordenboek, dat ik
in een vorige rubriek reeds heb aanbe
volen, is de 30ste tot 33ste aflevering
verschenen, die weer veel wetenswaardigs
biedt. Wist u, waarde lezer, dat een kell-
ner eigenlijk een keldermeester is, die
voor de gasten de dranken, uit den kelder
haalde?
Waar de etymologie niet vaststaat
(Krawall) worden de verschillende mo
gelijkheden van verklaring voorzichtig
tegen elkaar afgewogen, met menige tra-
ditioneele opvatting wordt gebroken als
hiervoor gegronde motieven zijn. Op elk
„Stichwart” volgt een lange lijst van
geraadpleegde literatuur.
J. H. SCHOUTEN.
Carl Haensel: Franz Anton Mesmer,
(S. Fischer Verlag, Berlin 1940. 239 blz.
prijs -R.M. 5).
2) Torsten Boberg: Die seltsame Wolfs
jagd des Lars Emerentius Renander und
andere Erzahlungen aus dem schwedischen
Hochgebirge (vertaald uit hét Zweedsch).
1941. Safari Verlag, Berlin.
3Alfred Götze: Trübners
Wörterbuch. Band IV.
Prijs R.M. 4. 1941.
Gruyter.
1780 zou
maaltijd
plaats hebbende zorg daarvoor werd
opgedragen wederom aan den kok Goe-
derzoon, „zullende bij betaling erlangen
voor 60 persoonen, doch niet meer, ook
al kwamen er 70.” Dit was dus een
soort speculatielaat ik er direct aan
toevoegen, dat de kok Goederzoon er
wel bij gevaren heeft, want aan den
maaltijd namen deel 49 leden en 1 aan-
kweekeling, alzoo in totaal 50. Dat de
invloed die er van Kunstliefde uitging
op de dichters van dien tijd niet gering
was blijkt ons telkens bij ’t doorlezen
der notulen
Rhijnvis Feith stuurt herhaaldelijk ge
dichten in ter keuring en stuurt ze na
bewerking en verbetering wederom aan
’t Bestuur terug. Willem Bilderdijk dingt
mede naar de uitgeloofde prijzen voor de
jaarlijksche prijsvaarzen en Jacob Bel
lamy, eerst aankweekeling van het Ge
nootschap, wordt om deszelfs schoone
gedicht, „Jacob’s Klagt aan Rachel en
wanbetalingen van verscheiden Leder dee.
zer Maatschappij, en tot instandhoudinge
des Genootschaps, alle zodanige Leden
welke hunne agterstallige toelaagen van
twee of meerder jaaren, aan den Penning
meester, niet betaald hebben, voor of op
den dag der aanstaande en algemeene Ver
gadering, den tweeden van Oogstmaand
deezes jaars 1791, geen boekdeel zal ge-
geeven of gezonden, maar, gehouden zul
len'worden van hun Lidmaatschap verval
len te zijn; gelijk ook zulks, in vervolg van
tijd, zal plgats grijpen, met betrekking tot
alle die Leden, welke .na verloop van
twee jaaren, derzelven toelaagen niet zul
len voldaan hebben."
Een gevaar dreigde in het jaar 1791
toen de Heeren Raaden van Staten te
kennen gaven dat zij niet langer dan tot
ultimo December de huur zouden betalen
van het huis, genaamd Prins Maurits van
Nassau. In dit huis was, gelijk men weet
de kunstkamer van het Genootschap aan
wezig en gebruik daarvan werd itj 1773
’t Gemis van deze kunstkamer zou, gelijk
’t Bestuur verklaarde, dusdanig aan den
bloei van de Maatschappij afbreuk doen,
dat deze daarmede zou komen te staan
of te vallen. En zoo kwam ’t Genootschap
in de onaangenaame doch niet te min on
vermijdelijke noodzakelijkheid om met alle
de goederen gemelde Genootschap toebe.
hoorend ie moeten verhuysen.”
Nu lieten «de kasmiddelen niet toe om
voor een ander huis een groote huur te
betalen en alzoo moest naar een ander
goedkoop onderdak worden uitgezien. Dit
vond men gelukkig bij Notaris Bodien
voor een honderd guldens ’s jaars.
Op Woensdag den vierden van Louw-
maan 1797 bestond ’t Genootschap 25 jaar,
ondanks de droeve tijdsomstandigheden,
meende men toch dat dit feit niet onop
gemerkt mocht voorbijgaan. Van de 91
leden, die Kunstliefde thans telde, waren
er® echter maar 12 aanwezig. Dg mede
bestuurder S. van Hoogstraten was de
eenige van de nog in leven zijnde mede,
oprichters des dichtgenootschaps. Hij her
dacht dit feit in smartelijke gevoelvolle
n het
gaf,
rürt
rechtvaardigen. Wij lezen in bovengenoem.
de Notulen 't volgende: „de Penning
meester G. Bever doet der Vergaaderinge
rapport, dat Mr. Willem Bilderdijk, ho
norair Lidt van dit Genootschap, aan den
bode Marré bij het presenteeren der reeds
van dit en het voorige jaar verschuldigde
Reekening der jaarlijkse toelaagen tot in
standhouding deezer Maatschappij, gezegt
had, niets met die Papieren nodig te
hebben. Waarop gedelibereerd zijnde is
goed gevonden voornoemden Mr. Willem
Bilderdijk niet meer als Lid te erkennen
en zijn naam deswegens van de gene-
raale Naamlijst te doen royeeren.”
Zoo verdween deze man van ’t too
neel van Kunstliefde. *t welke hij zoovele
schoone vaarzen gewijd had. Een andere
minder aangename gebeurtenis was de
toenemende wanbetaling van enkele leden.
Dit deed 't Bestuur in zijn vergadering van
Zaterdag den 28den van Zomermaand 1791
eene circulaire samenstellen van den voL
gënden inhoud: „Is na rijpe overweeging
beslooten: uit oorzaake der veelvuldige
werkelijkheid heel anders uit dah in de
toekomst-illusies der kinderen. Al onze
toekomstdroomen zijn tenslotte illusies,
begoochelingen van de verbeelding,
schimmen, evenals de droombeelden der
herinnering schimmen zijn.
Beneemt dit hun echter de Waarde?
Geenszins! Zoolang wij ze maar als schim
men erkennen, mogen wij ze ook als
schimmen waardeeren. Laten wij blij we
zen, met dit kleurige en fleurige en vaak
fijngevoelige spel, dat ons in trage en
leege dagen over het ‘doode punt heen-
helpt. H. G. C.
vuld is. Een goed teeken is dit diet, het
verraadt op bedenkelijke wijze het gemis
dat men momenteel lijdt. Wie zich gezond
en krachtig voelt en wie gelukkig is,
vergeet de beide polen waartusschen zijn
Jeven zich wentelt Vandaag neemt hem
geheel in beslag, hij heeft geen gelegen
heid om aan gisteren of morgen te den
ken Heerlijke perioden zijn dat: waarin
de volle belangstelling zich richt op het
onmiddellijke doel: waarin de geest een
object heeft voor al haar gedachten en
het hart boordevol is vén rechtstreeksch
gevoel. Waarin het werk alle zenuwen en
spieren spant en men na een driftigen
dag vermoeid in een droomloozen slaap
valt.
Maar zulk een tijdperk van hoogspan
ning behoort tot de uitzonderingen; er
komt ziekte, er komt slapte in zaken, er
komt vereenzaming, waarin de dagen
grauw en eentonig voorbijgaan en lichaam
noch geest iets beleven. Dan staat het
schimmenspel klaar, dat afleiding ver
schaft en de leegte vult; dan treden de
droomen In werking en zorgt de fantasie
met haar herinnering en hoop voor het
surrogaat. Hoe vaak moeten wij louter
van dit surrogaat leven
Schimmen zijn herinneringen en hoop;
wat zouden wij er verlegen mee staan, in
dien zij eens werkelijkheid werden! Wij
herdenken onze jeugd en met een teere
genegenheid liefkoozen wij de beelden,
welke*zij voor ons doet oprijzen. En heim
wee bevangt ons: konden wij nog opnieuw
maar eens jong worden! Maar wat zoudt
gij, volwassen man, met uw knikkers en
gij. volwassen vrouw, met uw pop? Ge
steld, dat de jeugdvrienden in werkelijk
heid vóór u stonden, precies zooals ze wa
ren in die gelukkige dagen van vroeger
gij zoudt elkaar dusdanig ontgroeid
blijken, dat gij u zoudt vervelen of érge
ren. Zelfs uw dierbare ouders zouden veel
van den stralenkrans verliezen, die de her
innering om hun slapen gelegd heeft.
En zoo zou het gaan met het' vroegere
huis, met den vroegeren werkkring, met
alles wat de herinnering vermooit en ver
groot. Wij vergeten bij dit schimmenspel
dat alle menschen en dingen en gebeurte
nissen hun waarde ontleenen aan het tijd
stip en aan den samenhang waarin wij ze
leeren kennen. Wat gister goed was. be
hoeft het vandaag niet te zijn; het oogen-
blik en de constellatie herhalen zich niet
en met het uiteenvallen van de samenstel
lende deelen vervalt de beteekenis van
het geheel.
Dit geldt eveneens toekomStJ-illusies.
Indien inderdaad het kind, dat volwassen
begeert te zijn, omdat het dan niet lanèer
naar school hoeft en zich aan de ouder
lijke tucht kan onttrekken, eens werkelijk
de vrijheid kreeg om te doen wat hij in
het leven der volwassenen benijdt, zou
het met dit voorrecht niets kunnen aan
vangen. De voorrechten der volwassenen
worden eerst voorrechten als de volwas
senheid aanbreekt en dan zien zij, er in
Er is niets, dat den dagelijkschen ar
beid zoo verlicht als een opgeruimd
gemoed.
„Daar staat een oude boer, en stampvoet
onder *t vloeken
En is vast bezig in zijn leege beurs
te zoeken,
Na *t geld, hetgeen hem door een
gaauwert is ontrold.”
Veenendaal, acteur van „Cockpit” en
„Gestroomlijnde zotheid”, heeft ons op.
nieuw verblijd met herinneringen, ge
bundeld in „Luchtcamera”. Als in een
caleidoscoop glijden de beelden aan ons
vqorbij, vaak kleine, onbeteekenende ge-
beurtenisjes die echter waarde krijgen
door de wijze waarop zij voor ons door 1
de lens van het vliegeroog worden ge
projecteerd. Zijn verhalen verwekken nu I
een lach, dan een traan, al naar den
aard der belevenissen, en steeds weet de 1
vliegende schrijver de juiste sfeer te
scheppen om de reproducties van zijn in-
drukken zoo zuiver mogelijk tot ons te
doen komen. Waaruit zii ook stammen:
van den Parijschen boulevard, uit Ban
doeng, van het Margaretheneiland, van
de laatste rustplaats van zijn gevallen
kameraden of van de rustige boorden
van onze vaderlandsche vischwaters.
„Luchtcamera” geïllustreerd met
voortreffelijke teekeningen van G. Hage-
meyer verrijkt de serie attractieve
Nederlandsche luchtvaartboeken in niet
onbelangrijke mate. M. Koot.
Kain”, op den 16den van Wintermaand
1780 benoemd tot buitengewoon lid dezer
Maatschappije.”
Bellamy was toen 23 jaar oud. Dat de
contributie niet altijd prompt betaald
werd, blijkt uit ’t feit, dat de erfgenamen
van Mr. Thomas Hoog aan den ^secretaris
van „Kunstliefde” 52.50 ter hand stelden
tot voldoening der achterstallige toelage.
Men had deze post zeker al afgeschreven,
want de blijdschap over de ontvangen
penningen was zeer groot, zoo zelfs, dat
men aan de erfgenamen een bundel dicht
stukken, welke dit jaar door ’t Genoot
schap zal worden uitgegeven, ter weder-
geschenke bezorgde. De groote bloei
waarin *t Genootschap verkeerde ken
merkte zich o.a. in ’t buitengewone dou
ceur dat men den knecht gaf, bestaande
uit zeven guldens en zes flesschen wijn.
Die knecht stond dan ook bij ’t Bestuur
in een goed blaadje, want we lezen in de
Notulen van den 26sten van Louw
maand 1 <82. dat hem een zilveren ambts-
ketting werd vereerd en dat „voorge
noemde knegt voortaan zal dragen den
titel van bode". De boekerij werd ieder
jaar met vele belangrijke boekwerken
uitgebreid, geschilderde portretten van
afgestorvenen werden ’t r
scha-, vereerd; de stapel gedichten ^ï-’
ring uitschrijven om te beslissen of „ver
nietiging van het Genootschap” of plan
nen beramen tot instandhouding eener
Maatschappij, „welke bijna 29 jaaren lof
felijk gebloeyd heeft.” En zoo deelde dus
ook Kunstliefde „eertijds de Lust van
Neerlands dichteren-schaaren" in ’t uitge«
put bestaan van ’t kwijnend Vaderland*
waarop wij treurend staaren!”
Méér de leden werden met wakkeren
moed bezield, want we leefden momen
teel ook in een tijd van herlevende wel
vaart, al was deze dan ook nog niet vol
komen.
Kunstliefde heeft zich nimmer op poli
tiek terrein bewogen, en daarom gingen
ook <je jaren van politieke bewogenheid
vrijwel aan 't Genootschap onopgemerkt
voorbij. Het bleef zelfstandig bestaan tot
het jaar 1818. Toen kwam er n.l. op voor
beeld van andere vereenigingen een fusie
tot stand met de „Maatschappij van Fraaie
Kunsten en Wetenschappen.” En dit be-
teekende dus feitelijk een ophouden van
het bestaan van Kunstliefde als zelfstan
dig genootschap. Wel werden de financiën
van ieder afzonderlijk beheerd en behield
iedere Maatschappij haar eigen huishou
delijke inrichting maar ze stonden onder
gemeenschappelijke wetten. De geest van
„Kunstliefde” verdween en loste zich op
in die der Mij. van Fraaie Kunsten en We
tenschappen. De dichterlijke voortbreng
selen werden minder en minder en maak
ten plaats voor wetenschappelijke verhan-’
delingen.
En zoo kunnen we de geschiedenis var»
„Kunstliefde spaart geen vlijt" eigenlijk
sluiten met het jaar 1819. De uitgebreidó
notulen vinden we na 1819 niet meer
terug. Ze maakten plaats voor een gewoon
zakelijk verslag.
Een Haagsch volksfeest van vóór
twee eeuwen
Er is een tijd geweest, dat den Haag
kermis vierde. Verschillende onzer oudere
lezers zullen zich ongetwijfeld nog de
Haagsche kermis herinneren, t w. eenige
kermis-etablissementen in het centrum
wan de stad, o.a. op de Rrinsegracht
Doch zelfs toen was er eigenlijk van een
algemeene kermisviering al geen sprake
meer en sedert thans de goede oud-Hol-
landsche kermis door een surrogaat, dat
zich als een „Voorjaarsfeest” aandient,
is vervangen, is er natuurlijk van een
echte kermisstemming in de stad heele-
maal geen sprake meer.
Daarom willen wij u terugvoeren naar
het ’s-Gravenhage van ongeveer 1700 en
het kermistafereel voor u beschrijven,
zooals het ons is nagelaten in een oud
boekske „Schilderij van de Haagsche
Kermis” door van Hoven. Deze Jan van
Hoven was een in die dagen beroemd too-
neelspeler. leider van een troep kome
dianten, zelf vermaard vertolker van den
Polyeucte van Corneille, en voorts auteur
van enkele sinds lang vergeten dichtwer
ken en tooneelspelen. Hoewel van Hoven
met zijn gezelschap (waarvan hij sedert
het overlijden in 1720 van zijn roemzuch
ten voorganger en leermeester, Jacob van
Rljnsdorp, directeur was) ook veel reisde,
woonde hij hier ter stede aan het Spui,
waar hij „tabaksverkooper” was. Zijn
„Schilderij van de Haagsche Kermis” zag
op 25 April 1715 bij „Jacobus Gezelle,
boekverkooper in ’t Lang-Achter-om” het
licht.
„Mijn Zanggodes, belust de vreugde in
top te haaien,
De Haagsche kermis op ’t papier
panneel te maaien.
Steekt haare loftrompet door alle
straaten heen,
Van ’s-Gravenhage, lang beroemd in
krijgstropheen”.
Lentetijd is Kermistijd
Aldus vangt van Hoven zijn dichtwerk
aan. ’t Is lente: „de strenge wintervoogd,
die ’t nat bevloert met ijs.vlucht op
het naderen der blonde Mei naar 't koude
Russen”, ’t Is lente: „de warmte schildert
bloem en kruiden met veel kleuren”, de
landbouw ontvangt nieuwen zegen, tuinen
pralen in een overvloed van bloesem, die
straks vrucht zal zetten, kortom er schijnt
een nieuw leven aangevangen, ’t Is lente!
„In zulk een tijd, daar al wat leeft
krijgt nieuwe stof,
Verschijnt de kermis aan ’t beroemde
Statenhof’.
Reeds toen nam den Haag als centrum
der regeering een voorname plaats in
onder Hollands steden en vooral ook op
het gebied van feestvieren gaf men in
Haagsche kringen den toon in den lande
aan. Geen wonder, dat de Haagsche ker
mis in trek was. Van verre kwamen
bloedverwanten en vrienden hun familie
en bekenden juist tijdens de Haagsche
kermis bezoeken, want dan viel er wat
te beleven! En de gasten werden rijkelijk
onthaald:
„Het lichaam dat verstrekt een vijver.
daar de baars,
In ’t druivezop zich keert, en wentelt,
’t welk niet schaars,
(Doch al met maaten) wort met
vreugde in *t lijf gedronken.
De kermisham iüe êerhing aan den
balk te pronken,
Voldoet een graage maag”.
De feestelijkheden speelden zich voor
namelijk af op Binnen- en Buitenhof, op
’t Voorhout en rond den Hofvijver. En
hoe het daar toeging tusschen jongens en
fr.eisjes, mannen en vrouwen? Evenals
thans lag ook toen overal tusschen ten
ten en kramen Amor op den loer
„Het Haagsche Jufferschap streeft
moedig langs de straat,
In ’t luchtig kleed, alom bemaald met
rijk sieraat.
En schoon het aanzicht is gemaskert
dier godinnen,
Zij noopen evenwel een edle ziel tot
minnen."
Op het Binnenhof vragen allereerst de
meesters van penseel en palet de aandacht
van het publiek Onder de gaanderijen
hebben de schilders hun min of meer ge
slaagde meesterwerken uitgestald. Ook
een boekverkooper staat er met zijn
kraam. Het is er een drukte van belang
en menigeen besteedt hier een deel van
zijn zuinig opgespaarde kermisgeld, om
een langbegeerd boek of een fraai schil
derstuk te koopen.
Op het Buitenhof is het nog veel druk
ker, maar daar staan dan ook de hande
laars in meer alledaagsche artikelen.
Vooral de stoffenverkoopers hebben het
druk, want veel vrouwen huldigen den
Maar er is niemand die van zijn woede
notitie neemt. Joelend trekt het volk naar
de wafelkraam met zijn lokkende geuren
en wat nog belangrijker is zijn in
tieme hokjes, die door gordijntjes van de
buitenwereld zijn afgesloten, zoodat geen
nieuwsgierig oog behoeft te zien hetgeen
zich daarbinnen, behalve wafels eten, af
speelt Inmiddels begint de avond te
vallen; het wordt leeger rond de kermis
tenten en we begeven ons naar een der
herbergen, waar thans alles vol-leven en
bedrijvigheid is, om ons het stof uit de
keel te spoelen.
Vrienden in den nood, Tjeerd
Adema. Gebr. Kluitman,
Alkmaar.
Tal van ouderen lezen ter ontspanning
detetive-romans. Waarom dan ook niet
de jongeren? Tjeerd Adema heeft
een spannend verhaal geschreven, waarin
een drietal H.B.S.-vrienden een heldhaf
tige rol spelen en hun vriend jonker Al
bert van Bleijdensteijn uit de handen red.
den van'een misdadig familielid, waar
mede diens toeleg, beslag te leggen op
een groote erfenis, geheel mislukt. Een
boek voor jongens van 1016 jaar, een
tikje te sensationeel. De illustratis zijn
van Pol Dom. P. H. de Wit
„Thuisvaart”, Henk Mondria.
J. H. Kok, Kampen.
De roman „Aan dood water'” van K.
Norel heeft ons indertijd zeer geboeid,
omdat hij naast de tragiek van de ver
dwijnende Zuiderzee, een opdrogende
levensbron voor vele visschers, ook op
realistische wijze de reactie van deze vis
schers op de drooglegging schilderde. Een
groot verschil met „Zuiderzee” van Jef
Last, die het accent legde op de droogleg
ging zelve.
De roman van Henk-Mondria is weer
van een ander soort. Ook hier een reactie
op de inpoldering, maar tenslotte ook een
berusting, in het onvermijdelijke, zij het
met schroom. Doch vóór het laatste lid
van de familie de Zuiderzee prijsgeeft,
moeten zware slagen het huis van Brink
treffen. Het gezin schakelt zich om, de
visscherlieden worden landrotten, doch de
zee neemt tenslotte toch nog het leven
van den visscher, die slechts noode afstand
deed, van het water. En Jolie, die wordt
toch nog weer visscher zij het aan
boorden van de Schelde.
De schrijver schildert in een eenigszins
stroeven stijl, den strijd om ’t bestaan van
het gezin Brink, een strijd, die physiek
veel inspanning eischt, doch daartegen
over geldelijk veel voordeelen brengt,
Siem Brink vindt ruim zijn brood in de
zee. Hij verliest echter zijn geloof. Met
leede oogen moet Anne, zijn godvruch
tige vrouw aanzien, dat langzamerhand
het geheele- gezin de kerk den rug toe
draait.
,.Gods plannen zijn niet de onze” ein
digt de schrijver .zijn boek, als de wegen
van zijn hoofdpersonen tenslotte toch ge
leid zijn naar het algoede einde.
In Siem Brink heeft hij het stoere vis-
scherstype geteekend, dat geen vrees kent
dagen en nachten werkt en aan de zee
verknocht is. De vrouw met haar afkeer
van de zee, is hier wel een groote tegen?
stelling in het visschersgezin.
In zijn strekking kan de roman geen
rauw realisme bieden, doch wel een le
vendige werkelijkheid. De beschrijvingen
van de opkomende stormen, de tochten
over het kruiende ijs, zijn staaltjes van
boeiende beschrijvingskunst, welke wij
met bewondering gelezen hebben. P.
H. de Wit.
Magnetisme
Wie de advertentiekolommen van onze
dagbladen doorkijkt, zal niet zelden een
reclame van magnetiseurs vinden, zonder
van de daarin aangeprezen ’behandeling
een duidelijke voorstelling te hebben, en
nog minder te vermoeden, wat deze met
een magneet heeft te maken. Het is zelfs
zeer de vraag, of een magnetiseur wel een
magneet in Luis heeft, laat staan of hij
deze voor de behandeling gebruikt. Hoe
komt men aan dien naam en wie is de
ontdekker van deze suggestieve therapie?
In 1774 reist een voornaam buitenlander
met zijn vrouw door Weenen en deze
vraagt aan pater Maximilian Heil een
magneet in den vorm van een hoefijzer te
maken, die ze op haar maag kan leggen.
Want dat een magneet bijzondere ge
nezende kracht heeft, st^at voor de ma
gische en sympathetische medische weten
schap van vroegere eeuwen ontwijfelbaar
vast. Paracelsus ook een buitenbeentje,
op het gebied der geneeskunde noemt
hem den monarch van alle geheimen; im
mers, alle metalen gehoorzamen aan de
zwaartekracht, maar de magneet uit een
zelfstandige activiteit; de magneetnaald
wendt zich steeds naar de Noordpool, als
wegwijzer voor de schepen; de magneet
trekt andere metalen aan. Heil vervaar
digt den bestelden magneet en vertelt aan
zijn vriend dr. Mesmer, een rijk en kunst
zinnig arts in Weenen (Mozart behoorde
tot zijn geregelde gasten) van het merk
waardige geval. Inderdaad houdt de maag
kramp dadelijk op. Mesmer doet hetzelfde
bij een aantal patiënten, en met fabel
achtige resultaten. Zelfs volkomen ver
lamde menschen kunnen zich weer bewe
gen. Hoe zijn deze wonderkuren te ver
klaren? Zou het zijn omdat ze den wil
tot gezondheid, die in iederen zieke slui
mert, wakker roepen, dat door deze sug
gestie de in elk organisme aanwezige ge
nezingskracht geactiveerd wordt? Onze
grootouders zijn door middelen genezen,
waarover onze medische wetenschap nu
medelijdend glimlacht, wij worden behan
deld op een manier, die waarschijnlijk
over honderd jaar als dwaas of gevaar
lijk zal worden veroordeeld.
Kortom, Mesmer geneest met zijn mag
neet de ernstige gevallen tot hij op
zekeren dag bemerktj dat ook zonder mag
neet dezelfde verschijnselen optreden. Als
wetenschappelijk onderzoeker, die leeft in
een rationalistische periode met onbe
paalde achting voor het logisch nadenken,
peinst hij over de vraag, welke kracht uit
zijn vingertoppen overgaat op den. zieke.
Hij meent, dat dit een „animalischer Mag-
netismus”, een soort levensmagnetisme is,
een fluidum dat van hem uitstraalt op
den patiënt. Hij vermoedt slechts, mist
echter de gave om zijn ideeën begrijpelijk
te formuleeren. De zieken bekommeren
zich daar natuurlijk niet om, ze stroomen
in scharen naar den wonderdokter, wiens
tuin vol is van hysterisch rondspringende
menschen.
Tot Fortuna zich van hem wendt. De
reden is het eigenaardige geval van Maria
Paradies, een jong meisje, dat van haar
vierde jaa'r af ongeneeslijk blind is door
verlamming van de gezichtszenuwen. Als
buitengewoon muzikaal kind is ze op kos
ten van keizerin Maria Theresia opgeleid
tot pianiste en heeft reeds vele concerten
gegeven. Dit meisje nu wordt bij Mesmer
gebracht, die meent dat haar ziekte van
nerveuzen aard is en genezen kan wor
den. Inderdaad gelukt het hem haar
eenigszins haar gezichtsvermogen terug te
geven. Als de ouders vreezen, dat het
hooge jaargeld door de keizerin uitge
keerd, vervallen zal bij genezing, verhin
deren ze de voortzetting van de behan
deling op gewelddadige wijze. Tengevolge
van den psychischen schok wordt ze wyer
volkomen blind.
De beroepsmedici, jaloersch op het
fabelachtige succes van hun collega, die
met zijn „hokuspokus” zooveel menschen
weet te genezen, zien in dit geval een
welkome aanleiding, hem ten val te bren
gen. Hij gaat naar München, waar hij ech
ter geen weerklank voor z’n ideeën vindt
en komt in 1778 het sterfjaar van Vol
taire en Rousseau in Parijs. Sedert vier
jaar regeert daar Lodewijk XVI, met zijn
vrouw Maria Antoinette, die uit hetzelfde
Weenen komt, dat Mesmer den rug heeft
toegekeerd.
In Parijs herhaalt zich het weergalooze
succes ook hier wordt hij de medische
toovenaar van groot formaat. Na weinige
jaren heeft hij een jaarlijksch inkomen
van 400.000 livres. De arts is tot toove
naar geworden, de wetenschappelijke on
derzoeker tot verkondiger van verborgen
wijsheid, de dienende helper tot beheer-
schend priester.
Ook hier de jaloezie van de vakmen-
schen, die middelen zoeken, hem weg te
krijgen. De koning benoemt een commissie
van medici om de zaak te onderzoeken.
Volgens Mesmer berust zijn invloed, dien
wij nu massa-suggestie noemen, op een
algemeen verbreid fluidum. De commissie
rapporteert, dat dit fluidum niet geconsta
teerd kan wordenwetenschappelijk heeft
hij hierdoor afgedaan. Men beschouwt
hem als een occultisch kwakzalver, zijn
paleis wordt in 1792 (in het derde jaar,
de radicale fase van de revolutie) geplun
derd, en hij vlucht.
Nu toont hij zijn grootheid als mensch.
Bewust verlaat hij het podium van pu
blieke activiteit, en wijdt zich aan de
stille daad in kleinen kring. Een konings-
mensch is altijd koning afgezien van
waardeering of succes.
In Meersburg, een plaatsje aan het