DE VERSCHIJNING
Onze hedendaagsche poëzie
LETTERKUNDIG BIJBLAD
HAAGSCHE COURANT
VAN DE
DE GEHEIMZINNIGE
DE ZWARTE COBRA
DE MISDAAD
DE ONTMOETING
Letterkundige Kroniek
en
Innerlijke vernieuwing
ontwikkeling
PROFESSOR
«Zaterdag 6 September 1941, No. (17973.b4pa-
De geestelijke en zedelijke
inhoud der poëzie
Een hem nastaand mede-
het
naar
mannen, die
tie naar Groningen moest
Dirk Coster,
(Cliché-archief Haagsche Courant)
een
Hoe
van
met
twee uur tijd vóör het lunchtijd is.
Het geheim van een prettige vacan-
een
weer
Laten we naar de automaten gaan,
stelde ze voor.
’t Is daar erg warm, wierp ik tegen.
i zien
gelezen had, dat de heer
'eperkorrel, Inspecteur van
knipoogje gegeven,
die vaak bij hem
politiemannen over den bak met ontwik
kelaar gebogen, waarin nu de plaat van
Jenkins lag, de laatste plaat, welke hij
genomen had.
Langzaam vertoonden zich de beelden
Op den achtergrond stond een auto op
den straatweg, welke een kleine honderd
nieter van de plek waar de opname ge
maakt was, lag. Dan dichterbij, vertoon
de zich het beeld van een man, die met
een groot formaat automatisch pistool
liep, gereed om te vuren.
Je ziet warempel het nummer van
de auto, zei Muil...
Toen het diapositief gemaakt werd en
het beeld bijna levensgroot op het pro-
jectiedoek verscheen in het politielabo-
ratorium, doceerde Muil:
Jenkins had op het laatste oogen-
blik gezien dat ze het op hem gemunt
hadden. Snel heeft hij een opname ge
maakt en waarschijnlijk hebben die ke
rels dat niet eens in de gaten gehad. In
ieder geval wierp Jenkins het toestel na
de opname zoo ver mogelijk van zich
sf. Onmiddellijk daarop moeten de doo
delijke schoten gevallen zijn. Dat hij die
opname zoo snel kon maken was een
toeval, omdat het toestel om het nest te
fotografeeren, juist in de richting van
den straatweg stond opgesteld.
De moordenaars hadden geen tijd om
naar het toestel, dat Jenkins had wegge
worpen, te zoeken, want, zooals je op de
foto ziet, komt er heel in de verte een
auto aan... De moordenaars van Jenkins
bleven niet lang op vrije voeten loopen
en Muil kreeg dien winter zijn gouden
strepen.
komen onbaatzuchtige geest, die, zonder
zich te bekommeren om zijn „positie” in
de literatuur, hard werkend en streng
voor zichzelf, als een der eersten heeft
begrepen, dat de aesthetica geen basis
bood voor een levensleer.
In zijn studie over en in zijn waardee-
ring van de hedendaagsche poëzie heeft
hij dan ook elke aesthetische overweging
geweerd De geestelijke en zedelijke
inhoud bleef voor Coster, die daarin
zichzelf getrouw was, de eenig geldende
maatstaf.
Men heeft dan ook bij zijn eerste ver-
aanbidding van wisselende profeten
Niemand, ging Greshoff voort, heeft
zoo vurig geschreven tegen het gezond
verstand en tegen het intellect en tegen
de classieke zelfbeheersching.
Coster is een volkomen zuivere, vol-
Vanmorgen bijvoorbeeld besloten we een
wandelingetje te gaan maken en daarna
wat te gaan lezen. Nu probeer jij om dat
zorgvuldig opgestelde plan met je pier-
verbeelding in de war te sturen. Ik vind
het onnoodig om die pier op te gaan.
Als je klaar bent met je nonsens, zei
Tannie,
eens op.
Het lijkt me nogal erg vol, probeerde
ik, terwijl ik eens ovet het hek keek.
Zouden we niet veel beter rustig een
eindje het strand langs gaan
Ik begrijp je niet, het is juist heele-
maal niet druk
Het was eigenlijk niet zoo druk als ik
wel gehoopt had Als het druk is, dan
heb je altijd nog eens kans om te ontsnap
pen. zonder dat het in de gaten loopt. Én
Iaat ik eerlijk zijn, toen we daar net voor
het tourniquet stonden, zag ik, dat Loop
man ook op de pier was. Loopman is mijn
kleermaker
Ik moest hem nog een paar pakken be
talen en hij zond mij de rekeningen even
regelmatig als ik ze verscheurde. Alleen
maar om Tannie gerust te stellen had
ik' haar gezegd, dat die pakken al betaald
waren. Vrouwen begrijpen geldzaken niet
zoo goedIk had steeds maar weer het
plan om te betalen, maar het was zoo’n
heusch plan, dat het net was alsof ik al
betaald had, Ik wist, dat Tannie dat niet
zou inzien.
Ik moest me dus steeds klaarhouden
om te kunnen retireeren. Zou hij me toch
te pakken krijgen, dan zou hij nog niets
van me los krijgen natuurlijk, maar ik
vreesde, dat ik last zou krijgen met Tan
nie in verband met onze verschillende
financieele inzichten.
wijl in den heer Meertens’ verzamelü.-
een schitterende, ongestempelde, stóêf.
blauwe 5 ets. Willem II van 1852 voor,
kwam, waar hij gaarne een bod op wildj
doen, omdat die juist nog in zijn ver.
zameling ontbrak. Zooals de heer Meer,
tens begreep, stond hij nu voor een las.
tige beslissing, maar hij vreesde...
Dus.de oude Callaert heeft me toch
niet vertrouwd, flitste het door Peter’s
gedachten. Trouwens de blik van den
grijzen dokter toen.ja, die had hem
al moeten zeggen, dat hij doorzien was.
Maar waarom had die grijsgebaarde pil
hem dan maar niet dadelijk beschuldigd?
Enfin... uit... misschien beter zoo... Een
krampachtig lachje verwrong even zijn
mond, een schouderschokje. Niets aan te
doen... Moord met voorbedachten rade
op een levenden doode. Schuld en boete.
Hoeveel jaar
Laat mijnheer binnenkomen, gaf hij de
daghit van het verouderde en goedkoope
pension dat hij dus niet meer zou
verwisselen voor een beter, integendeel
te verstaan en smeet het kaartje,
waarop hij gelezen had, dat de heer
Hajemus Peperkorrel,
politie, hem spreken wilde, op tafel.
Goed, dan bleef er niets anders over
dan bekennen. Vluchten Had hij eerder
moeten doen. Ontkennen Maar er was
natuurlijk al sectie gepleegd. Hij had
tante Philia het laatst verzorgd.
Als student in de medicijnen had haar
lijfarts hem dat wel durven toevertrou
wen. Maar deze had niets geweten van
zijn schulden en den nood van een al
leenstaand student, die nog twee jaar
studie betalen móést. Terwijl het geld
ontbrak. Wat er voor was vastgezet door
zijn vooruitzlenden vader opgesou
peerd na diens dood. Nu ja als je jong
was... Zou die inspecteur nooit eens
stom gedaan hebben Of de president
van de rechtbank, die in z’n deftige uit
gestreken toga hem straks moest ver-
oordeelen
Had het oude mensch hem maar nooit
gezégd, dat hij haar universeele erfge
naam zou zijn. Ja. nu schoot hem te
binnen, dat die oude Callaert dit natuur
lijk later had kunnen gebruiken en dat
had zijn verdenking versterkt. Enfin.
Zie je, tóén was hij de porceleincollectle
langzamerhand gaan taxeeren in gèld en
had hij de waarde trachten te peilen van
de unieke postzegelverzamellng, welke
zeldzame Nederlandsche postzegels be-
Laten we de pier opgaan, zei Tannie.
Waarom vroeg ik Je kunt de
zee hier net zoo goed zien.
Van de pier af krijg je een heel
anderen kijk op de zee. We moeten onze
kennissen na de vacantie kunnen vertel
len, dat we op de Pier zijn geweest.
Die idiote moderne
Ach, kom meezei Tannie, en trok
me van het bankje We gingen naar het
tourniquet en ik haalde juist mijn por-
temonnaie tevoorschijn toen
Hemeltje, riep Ik uit.
Wat is er Heb je geen geld genoeg
bij je?
Ja. Ik bedoel nee. Ik heb al m’n geld
in het pension laten liggen. Als we nu
„Nieuwe Geluiden”, een keuze
uit de hedendaagsche poëzie,
bijeengebracht en ingeleid door
Dirk Coster. Vijfde, herziene en
bijgewerkte druk. Van Loghum
Slaterus’ Uitgeversmij., Arnhem,
1941.
ïn een tijd, waarin onze poëzie een
periode van gisting en groei doormaakt
en waarin de behoefte sterk gevoeld
wordt aan bezinning en nieuwe orientee
ring. verschijnt, herzien en bijgewerkt
een nieuwe druk van Coster's „Nieuwe
Geluiden”, waarvan de eerste verschij
ning in 1924, nog altijd en terecht als een
literaire gebeurtenis van den eersten
rang wordt beschouwd.
De belangwekkende inleiding met haar
vele karakteristieke formuleeringen en
gelukkige definities, welke Dirk Coster
voor deze eerste uitgave schreef, vindt
tnen hier herdrukt, op de laatste 25 blad-
tijden na welke een aanvulling en ver
betering brengen.
De noodzakelijkheid, zegt Coster in
tijn voorbericht tot dezen vijfden druk
de gansche inleiding te herschrijven ep
Oogenschijnlijk was professor D. W
Jenkins een onbeduidend mannetje. Hij
was bioloog aan een universiteit ergens in
het buitenland, maar geen van de stu
denten kon zich herinneren ooit college
van hem te hebben gehad. Meestal was
D. W. Jenkins in zijn laboratorium bezig
met het nemen van proeven. Hij werkte
daar soms dag en nacht en bemoeide
zich met niemand. Een paar maal per
jaar ging hij een week of wat naar de
hoofdstad van zijn land en men fluister
de, dat hij in nauw contact met de re-
geering stond.
Nu was dat niet ver bezijden de waar
heid. Wat hij precies uitvoerde, zal wel
nooit bekend worden. Speciaal vliegen,
wespen, bijen en muggen hadden de
aandacht van den professor en in zijn
schitterend ingericht laboratorium
kweekte hij duizenden van deze diertjes.
Dikwijls ook maakte hij lange tochten
door de bosschen en door de moeras
sen, welke niet ver van de stad lagen,
om studie-materiaal te verzamelen.
Op een dag keerde D. W. Jenkins van
zoo’n tocht niet terug. Eerst toen bleek,
welk een belangrijk personage Be pro
fessor was, want schier de geheele poli
tiemacht kwam in het geweer.
Zij vonden zijn lijk op een moe^ssig
stuk land, niet ver van den grooten
straatweg, door zeven kogels getroffen.
Al spoedig constateerde men, dat Jen
kins’ portefeuille, waarin hij enkele be
langrijke formules had opgeborgen, was
verdwenen...
Inspecteur Muil zette zijn beste been
tje voor; als hij dit zaakje goed wist op
te lossen, wie weet blonken dan in het
verschiet de gouden commissarisstrepen
niet! Hij begon zijn onderzoek in het la
boratorium.
Een vlieg al vlieg, grinnikte de
agent, die hem hielp bij het nazoeken
van alle kasten en laden. In het bureau
van Jenkins vond de inspecteur een kist
je met negatieven. Ze stonden keurig ge
rangschikt. Het waren opnamen van ver
schillende wespennesten. Vier negatie
ven interesseerden Muil het meest. Ze
waren van een wespennest in een moe
ras...
Iteksels, dacht Muil, als dat de
plaats^ïiet is waar we dien Jenkins von
den...
Die vier platen waren op een ver
schillend tijdstip genomen, telkens met
een tusschenruimte: 12 Mei, 12 Juni, 12
Augustus en 12 September.
Op 12 October werd Jenkins vermoord
en het lag dus voor de hand dat hij toen
naar het moeras gegaan was om een foto
van het nest te maken.
Een snelle auto bracht Muil naar de
plaats waar de moord gebeurd was en
na eenig zoeken aan de hand van de ne
gatieven, vond hij het nest.
Een fototoestel is niet bij het lijk
gevonden? vroeg hij aan de agenten, die
de plek afgezet hielden. Neen, een foto
toestel was niet gevonden.
Dus, peinsde Muil: Of de moor
denaars hebben het meegenomen en
daarna weggeworpen, óf Jenkins heeft
het vlak voor zijn dood weggewerkt, om
dat...
Ieder hoekje en gaatje van de plek
werd nagezocht en eindelijk diepte men
het toestel met statief en al, op pit een
kleinen poel, op ongeveer twintig meter
afstand van de plaats waar men Jenkins
gevonden had.
In de donkere kamer van het politie-
laboratorium werd met veel omzichtig
heid Jenkins’ toestel geopend. Er zat nog
een plaat In...
In koortsachtige spanning stonden de
Adriaan Morrlën, M. VazaUs en nog
kele anderen.
Van deze bloemlezing mag men, jvat om
vang en keuze betreft, gerust zeggen, dat
zij een volledig en gaaf beeld geeft van
wat de Nederlandsche poëzie in de laatste
dertig jaar heeft voortgebracht. Psycho
logisch vindt men in de inleiding, deze
voortreffelijkste aller studies over de he
dendaagsche poëzie verschenen, naar aard
en wezen verklaard. Aan het slot van zijn
studie geeft Dirk Coster een samenvat
tend overzicht, waarin hij in enkele regels
formuleeringen geeft, welke niet aanvecht
baar zijn. Na een periode-indeeling op de
jaren 1910 1918 en 1927 geeft hij een ka
rakteristiek der jonge dichters, die zich
omstreeks 1930 voor het eerst duidelijk
hebben uitgesproken: algeheele ontnuchte
ring, zakelijkheid, die zich beperkt tot het
verschijnsel zonder meer en vooral zonder
illusie, het driftig spreken wordt een af
gebeten praten, soms moedeloos protesten-
rend, soms landerig. De directe bekentenis
der dagelijksche aandoeningen neemt een
moedwillige wending: men wenscht vooral
niets te verzwijgen en wordt daardoor een-
zijdig rauw. Vermoeienis aan deze zake
lijkheid slaat om tot het cryptische ver*
men probeert het onbewuste te laten spre
ken. Sommige dichters zoeken uit deze
stemmingen den weg terug naar een een
voudige menschelijkheid, die zich, sterker
dan vroeger, als Neder land zch be
wust wordt.
Men zal in geen enkele studie over de
poëzie van de laatste kwarteeuw een zoo
diepe peiling en klare formuleering vin
den van de geestelijke stroomingen als in
deze studie van Dirk Coster. Het lezen va#
zijn „Inleiding”, rijk aan wijsheid, door-
gloeid van menschelijkheid, die zich bo
ven elke tijdsstrooming verheft, is een
precieus genot voor den geest, waarbij de
groeiende waardeering komt voor zij®
kieskeurige schrijfwijze, voor zijn bezie
lende taal en zijn verrassende beelden, die
den lezer altijd weer brengen tot een
nieuw en beter begrip en tot een klaarder
inzicht tevens in de toekomstige ontwik
keling onzer poëzie.
JOHAN KONING-
het onnoodig om die pier op te gaan.
je klaar bent met je nonsens, zei
dan gaan we eindelijk de pier
vatte. Ook de familiejuweelen. die prach
tige Venetiaansche scarabee bijvoorbeeld
...ja, ze waren reeds omgezet in een be
hoorlijk kapitaaltje. Voor het porcelein
bood de notaris dadelijk vier mille
weg er mee dus. Behalve het huis en de
postzegels, waarvoor die handelaar Brink
man veel te weinig wilde dokken.
De inspecteur was van een algemeener
type dan z’n naam. Mijnheer... eh Meer
tens wist natuurlijk wel, waarvoor hij
kwam
Zeker, zeker inspecteur Maat dat spot
lachje er af asjeblieft), alleen begrijpt
mijnheer Meertens niet, hoe u er zoo
gauw achter bent gekomen. O juist, U
heeft zoo overal uw relaties, die u tips
geven.
Mag ik eens hooren, mijnheer Meer
tens, hoeveel had u gedacht er voor te
zullen krijgen
Dat zult u beter kunnen beoordee-
len dan' ik. Ik ben maar een leek op dat
gebied, inspecteur. Zal men mij veel of
weinig toebedeelen
Tjaa...
Nu ja, ’t doet er ook niet toe, viel
Peter hem driftig in de rede. De inspec
teur ?ou toch wel weten, dat een geval
van carcinoom als dat van zijn tante
Philia eenvoudig hopeloos was Wist de
inspecteur eigenlijk wel, dat zij carci
noom gehad had Neen Dat vermoedde
hij al. Nu. dan had hij natuurlijk ook
nog niet nagedacht over de kwestie, of
je zulke menschen wel -in leven mócht
laten. Wanneer de inspecteur dat niet
gedaan had hij, Peter Meertens, als
medisch student wél. (Goed zoo Peter’, dat
is een uitweg. Ze behoeven immers niet
bekend te zijn met de omstandigheid, dat
hij tante’s universeel erfgenaam 'wist te
zullen worden.) Om kort te gaan, toen
hij dan zag daar het oude mensch er
op stond, dat de zoon van haar zuster
gedurende de ziekte van haar verzorg
ster haar verpleegde wat die goeie
tante Philia moest uitstaan aan pijnen...
Kende de inspecteur de symptomen van
carcinoom Neen Hij kende ze wél.
Onduldbare smarten, geen slaap, geen
eten, zwakte Zeker, zeker, ze had nog
wel twee jaar misschien zoo kunnen
leven. Dpch waarvóór, waartoe Dat zou
toch geen leven, maar een sterven zijn
van jarenlang. Kón men dat aanzien en
mócht men het, met de wetenschap, dat
een tienvoudige dosis morphine dit ver
trokken gelaat de eeuwige rust zou
geven Een kleine manipulatie met het
nikkelen spuitje. Dat had hij gedaan,
anders niet. 2. 2 .2
mensch, de zuster van zijn moeder, het
einde verzacht, haar verlost. De huis
dokter was het natuurlijk geweest, die
dit aan het rollen had gebracht. Toch
zou hij diens blik weerstaan en van
iedereen trouwens. Medisch gesproken
was hij overtuigd van de juistheid van
zijn handelwijze, van menschelijk stand
punt evenzeer Wat de justitie en de ju
risten er van dachten enfin, daar zou
de inspecteur hem misschien antwoord
op kunnen geven Hij stond nu trouwens
tot diens beschikking. Moest hij dadelijk
mee of...
Inspecteur Hajenius Peperkorrel bood
den zich krampachtig beheerschenden
spreker een sigaret aan. Nam er zelf
één. Keek met de van hem bekende sloo-
irie, peinzende uitdrukking, de blauwe
rookflarden na, voor hij bedachtzaam,
wel overlegd. Peter ging inlichten, dat
het voor hem. den inspecteur, óók nog
de vraag was, of hij hem mee zou nemen
naar het bureau. Daar was bijv, de
moeilijkheid, dat hij persóónlijk een daad
als die van den heer Meertens gesteld
dat deze juist zoo was begaan, als hij die
verteld had kon begrijpen. En dan
nog, hij was hier omdat mijnheer Brink
man hem>hierheen had gestuurd. Blijk
baar had die den heer Meertens niet op
gebeld om te vertellen, dat hij zijn cliënt,
den enthousiasten philatelist Hajenius
Peperkorrel naar hem toe zou sturen,
Ik had Loopman juist naar binnen
gaan.
Goed dan, laten we dan
restaurant gaan.
Pracht idee, stemde ik toe.
Nee we doen het niet, zei ikLoop
man kwam naar buiten Bij nader in
zien, zal het daar bij de automaten toch
niet zoo warm zijn, misschien zelfs wel
lekker koel. Laten we daar naar toe gaan.
Ik dacht, dat het nu wel veilig terrein
zou zijn. We gingen naar binnen en ik
deed juist mijn uiterste best op
krachtmachine, toen ik Loopman
naar binnen zag komen met een handvol
munten. Hij was alleen even naar buiten
geweest om wisselgeld te halen.
Dit-dit is niet om uit te houden, je
zou er een spierverrekking van krijgen,
laten we naar buiten gaan om een frlsch
luchtje te scheppen zei ik en trok Tannie
gauw mee naar buiten.
Je bent rusteloos» zei ze. Ik ben
niet van plan om weg te gaan, voordat
ik gezien heb, of dat oude heertje meer
kracht in zijn handen heeft dan jij. Jij
kwam niet verder dan vijftig.
Zou je geen trek hebben in een heer
lijk portie ijs, probeerde ik.
Dat werkt meestal altijd. Maar nu faal
de het echter. Ze zei, dat het koude ijs
me te snel zou afkoelen dat was erg
schadelijk voor mijn ingewanden.
Ik had kunnen zeggen, dat het voor
haar bedoeld was, maar ze weet te goed,
dat ik dol op ijs ben.
Ik keek eens rond.
Loopman genoot. Hij vloog als een bij
van automaat naar automaat.
hoogroode kleur van het blokken, zooals
Win’s moeder meende, maar zij was er
leelijk naast1
Het was op dien gedenkwaardigen No
vemberavond, die in juffrouw Lucie’s
leven zou blijven aangeteekend staan al
werd ze honderd jaar, dat ze zooals
lederen Vrijdag naar haar vriendin ging.
Even voor half 8 was Han gekomen,
door Wim opengedaan met een veelbe-
teekenenden grijns. Ze waren, als ijverige
H.B.S.ërs betaamd, onmiddellijk naar
Wim’s kamertje gegaan, maar helaas niet
om te werken, neen ze gingen in het
donker voor het raam zitten. De klok
sloeg half acht Nu kan ze direct ko
men, zei Wim, gauw moeder is net even
op de slaapkamer. Geruischloos werd' de
voordeur een oogenblik geopend, egen
geruischloos weer gesloten en de twee
hangooren zaten weer voor het donkere
raam. Al spoedig herkenden ze aan den
stap onder het raam juffrouw Lucie en
toen liep alles gesmeerd. Ze zagen een
blauw lampje vallen en dooven, ze hoor
den vluchtende voetstappen, ze proesten
onderdrukt, Wim opende zacht de voor
deur en sloot de deur weer even behoed
zaam En op Wim’s kamertje stonden
de twee jongelui, die volgens tante Lucie
om acht uur naar bed moesten met een
groote pop in Wim’s oude zomerpak ge
stoken en met laarzen van Han aan en
een pet op. Om het geheel te completee-
ren was een roode zakdoek, als een das
om den hals bevestigd.
Jö, zei Han, het is haast zonde,
om hem te ontleden, wat hebben we er
een week aan gehad
En wat een succes, lachte Wim, ter
wijl ze de pop vlug ontkleeden gingen,
die door een grooten, stevigen stok recht
overeind werd gehouden. Juist was alles
verdwenen, toen Wim’s moeder binnen
kwam.
Ik begrijp er niets van, dat tante
Lucie niet is gekomen, dat is nu niets
voor haar.
- Misschien is ze verkouden, zei Han
met een doodernstig gezicht.
Of, vulde Wim aan, misschien
vindt ze het te donker op straat en is
ze bang, dat ze zal worden aangerand
Waarop zijn moeder naar de huiskamer
terugkeerde en de jongens aan hun werk
overliet.
We moeten vossen, zeg, zei Han,
wat hebben we de laatste avonden
weinig uitgevoerd
Halen we gauw genoeg in, vond
Wim, laten we maar met algebra be
ginnen.
Toen Wim’s moeder een half uur later
een kopje thee kwam brengen, omdat
de jongens het niet zooals altijd zelf bin
nen kwamen drinken, vond ze twee ern
stig werkende jongelui, die heel weinig
reageerden op haar opmerking, dat ze
dacht, dat tante Lucie ziek was en dat
ze er morgenochtend direct even heen
zou gaan.
een menschelijkheid weten uit te druk
ken; zij hebben een synthetisch beeld
van den Mensch geschapen, zoo groot,
zoo diep en breed van grondslag en zoo
edel van verheffing, dat men niet be
hoeft te aarzelen, dit stralende beeld als
één der toppunten te zien van ons Euro-
peesch geestesleven, als één der hoogste
stijgingen, waartoe de Europeesche poë
zie, na Shelly en Keats, na Baudelaire en
De Vigny, in staat geweest is.”
De nieuwe poëzie in Nederland concen
treerde zich voornamelijk rond de figuur
van Marsman en men zou zich reeds al
leen gelukkig mogen achten om de ver
schijning van dezen vijfden druk van
wege Dirk Coster’s heerlijke en indrin
gende karakteristiek van dezen „wekker
tot leven voor zich en voor zijn land”.
Hij riep om dit leven, dat het groot, weer
baar en snel zou zijn.
Naast Marsman behandelt hij Slauer-
hoff, den grootsten dichter van na 1928.
In 1924 en '25 begon de dichter Nyhoff
een reactie in te zetten tegen den geest
en den vorm van de poëzie, die toen in
derdaad, de eerste geestdrift voorbij
de verwildering naderde. Coster
spreekt van een dubbele reactie, die der
schoonheid en der zakelijkheid, Anthonie
Donker is in deze periode gekomen en
hij werd er de belichaming van. Als de
belangrijkste dichter, die in 1930 tot 1940
overheerschend is geworden, behandelt
Dirk Coster Jan Greshoff en hij weet
diens plaats ook op overtuigende wijze
aanvaardbaar te maken.
Een objectief verslag van de crisis
verschijnselen onzer jongste poëzie,
weerslag der maatschappelijke crisis
laat, meent Coster, voorloopig nog geen
samenvattend oordeel toe. Hij geeft de
namen, met kernachtige, korte karakte
ristieken. van hen, die rtezg strooming
vertegenwoordigen. In de eerste plaats:
Ed. Hoornik. Alle begaafde dichters van
deze periode vindt men ook in de bloem
lezing vertegenwoordigd: Clara Eggink.
Eric van der Steen, Jac. van Hattum,
Truus Gerhardt, H. G. Hoekstra, G. Ach
terberg, Bertus Aafjes, Maarten Vrolijk,
Ik was juist besloten om een strategl-
schen terugtocht te gaan voorbereiden
voordat hij aan onze afdeeling gekomen
was, toen hij plotseling zes toestellen
oversloeg en recht op ons aankwam.
Nu moet er gehandeld worden en niet
beraamd. Ik stak mijn gezicht in mijn
zakdoek, draaide op mijn hakken om en
snelde naar buiten gevolgd door Tannie.
Je krijgt last van de hitte, zei ze.
Ik zal me beter voelen na een wan
deling.
Goed, kom mee dan. Hij heeft ons nu
gezien.
Eh Wi-wi-wie heeft ons gezien
Meneer Loopman natuurlijk.
Wat, Loopman, mijn kleermaker
Tannie beagn te lachen.
Het was grappig om te zien, hoe jij
hem probeerde te ontloopen, gfchelde ze.
Hem ontloopen Ik Doe niet zoo
gek
Toen ik hem op de pier zag
Wilde je daarom de pier op
Natuurlijk. Ik wilde dat hij ons zou
zien
Maar waarom
Nu, ik wist hoe jij over zijn rekening
in de put zat.
Je-je wist dat ook
Natuurlijk wist ik dat, domoor. En
ik'dacht zoo, dat jij nog meer van je
vacantie zou genieten als je wist, dat hij
die rekening niet meer zal sturen voordat
jij hem kunt betalen,
Wat praat je me nu Waarom zal
hij dat niet doen En waarom moest hij
ons nu met alle geweld zien
O, niets, niets, zei Tannie. Hij
hoorde, dat zijn vrouw mij vertelde, dat
hij dit weekend voor een zakenconferen-
Vrij naar een Hindoesche vertelling.
Er leefde eens in Benares een schatrijke
juwelier, die een beeldschoone dochter had,
Hasamurti geheeten Zij was zijn eenijè
kind en het eenige menschelijke wezen,
waaraan hij zijn liefde kon wijden, daar
zijn vrouw vroeg gestorven was. De kost
baarste zijner smaragden en robijnen wa.
ren niet schitterend genoeg om haar te
tooien en zij bezat de zeldzaamste juwee.
len van het gansche land op één na, maar
die eene kon zelfs haar rijke vader niet
koopen met al zijn geld. In een hollen stam
van een ouden, heiligen vijgenboom buiten
de stad, huisde een zwarte cobra en in
diens hoofd vonkelde een robijn met een
kleur als die van het edelste menschen.
bloed en het volk fluisterde, dat in dien
steen het geheim van het eeuwige leven
lag. lederen dag placht de cobra ta de
zon te gaan liggen voor den boom om zich,
zelf gekronkeld en de geloovigen brachten
haar offeranden van melk en de zoetste
lekkernijen.
Toen de schoone juweliersdochter een.
maal de slang had zien liggen en den
gloed van den robijn had opgevangen door
haar oogen heen in haar begeerige hart,
kende zij geen rust meer. Al haar robijnen
en paarlen en smaragden en diamanten
hadden geen waarde meer voor haar en
leken haar bleek en vaal, zonder schitte-
ring. Zij sliep niet meer en at niet meer,
vermagerde zoo, dat haar vader een ouden
„goeroe” liet komen om haar te vragen
wat haar scheelde, want aan hem, ondanks
al zijn smeekend vragen, wilde zij het
niet zeggen. Voor den ouden „goeroe” den
geestelijken leider van haar familia be.
zweek zij en zij bekende hem Ik zal
geen rust hebben voor ik den robijn bezit
uit het hoofd van den heiligen cobra.
Maar de „goeroe* antwoordde haar:
Het is de natuur der vrouwen, dat tij
niet geven om wat ze hebben, maar zucb-
ten en smachten om wat zij niet hebben,
De zwarte cobra echter is heilig en zoo
gij haar aantast zullen de góden u straf
fen, De robijn, in haar hoofd is misschien
niet eens zoo schoon als uw eigen schoon
ste robijn, maar gij denkt alleen dat hij
schooner is, omdat gij hem niet bezit.
Zelfs de wijze woorden van den „goe-
roe” konden echter de begeerte van het
hebzuchtige meisje niet stillen en zij huur,
de voor veel geld een man van de laagste
Soedra-kaste om de slang te dooden en
haar het juweel uit haar hoofd te bren.
gen. En toen zij het eindelijk in handen
had, kuste zij het en koesterde het aan
haar borst, dagen en nachten lang, maar
toen er een week voorbij was vergeleek
zij het al met haar andere juweelen en
wist zij niet eens meer zeker of een robijn,
die haar vader eens voor haar van een
radjah gekocht had, eigenlijk niet mooier
was.
De koning der slangen echter, Wasoeki,
hoorde van den moord op zijn onderdaan
en besloot in zijn koninklijken toorn om de
schuldige te straffen. Hij nam de gedaante
aan van een jongen juweelen-koopman
huurde in de stad een huis, vlak bij dat
van Hasamurti’s vader, leefde op grooten
voet en gaf kostbare banketten en feesten,
waar heel Benares over sprak. En kennis
makende met zijn buurman, verblindde hij
- - ---dezen door den zeldzamen rijkdom zijner
gebeld om te vertellen, dat hij zijn cliënt, juweelen en gaf hem verscheidene onschat.
den enthousiasten philatelist Hajenius bare steenen ten geschenke.
Tenslotte vroeg hij de hand zijner doch,
ter Hasamurti en haar vader stemde dade.
lijk toe, stellig denkende, dat hij nooit
zulk een goede partij als schoonzoon zou
kunnen vinden. Hasamurti had uit haar
venster den jongen koopman eens gezien,
wiens schoone gestalte haar zeer had be
koord en daar zij van ziin onultputtelljke
rijkdommen had gehoord, was zij buiten
zichzelf over het aanzoek. Een gelukkige
dag werd door de sterrenwichelaars uitge-
kozen, en iederen dag daarvoor zond de
koning der slangen haar manden vol ju
weelen en bloemen, zoodat zij bijna het
verstand verloor van geluk en verwach
ting.
Eindelijk was de langverbeide dag dsir
en toen de huwelijksceremonie voortij
was, ging de bruidegom met de bruid naar
de bruidskamer. Toen zij haar gelaat ont
sluierd had en het schuchter naar hen
toekeerde, naderde hij haar met een raad-
selöchtigen glimlach om de lippen en toen
zij hem goed aankeek, zag zij, afwisselend
uit zijn mond komend en er weer snel in
schietende, een lange, dunne tong, gesple-
ten als een vork en griezelig trillende,
En ’s morgens speelden de muzikanten
voor de deur om de bruid en den bruide-
gom te wekken, maar reeds was de mid
dag lang voorbij en nog altijd kwamen
bruid en bruidegom niet te voorschijn.
Toen werd Hasamurti’s vader ongerust
en hij liet zijn vrienden roepen en na eerst
herhaalde malen op de deur te hebben
geklopt, braken zij haar open.
En daar zagen zij de bruid dood in het
bruidsbed liggen, alleen, en op haar borst
waren twee zwarte vlekken en zij zagen
geen bruidegom.
Maar uit de dekens kroop een zwarte
cobra met een rooden robijn in den bek,
die zich op de grond liet vallen en blik
semsnel door een gat in den muur vet-
dween.
x
schijning, in 1924, Coster’s anthologie fel
becritiseerd, met een heftigheid vaak,
waarin men een bewijs kon zien van de
belangrijkheid en voortreffelijkheid van
zijn formuleeringen.
Wanneer men de omstandigheden
waaronder in 1924 de eerste druk van
„Nieuwe Geluiden” is verschenen, verge
lijkt met die waaronder de vijfde druk
in 1941 het licht heeft gezien, dan vallen
opmerkelijke verschillen te constateeren.
Hartstochtelijk zoeker van levensopen-
baringen, die Coster was en is gebleven,
heeft hij zich in den loop dezer jaren
nog verdiept en verinnigd. Nog altijd
zijn wij aan zijn talent en onbetwistbare
oprechtheid grooten dank en eerbied ver
schuldigd. Greshoff heeft destijds gespro
ken van een gevaarlijken invloed van zijn
zoeken en wroeten; men moet thans vast
stellen, dat in dit opzicht gevaarlijke in
vloeden niet meer aan te wijzen zijn, De
kans op een conclusie, op vrede voor
hen, is nooit uitgesloten geweest. De ont
wikkeling der poëzie na 1924 is een be
vestiging geworden van zijn meest ge
durfde en tot op zekere hoogte ook wel-
eens riskante uitspraken in Zijn „Inlei
ding” tot den eersten druk. Strijdende in
de eerste rij jaeeft Dirk Coster zijn posi
tie tusschen zijn geestelijke vrienden en
geestelijke belagers, welke laatsten
een onomstootelijk bewijs vormen voor
de belangrijkheid van zijn persoonlijk
heid volkomen gehandhaafd niet al
leen, maar ook aanzienlijk versterkt.
Zooals gezegd, vormen de laatste vijf
entwintig bladzijden van de bijna hon
derd pagina’s tellende „Inleiding” tot de
bloemlezing in den juist verschenen vijf
den druk het overzicht der moderne
poëzie, na ’24 waarvan het domi-
neerende kenmerk het vitalisme is. De
dichters van dit tijdvak volgen op die
schitterende glansperiode, waarin Hen
riette Roland Holstvan der Schalk,
Boutens en Leopold het schoonste heb
ben gebracht van wat zij te geven hadden.
„De drie meesters, die het voorgaande
tijdvak absoluut beheerschten, schreef
Coster hebben, wanneer men een
oogenblik hun werk tezamen denken mag,
Juffrouw Lucie heeft 't verteld in alle
toonaarden en bij alle gelegenheden, ja
met klem van declamatorische gaven, ze
heeft het uitgebazuind aan al haar fami
lieleden, vrienden en kennissen en die
vormen tezamen een respectabel aantal
ze heeft het verteld en aangedikt:
dat ze al zou ze ook honderd jaar wor
den. nooit den schrik zou vergeten van
dien Novemberavond, toen ze naar haar
vriendin was gegaan, die een portiek-
etage bewoonde in een stille straat en
ze de trap beklimmend, daar ineens een
man roerloos voor een der deuren zag
staan. Beslist een apache, hij had een
rooden halsdoek om gehad, dat was het
eenige wat ze goed had gezien, want het
portiek was natuurlijk behoorlijk Ver
duisterd geweest en zij had geen ander
licht dan haar kleine blauwe lantaarn
gehad. Zoo vlug als de duisternis het
toeliet was ze teruggeloopen en had van
louter agitatie haar lantaarn laten vallen,
Wat een dubbele strop was geweest, ten
eerste moest ze een nieuwe koopen, en
ten tweede moest ze geheel zonder licht
naar huis loopen. Een geluk was nog.
dat ze dichtbij woonde. Maar nog
uren later zat ik op mijn stoel te beven
besloot zij op melodramatische toon
haar verhaal.
Als juffrouw Lucie gezond mag blij
ven en daar is alle kans op, gezien het
feit, dat ze nooit ziek is en een blozend
uiterlijk bezit, zal het haar wel gegeven
zijn haar verhaal nog vele malen te ver
tellen en al is honderd jaar nu eenmaal
een leeftijd, die slechts aan weinige uit
verkorenen beschoren is, waarom zou
juffrouw Lucie niet tot die kleine groep
mogen behooren In dat geval zouden
haar nog vele jaren resten, waarin ze
den schrik niet vergeten zou, ja tientallen
jaren, want juffrouw LuCie is nog maar
aan de sympathieke zijde van de veertig
Voor dien bewusten avond had juf
frouw Lucie dikwijls gezegd, als het zoo
eens te pas kwam, dat ze nooit in
portiekwoning zou willen wonen,
aardig ze ook de étagewoningen
haar kennissen vond, die er allen
veel genoegen woonden, toch verklaarde
ze resoluut steeds weer Ik nooit van
mijn leven op een portiek, ik zou als ik
’b avonds eens wat laat thuis kwam,
’t dood griezelig vinden, er kon zich
weleens iemand in het portiek verstopt
hebben, ik zou me dood schrikken.
Op een avond, dat ze weer bij haar
vriendin( een weduwe met een zoon van
zestien jaar was gekomen, ze had daar
zoo haar twee vaste bezoekavonden in
de week, was het gesprek weer op het
bekende terrein aangeland.
Lucie had de vriendin gezegd, het
is toch heusch te gek om van, te praten,
het is’gewoon een dwaas idéé van jou!
Wie verstopt zich nu in een portiek
Ze zouden toch groote kans hebben, dat
er juist iemand uit een der vier deuren
kwam.
Nu, had juffrouw Lucie tegengewor
pen. verbeeld je, dat je eens ’s avonds
thuiskwam en er stond een inbreker aan
een der sloten te morrelenIk zou het
op staande voet besterven.
Er komen geen inbrekers in por
tiekwoningen, tante Lucie, had Wim, de
zoon des huizes lachend gezegd, die ko
men nu eenmaal bij voorkeur in groote
huizen, waar goed gevulde brandkasten
staanen hij had een
aan zijn vriend Han,
kwam om samen het huiswerk te maken.
Juffrouw Lucie had dat knipoogje
echter onderschept en had spinnijdig ge
keken. Jelui jongens zijn een paar
vervelende blagen, die om acht uur naar
bed moesten, voor je moeder bezoek
krijgt. Jelui moe’sten niet bij groote men-
schenbezoek mogen zitten, jelui zijn een
paar hangooren. al willen jelui wat
‘ijken met die sigaretten in je mond. Ik
begrijp niet, dat je moeder dat rooken
toestaat Na deze hatelijkheid eruit te
hebben gegooid, zweeg juffrouw Lucie en
haar vriendin zweeg ook maar, omdat
dit het beste was. Lucie was een beste
ziel, maar ze had zoo haar eigenaardig
heden. Maar de 16-jarige „hangooren"
waren zwaar beleedigd geweest en had
den na een fikschen trek aan de sigaret
ten de kamer verlaten. Ze schenen het
verdere deel van den avond veel te be
spreken te hebben en af en toe klonk
eer. onderdrukt gelach uit het zijkamertje
aan straat, dat Wim’s domein was. De
eerstvolgende dagen was er zeker veel
proefwerk, dacht Wim’s moeder, want Han
stond al om zeven uur voor de deur en
ze waren niet uit Wim’s kamertje weg
te slaan, kwamen binnen staande hun
thee drinken, terwijl ze anders zoo graag
even bleven plakken, waar Lucie zien
vaak aan had geërgerd. Als om half tien r
Han vertrok, hadden beide jongens een tie is alles tevoren geregeld te hebben.
eens naar het pension terug gaan en voor
de lunch wat rustig gaan zitten lezen en
dan vanmiddag
Ik heb toevallig nog wat geld bij
me, dan betaal ik wel.
Ik-ik.houd niet van
vrouwen voor zich laten betalen.
Lieve help, risp Tannie uit. Je
zou bijna zeggen, dat je de pier niet op
wil.
O, nee, zei ik glimlachend. Niets
lijkt me beter dan een paar uur op de
>ier door te brengen. Maar het viel me
ui st In, dat het nu wat vol is, en dat we
niet te laat voor de lunch moeten
komen 9.
Lieveling, we hebben nog meer dan
grond van de dan bestaande gegevens,
zal zich zeker over eenigen tijd voordoen.
De bloemlezing der gedichten is aange
vuld met werk van alle figuren, die door
talent en oorspronkelijkheid de aandacht
vragen. Aan het einde van de inleiding
is een „kort overzicht” van onze poëzie
van 1910 tot 1940 toegevoegd.
Nadat Dirk Coster in 1920 in „De
nieuwe Europeesche geest in Kunst en
Letteren,” waarin hij zich een voor
vechter voor een vernieuwd internationa
lisme toonde een opstel over de Ne
derlandsche literatuur had geschreven,
welke niemand ongeraadpleegd kan laten,
die van dit onderwerp een studie maakt,
gaf hij vier jaar later de „Nieuwe Gelui
den” uit, waarvan de inleiding en de
keuze, die de bloemlezing had bepaald,
beide al even opvallend en voortreffelijk
waren
Deze enkele studies waren, met zijn
„Marginalia”, voldoende om bij Dirk
Coster een talent vast te stellen, waar
van grooten invloed op zijn tijdgenooten
zou kunnen uitgaan.
Dit ia ook inderdaad het geval geweest,
al was het aanvankelijk dan ook voor
namelijk. zooals Greshoff het uitdruktc,
op de uitgebreide schare der gods
dienstloze naar-godsverkeer-hakenden,
die. met hun vage geestelijke verlangens,
het leven, hier als elders, zoo vert oe-
belen en zoo ingewikkeld maken met hun
gestadige ontdekkingen en hun wisselende
Niemand, gini
zoo vurig geschreven tegen het gezond