DE VERSCHIJNING Onze hedendaagsche poëzie LETTERKUNDIG BIJBLAD HAAGSCHE COURANT VAN DE DE GEHEIMZINNIGE DE ZWARTE COBRA DE MISDAAD DE ONTMOETING Letterkundige Kroniek en Innerlijke vernieuwing ontwikkeling PROFESSOR «Zaterdag 6 September 1941, No. (17973.b4pa- De geestelijke en zedelijke inhoud der poëzie Een hem nastaand mede- het naar mannen, die tie naar Groningen moest Dirk Coster, (Cliché-archief Haagsche Courant) een Hoe van met twee uur tijd vóör het lunchtijd is. Het geheim van een prettige vacan- een weer Laten we naar de automaten gaan, stelde ze voor. ’t Is daar erg warm, wierp ik tegen. i zien gelezen had, dat de heer 'eperkorrel, Inspecteur van knipoogje gegeven, die vaak bij hem politiemannen over den bak met ontwik kelaar gebogen, waarin nu de plaat van Jenkins lag, de laatste plaat, welke hij genomen had. Langzaam vertoonden zich de beelden Op den achtergrond stond een auto op den straatweg, welke een kleine honderd nieter van de plek waar de opname ge maakt was, lag. Dan dichterbij, vertoon de zich het beeld van een man, die met een groot formaat automatisch pistool liep, gereed om te vuren. Je ziet warempel het nummer van de auto, zei Muil... Toen het diapositief gemaakt werd en het beeld bijna levensgroot op het pro- jectiedoek verscheen in het politielabo- ratorium, doceerde Muil: Jenkins had op het laatste oogen- blik gezien dat ze het op hem gemunt hadden. Snel heeft hij een opname ge maakt en waarschijnlijk hebben die ke rels dat niet eens in de gaten gehad. In ieder geval wierp Jenkins het toestel na de opname zoo ver mogelijk van zich sf. Onmiddellijk daarop moeten de doo delijke schoten gevallen zijn. Dat hij die opname zoo snel kon maken was een toeval, omdat het toestel om het nest te fotografeeren, juist in de richting van den straatweg stond opgesteld. De moordenaars hadden geen tijd om naar het toestel, dat Jenkins had wegge worpen, te zoeken, want, zooals je op de foto ziet, komt er heel in de verte een auto aan... De moordenaars van Jenkins bleven niet lang op vrije voeten loopen en Muil kreeg dien winter zijn gouden strepen. komen onbaatzuchtige geest, die, zonder zich te bekommeren om zijn „positie” in de literatuur, hard werkend en streng voor zichzelf, als een der eersten heeft begrepen, dat de aesthetica geen basis bood voor een levensleer. In zijn studie over en in zijn waardee- ring van de hedendaagsche poëzie heeft hij dan ook elke aesthetische overweging geweerd De geestelijke en zedelijke inhoud bleef voor Coster, die daarin zichzelf getrouw was, de eenig geldende maatstaf. Men heeft dan ook bij zijn eerste ver- aanbidding van wisselende profeten Niemand, ging Greshoff voort, heeft zoo vurig geschreven tegen het gezond verstand en tegen het intellect en tegen de classieke zelfbeheersching. Coster is een volkomen zuivere, vol- Vanmorgen bijvoorbeeld besloten we een wandelingetje te gaan maken en daarna wat te gaan lezen. Nu probeer jij om dat zorgvuldig opgestelde plan met je pier- verbeelding in de war te sturen. Ik vind het onnoodig om die pier op te gaan. Als je klaar bent met je nonsens, zei Tannie, eens op. Het lijkt me nogal erg vol, probeerde ik, terwijl ik eens ovet het hek keek. Zouden we niet veel beter rustig een eindje het strand langs gaan Ik begrijp je niet, het is juist heele- maal niet druk Het was eigenlijk niet zoo druk als ik wel gehoopt had Als het druk is, dan heb je altijd nog eens kans om te ontsnap pen. zonder dat het in de gaten loopt. Én Iaat ik eerlijk zijn, toen we daar net voor het tourniquet stonden, zag ik, dat Loop man ook op de pier was. Loopman is mijn kleermaker Ik moest hem nog een paar pakken be talen en hij zond mij de rekeningen even regelmatig als ik ze verscheurde. Alleen maar om Tannie gerust te stellen had ik' haar gezegd, dat die pakken al betaald waren. Vrouwen begrijpen geldzaken niet zoo goedIk had steeds maar weer het plan om te betalen, maar het was zoo’n heusch plan, dat het net was alsof ik al betaald had, Ik wist, dat Tannie dat niet zou inzien. Ik moest me dus steeds klaarhouden om te kunnen retireeren. Zou hij me toch te pakken krijgen, dan zou hij nog niets van me los krijgen natuurlijk, maar ik vreesde, dat ik last zou krijgen met Tan nie in verband met onze verschillende financieele inzichten. wijl in den heer Meertens’ verzamelü.- een schitterende, ongestempelde, stóêf. blauwe 5 ets. Willem II van 1852 voor, kwam, waar hij gaarne een bod op wildj doen, omdat die juist nog in zijn ver. zameling ontbrak. Zooals de heer Meer, tens begreep, stond hij nu voor een las. tige beslissing, maar hij vreesde... Dus.de oude Callaert heeft me toch niet vertrouwd, flitste het door Peter’s gedachten. Trouwens de blik van den grijzen dokter toen.ja, die had hem al moeten zeggen, dat hij doorzien was. Maar waarom had die grijsgebaarde pil hem dan maar niet dadelijk beschuldigd? Enfin... uit... misschien beter zoo... Een krampachtig lachje verwrong even zijn mond, een schouderschokje. Niets aan te doen... Moord met voorbedachten rade op een levenden doode. Schuld en boete. Hoeveel jaar Laat mijnheer binnenkomen, gaf hij de daghit van het verouderde en goedkoope pension dat hij dus niet meer zou verwisselen voor een beter, integendeel te verstaan en smeet het kaartje, waarop hij gelezen had, dat de heer Hajemus Peperkorrel, politie, hem spreken wilde, op tafel. Goed, dan bleef er niets anders over dan bekennen. Vluchten Had hij eerder moeten doen. Ontkennen Maar er was natuurlijk al sectie gepleegd. Hij had tante Philia het laatst verzorgd. Als student in de medicijnen had haar lijfarts hem dat wel durven toevertrou wen. Maar deze had niets geweten van zijn schulden en den nood van een al leenstaand student, die nog twee jaar studie betalen móést. Terwijl het geld ontbrak. Wat er voor was vastgezet door zijn vooruitzlenden vader opgesou peerd na diens dood. Nu ja als je jong was... Zou die inspecteur nooit eens stom gedaan hebben Of de president van de rechtbank, die in z’n deftige uit gestreken toga hem straks moest ver- oordeelen Had het oude mensch hem maar nooit gezégd, dat hij haar universeele erfge naam zou zijn. Ja. nu schoot hem te binnen, dat die oude Callaert dit natuur lijk later had kunnen gebruiken en dat had zijn verdenking versterkt. Enfin. Zie je, tóén was hij de porceleincollectle langzamerhand gaan taxeeren in gèld en had hij de waarde trachten te peilen van de unieke postzegelverzamellng, welke zeldzame Nederlandsche postzegels be- Laten we de pier opgaan, zei Tannie. Waarom vroeg ik Je kunt de zee hier net zoo goed zien. Van de pier af krijg je een heel anderen kijk op de zee. We moeten onze kennissen na de vacantie kunnen vertel len, dat we op de Pier zijn geweest. Die idiote moderne Ach, kom meezei Tannie, en trok me van het bankje We gingen naar het tourniquet en ik haalde juist mijn por- temonnaie tevoorschijn toen Hemeltje, riep Ik uit. Wat is er Heb je geen geld genoeg bij je? Ja. Ik bedoel nee. Ik heb al m’n geld in het pension laten liggen. Als we nu „Nieuwe Geluiden”, een keuze uit de hedendaagsche poëzie, bijeengebracht en ingeleid door Dirk Coster. Vijfde, herziene en bijgewerkte druk. Van Loghum Slaterus’ Uitgeversmij., Arnhem, 1941. ïn een tijd, waarin onze poëzie een periode van gisting en groei doormaakt en waarin de behoefte sterk gevoeld wordt aan bezinning en nieuwe orientee ring. verschijnt, herzien en bijgewerkt een nieuwe druk van Coster's „Nieuwe Geluiden”, waarvan de eerste verschij ning in 1924, nog altijd en terecht als een literaire gebeurtenis van den eersten rang wordt beschouwd. De belangwekkende inleiding met haar vele karakteristieke formuleeringen en gelukkige definities, welke Dirk Coster voor deze eerste uitgave schreef, vindt tnen hier herdrukt, op de laatste 25 blad- tijden na welke een aanvulling en ver betering brengen. De noodzakelijkheid, zegt Coster in tijn voorbericht tot dezen vijfden druk de gansche inleiding te herschrijven ep Oogenschijnlijk was professor D. W Jenkins een onbeduidend mannetje. Hij was bioloog aan een universiteit ergens in het buitenland, maar geen van de stu denten kon zich herinneren ooit college van hem te hebben gehad. Meestal was D. W. Jenkins in zijn laboratorium bezig met het nemen van proeven. Hij werkte daar soms dag en nacht en bemoeide zich met niemand. Een paar maal per jaar ging hij een week of wat naar de hoofdstad van zijn land en men fluister de, dat hij in nauw contact met de re- geering stond. Nu was dat niet ver bezijden de waar heid. Wat hij precies uitvoerde, zal wel nooit bekend worden. Speciaal vliegen, wespen, bijen en muggen hadden de aandacht van den professor en in zijn schitterend ingericht laboratorium kweekte hij duizenden van deze diertjes. Dikwijls ook maakte hij lange tochten door de bosschen en door de moeras sen, welke niet ver van de stad lagen, om studie-materiaal te verzamelen. Op een dag keerde D. W. Jenkins van zoo’n tocht niet terug. Eerst toen bleek, welk een belangrijk personage Be pro fessor was, want schier de geheele poli tiemacht kwam in het geweer. Zij vonden zijn lijk op een moe^ssig stuk land, niet ver van den grooten straatweg, door zeven kogels getroffen. Al spoedig constateerde men, dat Jen kins’ portefeuille, waarin hij enkele be langrijke formules had opgeborgen, was verdwenen... Inspecteur Muil zette zijn beste been tje voor; als hij dit zaakje goed wist op te lossen, wie weet blonken dan in het verschiet de gouden commissarisstrepen niet! Hij begon zijn onderzoek in het la boratorium. Een vlieg al vlieg, grinnikte de agent, die hem hielp bij het nazoeken van alle kasten en laden. In het bureau van Jenkins vond de inspecteur een kist je met negatieven. Ze stonden keurig ge rangschikt. Het waren opnamen van ver schillende wespennesten. Vier negatie ven interesseerden Muil het meest. Ze waren van een wespennest in een moe ras... Iteksels, dacht Muil, als dat de plaats^ïiet is waar we dien Jenkins von den... Die vier platen waren op een ver schillend tijdstip genomen, telkens met een tusschenruimte: 12 Mei, 12 Juni, 12 Augustus en 12 September. Op 12 October werd Jenkins vermoord en het lag dus voor de hand dat hij toen naar het moeras gegaan was om een foto van het nest te maken. Een snelle auto bracht Muil naar de plaats waar de moord gebeurd was en na eenig zoeken aan de hand van de ne gatieven, vond hij het nest. Een fototoestel is niet bij het lijk gevonden? vroeg hij aan de agenten, die de plek afgezet hielden. Neen, een foto toestel was niet gevonden. Dus, peinsde Muil: Of de moor denaars hebben het meegenomen en daarna weggeworpen, óf Jenkins heeft het vlak voor zijn dood weggewerkt, om dat... Ieder hoekje en gaatje van de plek werd nagezocht en eindelijk diepte men het toestel met statief en al, op pit een kleinen poel, op ongeveer twintig meter afstand van de plaats waar men Jenkins gevonden had. In de donkere kamer van het politie- laboratorium werd met veel omzichtig heid Jenkins’ toestel geopend. Er zat nog een plaat In... In koortsachtige spanning stonden de Adriaan Morrlën, M. VazaUs en nog kele anderen. Van deze bloemlezing mag men, jvat om vang en keuze betreft, gerust zeggen, dat zij een volledig en gaaf beeld geeft van wat de Nederlandsche poëzie in de laatste dertig jaar heeft voortgebracht. Psycho logisch vindt men in de inleiding, deze voortreffelijkste aller studies over de he dendaagsche poëzie verschenen, naar aard en wezen verklaard. Aan het slot van zijn studie geeft Dirk Coster een samenvat tend overzicht, waarin hij in enkele regels formuleeringen geeft, welke niet aanvecht baar zijn. Na een periode-indeeling op de jaren 1910 1918 en 1927 geeft hij een ka rakteristiek der jonge dichters, die zich omstreeks 1930 voor het eerst duidelijk hebben uitgesproken: algeheele ontnuchte ring, zakelijkheid, die zich beperkt tot het verschijnsel zonder meer en vooral zonder illusie, het driftig spreken wordt een af gebeten praten, soms moedeloos protesten- rend, soms landerig. De directe bekentenis der dagelijksche aandoeningen neemt een moedwillige wending: men wenscht vooral niets te verzwijgen en wordt daardoor een- zijdig rauw. Vermoeienis aan deze zake lijkheid slaat om tot het cryptische ver* men probeert het onbewuste te laten spre ken. Sommige dichters zoeken uit deze stemmingen den weg terug naar een een voudige menschelijkheid, die zich, sterker dan vroeger, als Neder land zch be wust wordt. Men zal in geen enkele studie over de poëzie van de laatste kwarteeuw een zoo diepe peiling en klare formuleering vin den van de geestelijke stroomingen als in deze studie van Dirk Coster. Het lezen va# zijn „Inleiding”, rijk aan wijsheid, door- gloeid van menschelijkheid, die zich bo ven elke tijdsstrooming verheft, is een precieus genot voor den geest, waarbij de groeiende waardeering komt voor zij® kieskeurige schrijfwijze, voor zijn bezie lende taal en zijn verrassende beelden, die den lezer altijd weer brengen tot een nieuw en beter begrip en tot een klaarder inzicht tevens in de toekomstige ontwik keling onzer poëzie. JOHAN KONING- het onnoodig om die pier op te gaan. je klaar bent met je nonsens, zei dan gaan we eindelijk de pier vatte. Ook de familiejuweelen. die prach tige Venetiaansche scarabee bijvoorbeeld ...ja, ze waren reeds omgezet in een be hoorlijk kapitaaltje. Voor het porcelein bood de notaris dadelijk vier mille weg er mee dus. Behalve het huis en de postzegels, waarvoor die handelaar Brink man veel te weinig wilde dokken. De inspecteur was van een algemeener type dan z’n naam. Mijnheer... eh Meer tens wist natuurlijk wel, waarvoor hij kwam Zeker, zeker inspecteur Maat dat spot lachje er af asjeblieft), alleen begrijpt mijnheer Meertens niet, hoe u er zoo gauw achter bent gekomen. O juist, U heeft zoo overal uw relaties, die u tips geven. Mag ik eens hooren, mijnheer Meer tens, hoeveel had u gedacht er voor te zullen krijgen Dat zult u beter kunnen beoordee- len dan' ik. Ik ben maar een leek op dat gebied, inspecteur. Zal men mij veel of weinig toebedeelen Tjaa... Nu ja, ’t doet er ook niet toe, viel Peter hem driftig in de rede. De inspec teur ?ou toch wel weten, dat een geval van carcinoom als dat van zijn tante Philia eenvoudig hopeloos was Wist de inspecteur eigenlijk wel, dat zij carci noom gehad had Neen Dat vermoedde hij al. Nu. dan had hij natuurlijk ook nog niet nagedacht over de kwestie, of je zulke menschen wel -in leven mócht laten. Wanneer de inspecteur dat niet gedaan had hij, Peter Meertens, als medisch student wél. (Goed zoo Peter’, dat is een uitweg. Ze behoeven immers niet bekend te zijn met de omstandigheid, dat hij tante’s universeel erfgenaam 'wist te zullen worden.) Om kort te gaan, toen hij dan zag daar het oude mensch er op stond, dat de zoon van haar zuster gedurende de ziekte van haar verzorg ster haar verpleegde wat die goeie tante Philia moest uitstaan aan pijnen... Kende de inspecteur de symptomen van carcinoom Neen Hij kende ze wél. Onduldbare smarten, geen slaap, geen eten, zwakte Zeker, zeker, ze had nog wel twee jaar misschien zoo kunnen leven. Dpch waarvóór, waartoe Dat zou toch geen leven, maar een sterven zijn van jarenlang. Kón men dat aanzien en mócht men het, met de wetenschap, dat een tienvoudige dosis morphine dit ver trokken gelaat de eeuwige rust zou geven Een kleine manipulatie met het nikkelen spuitje. Dat had hij gedaan, anders niet. 2. 2 .2 mensch, de zuster van zijn moeder, het einde verzacht, haar verlost. De huis dokter was het natuurlijk geweest, die dit aan het rollen had gebracht. Toch zou hij diens blik weerstaan en van iedereen trouwens. Medisch gesproken was hij overtuigd van de juistheid van zijn handelwijze, van menschelijk stand punt evenzeer Wat de justitie en de ju risten er van dachten enfin, daar zou de inspecteur hem misschien antwoord op kunnen geven Hij stond nu trouwens tot diens beschikking. Moest hij dadelijk mee of... Inspecteur Hajenius Peperkorrel bood den zich krampachtig beheerschenden spreker een sigaret aan. Nam er zelf één. Keek met de van hem bekende sloo- irie, peinzende uitdrukking, de blauwe rookflarden na, voor hij bedachtzaam, wel overlegd. Peter ging inlichten, dat het voor hem. den inspecteur, óók nog de vraag was, of hij hem mee zou nemen naar het bureau. Daar was bijv, de moeilijkheid, dat hij persóónlijk een daad als die van den heer Meertens gesteld dat deze juist zoo was begaan, als hij die verteld had kon begrijpen. En dan nog, hij was hier omdat mijnheer Brink man hem>hierheen had gestuurd. Blijk baar had die den heer Meertens niet op gebeld om te vertellen, dat hij zijn cliënt, den enthousiasten philatelist Hajenius Peperkorrel naar hem toe zou sturen, Ik had Loopman juist naar binnen gaan. Goed dan, laten we dan restaurant gaan. Pracht idee, stemde ik toe. Nee we doen het niet, zei ikLoop man kwam naar buiten Bij nader in zien, zal het daar bij de automaten toch niet zoo warm zijn, misschien zelfs wel lekker koel. Laten we daar naar toe gaan. Ik dacht, dat het nu wel veilig terrein zou zijn. We gingen naar binnen en ik deed juist mijn uiterste best op krachtmachine, toen ik Loopman naar binnen zag komen met een handvol munten. Hij was alleen even naar buiten geweest om wisselgeld te halen. Dit-dit is niet om uit te houden, je zou er een spierverrekking van krijgen, laten we naar buiten gaan om een frlsch luchtje te scheppen zei ik en trok Tannie gauw mee naar buiten. Je bent rusteloos» zei ze. Ik ben niet van plan om weg te gaan, voordat ik gezien heb, of dat oude heertje meer kracht in zijn handen heeft dan jij. Jij kwam niet verder dan vijftig. Zou je geen trek hebben in een heer lijk portie ijs, probeerde ik. Dat werkt meestal altijd. Maar nu faal de het echter. Ze zei, dat het koude ijs me te snel zou afkoelen dat was erg schadelijk voor mijn ingewanden. Ik had kunnen zeggen, dat het voor haar bedoeld was, maar ze weet te goed, dat ik dol op ijs ben. Ik keek eens rond. Loopman genoot. Hij vloog als een bij van automaat naar automaat. hoogroode kleur van het blokken, zooals Win’s moeder meende, maar zij was er leelijk naast1 Het was op dien gedenkwaardigen No vemberavond, die in juffrouw Lucie’s leven zou blijven aangeteekend staan al werd ze honderd jaar, dat ze zooals lederen Vrijdag naar haar vriendin ging. Even voor half 8 was Han gekomen, door Wim opengedaan met een veelbe- teekenenden grijns. Ze waren, als ijverige H.B.S.ërs betaamd, onmiddellijk naar Wim’s kamertje gegaan, maar helaas niet om te werken, neen ze gingen in het donker voor het raam zitten. De klok sloeg half acht Nu kan ze direct ko men, zei Wim, gauw moeder is net even op de slaapkamer. Geruischloos werd' de voordeur een oogenblik geopend, egen geruischloos weer gesloten en de twee hangooren zaten weer voor het donkere raam. Al spoedig herkenden ze aan den stap onder het raam juffrouw Lucie en toen liep alles gesmeerd. Ze zagen een blauw lampje vallen en dooven, ze hoor den vluchtende voetstappen, ze proesten onderdrukt, Wim opende zacht de voor deur en sloot de deur weer even behoed zaam En op Wim’s kamertje stonden de twee jongelui, die volgens tante Lucie om acht uur naar bed moesten met een groote pop in Wim’s oude zomerpak ge stoken en met laarzen van Han aan en een pet op. Om het geheel te completee- ren was een roode zakdoek, als een das om den hals bevestigd. Jö, zei Han, het is haast zonde, om hem te ontleden, wat hebben we er een week aan gehad En wat een succes, lachte Wim, ter wijl ze de pop vlug ontkleeden gingen, die door een grooten, stevigen stok recht overeind werd gehouden. Juist was alles verdwenen, toen Wim’s moeder binnen kwam. Ik begrijp er niets van, dat tante Lucie niet is gekomen, dat is nu niets voor haar. - Misschien is ze verkouden, zei Han met een doodernstig gezicht. Of, vulde Wim aan, misschien vindt ze het te donker op straat en is ze bang, dat ze zal worden aangerand Waarop zijn moeder naar de huiskamer terugkeerde en de jongens aan hun werk overliet. We moeten vossen, zeg, zei Han, wat hebben we de laatste avonden weinig uitgevoerd Halen we gauw genoeg in, vond Wim, laten we maar met algebra be ginnen. Toen Wim’s moeder een half uur later een kopje thee kwam brengen, omdat de jongens het niet zooals altijd zelf bin nen kwamen drinken, vond ze twee ern stig werkende jongelui, die heel weinig reageerden op haar opmerking, dat ze dacht, dat tante Lucie ziek was en dat ze er morgenochtend direct even heen zou gaan. een menschelijkheid weten uit te druk ken; zij hebben een synthetisch beeld van den Mensch geschapen, zoo groot, zoo diep en breed van grondslag en zoo edel van verheffing, dat men niet be hoeft te aarzelen, dit stralende beeld als één der toppunten te zien van ons Euro- peesch geestesleven, als één der hoogste stijgingen, waartoe de Europeesche poë zie, na Shelly en Keats, na Baudelaire en De Vigny, in staat geweest is.” De nieuwe poëzie in Nederland concen treerde zich voornamelijk rond de figuur van Marsman en men zou zich reeds al leen gelukkig mogen achten om de ver schijning van dezen vijfden druk van wege Dirk Coster’s heerlijke en indrin gende karakteristiek van dezen „wekker tot leven voor zich en voor zijn land”. Hij riep om dit leven, dat het groot, weer baar en snel zou zijn. Naast Marsman behandelt hij Slauer- hoff, den grootsten dichter van na 1928. In 1924 en '25 begon de dichter Nyhoff een reactie in te zetten tegen den geest en den vorm van de poëzie, die toen in derdaad, de eerste geestdrift voorbij de verwildering naderde. Coster spreekt van een dubbele reactie, die der schoonheid en der zakelijkheid, Anthonie Donker is in deze periode gekomen en hij werd er de belichaming van. Als de belangrijkste dichter, die in 1930 tot 1940 overheerschend is geworden, behandelt Dirk Coster Jan Greshoff en hij weet diens plaats ook op overtuigende wijze aanvaardbaar te maken. Een objectief verslag van de crisis verschijnselen onzer jongste poëzie, weerslag der maatschappelijke crisis laat, meent Coster, voorloopig nog geen samenvattend oordeel toe. Hij geeft de namen, met kernachtige, korte karakte ristieken. van hen, die rtezg strooming vertegenwoordigen. In de eerste plaats: Ed. Hoornik. Alle begaafde dichters van deze periode vindt men ook in de bloem lezing vertegenwoordigd: Clara Eggink. Eric van der Steen, Jac. van Hattum, Truus Gerhardt, H. G. Hoekstra, G. Ach terberg, Bertus Aafjes, Maarten Vrolijk, Ik was juist besloten om een strategl- schen terugtocht te gaan voorbereiden voordat hij aan onze afdeeling gekomen was, toen hij plotseling zes toestellen oversloeg en recht op ons aankwam. Nu moet er gehandeld worden en niet beraamd. Ik stak mijn gezicht in mijn zakdoek, draaide op mijn hakken om en snelde naar buiten gevolgd door Tannie. Je krijgt last van de hitte, zei ze. Ik zal me beter voelen na een wan deling. Goed, kom mee dan. Hij heeft ons nu gezien. Eh Wi-wi-wie heeft ons gezien Meneer Loopman natuurlijk. Wat, Loopman, mijn kleermaker Tannie beagn te lachen. Het was grappig om te zien, hoe jij hem probeerde te ontloopen, gfchelde ze. Hem ontloopen Ik Doe niet zoo gek Toen ik hem op de pier zag Wilde je daarom de pier op Natuurlijk. Ik wilde dat hij ons zou zien Maar waarom Nu, ik wist hoe jij over zijn rekening in de put zat. Je-je wist dat ook Natuurlijk wist ik dat, domoor. En ik'dacht zoo, dat jij nog meer van je vacantie zou genieten als je wist, dat hij die rekening niet meer zal sturen voordat jij hem kunt betalen, Wat praat je me nu Waarom zal hij dat niet doen En waarom moest hij ons nu met alle geweld zien O, niets, niets, zei Tannie. Hij hoorde, dat zijn vrouw mij vertelde, dat hij dit weekend voor een zakenconferen- Vrij naar een Hindoesche vertelling. Er leefde eens in Benares een schatrijke juwelier, die een beeldschoone dochter had, Hasamurti geheeten Zij was zijn eenijè kind en het eenige menschelijke wezen, waaraan hij zijn liefde kon wijden, daar zijn vrouw vroeg gestorven was. De kost baarste zijner smaragden en robijnen wa. ren niet schitterend genoeg om haar te tooien en zij bezat de zeldzaamste juwee. len van het gansche land op één na, maar die eene kon zelfs haar rijke vader niet koopen met al zijn geld. In een hollen stam van een ouden, heiligen vijgenboom buiten de stad, huisde een zwarte cobra en in diens hoofd vonkelde een robijn met een kleur als die van het edelste menschen. bloed en het volk fluisterde, dat in dien steen het geheim van het eeuwige leven lag. lederen dag placht de cobra ta de zon te gaan liggen voor den boom om zich, zelf gekronkeld en de geloovigen brachten haar offeranden van melk en de zoetste lekkernijen. Toen de schoone juweliersdochter een. maal de slang had zien liggen en den gloed van den robijn had opgevangen door haar oogen heen in haar begeerige hart, kende zij geen rust meer. Al haar robijnen en paarlen en smaragden en diamanten hadden geen waarde meer voor haar en leken haar bleek en vaal, zonder schitte- ring. Zij sliep niet meer en at niet meer, vermagerde zoo, dat haar vader een ouden „goeroe” liet komen om haar te vragen wat haar scheelde, want aan hem, ondanks al zijn smeekend vragen, wilde zij het niet zeggen. Voor den ouden „goeroe” den geestelijken leider van haar familia be. zweek zij en zij bekende hem Ik zal geen rust hebben voor ik den robijn bezit uit het hoofd van den heiligen cobra. Maar de „goeroe* antwoordde haar: Het is de natuur der vrouwen, dat tij niet geven om wat ze hebben, maar zucb- ten en smachten om wat zij niet hebben, De zwarte cobra echter is heilig en zoo gij haar aantast zullen de góden u straf fen, De robijn, in haar hoofd is misschien niet eens zoo schoon als uw eigen schoon ste robijn, maar gij denkt alleen dat hij schooner is, omdat gij hem niet bezit. Zelfs de wijze woorden van den „goe- roe” konden echter de begeerte van het hebzuchtige meisje niet stillen en zij huur, de voor veel geld een man van de laagste Soedra-kaste om de slang te dooden en haar het juweel uit haar hoofd te bren. gen. En toen zij het eindelijk in handen had, kuste zij het en koesterde het aan haar borst, dagen en nachten lang, maar toen er een week voorbij was vergeleek zij het al met haar andere juweelen en wist zij niet eens meer zeker of een robijn, die haar vader eens voor haar van een radjah gekocht had, eigenlijk niet mooier was. De koning der slangen echter, Wasoeki, hoorde van den moord op zijn onderdaan en besloot in zijn koninklijken toorn om de schuldige te straffen. Hij nam de gedaante aan van een jongen juweelen-koopman huurde in de stad een huis, vlak bij dat van Hasamurti’s vader, leefde op grooten voet en gaf kostbare banketten en feesten, waar heel Benares over sprak. En kennis makende met zijn buurman, verblindde hij - - ---dezen door den zeldzamen rijkdom zijner gebeld om te vertellen, dat hij zijn cliënt, juweelen en gaf hem verscheidene onschat. den enthousiasten philatelist Hajenius bare steenen ten geschenke. Tenslotte vroeg hij de hand zijner doch, ter Hasamurti en haar vader stemde dade. lijk toe, stellig denkende, dat hij nooit zulk een goede partij als schoonzoon zou kunnen vinden. Hasamurti had uit haar venster den jongen koopman eens gezien, wiens schoone gestalte haar zeer had be koord en daar zij van ziin onultputtelljke rijkdommen had gehoord, was zij buiten zichzelf over het aanzoek. Een gelukkige dag werd door de sterrenwichelaars uitge- kozen, en iederen dag daarvoor zond de koning der slangen haar manden vol ju weelen en bloemen, zoodat zij bijna het verstand verloor van geluk en verwach ting. Eindelijk was de langverbeide dag dsir en toen de huwelijksceremonie voortij was, ging de bruidegom met de bruid naar de bruidskamer. Toen zij haar gelaat ont sluierd had en het schuchter naar hen toekeerde, naderde hij haar met een raad- selöchtigen glimlach om de lippen en toen zij hem goed aankeek, zag zij, afwisselend uit zijn mond komend en er weer snel in schietende, een lange, dunne tong, gesple- ten als een vork en griezelig trillende, En ’s morgens speelden de muzikanten voor de deur om de bruid en den bruide- gom te wekken, maar reeds was de mid dag lang voorbij en nog altijd kwamen bruid en bruidegom niet te voorschijn. Toen werd Hasamurti’s vader ongerust en hij liet zijn vrienden roepen en na eerst herhaalde malen op de deur te hebben geklopt, braken zij haar open. En daar zagen zij de bruid dood in het bruidsbed liggen, alleen, en op haar borst waren twee zwarte vlekken en zij zagen geen bruidegom. Maar uit de dekens kroop een zwarte cobra met een rooden robijn in den bek, die zich op de grond liet vallen en blik semsnel door een gat in den muur vet- dween. x schijning, in 1924, Coster’s anthologie fel becritiseerd, met een heftigheid vaak, waarin men een bewijs kon zien van de belangrijkheid en voortreffelijkheid van zijn formuleeringen. Wanneer men de omstandigheden waaronder in 1924 de eerste druk van „Nieuwe Geluiden” is verschenen, verge lijkt met die waaronder de vijfde druk in 1941 het licht heeft gezien, dan vallen opmerkelijke verschillen te constateeren. Hartstochtelijk zoeker van levensopen- baringen, die Coster was en is gebleven, heeft hij zich in den loop dezer jaren nog verdiept en verinnigd. Nog altijd zijn wij aan zijn talent en onbetwistbare oprechtheid grooten dank en eerbied ver schuldigd. Greshoff heeft destijds gespro ken van een gevaarlijken invloed van zijn zoeken en wroeten; men moet thans vast stellen, dat in dit opzicht gevaarlijke in vloeden niet meer aan te wijzen zijn, De kans op een conclusie, op vrede voor hen, is nooit uitgesloten geweest. De ont wikkeling der poëzie na 1924 is een be vestiging geworden van zijn meest ge durfde en tot op zekere hoogte ook wel- eens riskante uitspraken in Zijn „Inlei ding” tot den eersten druk. Strijdende in de eerste rij jaeeft Dirk Coster zijn posi tie tusschen zijn geestelijke vrienden en geestelijke belagers, welke laatsten een onomstootelijk bewijs vormen voor de belangrijkheid van zijn persoonlijk heid volkomen gehandhaafd niet al leen, maar ook aanzienlijk versterkt. Zooals gezegd, vormen de laatste vijf entwintig bladzijden van de bijna hon derd pagina’s tellende „Inleiding” tot de bloemlezing in den juist verschenen vijf den druk het overzicht der moderne poëzie, na ’24 waarvan het domi- neerende kenmerk het vitalisme is. De dichters van dit tijdvak volgen op die schitterende glansperiode, waarin Hen riette Roland Holstvan der Schalk, Boutens en Leopold het schoonste heb ben gebracht van wat zij te geven hadden. „De drie meesters, die het voorgaande tijdvak absoluut beheerschten, schreef Coster hebben, wanneer men een oogenblik hun werk tezamen denken mag, Juffrouw Lucie heeft 't verteld in alle toonaarden en bij alle gelegenheden, ja met klem van declamatorische gaven, ze heeft het uitgebazuind aan al haar fami lieleden, vrienden en kennissen en die vormen tezamen een respectabel aantal ze heeft het verteld en aangedikt: dat ze al zou ze ook honderd jaar wor den. nooit den schrik zou vergeten van dien Novemberavond, toen ze naar haar vriendin was gegaan, die een portiek- etage bewoonde in een stille straat en ze de trap beklimmend, daar ineens een man roerloos voor een der deuren zag staan. Beslist een apache, hij had een rooden halsdoek om gehad, dat was het eenige wat ze goed had gezien, want het portiek was natuurlijk behoorlijk Ver duisterd geweest en zij had geen ander licht dan haar kleine blauwe lantaarn gehad. Zoo vlug als de duisternis het toeliet was ze teruggeloopen en had van louter agitatie haar lantaarn laten vallen, Wat een dubbele strop was geweest, ten eerste moest ze een nieuwe koopen, en ten tweede moest ze geheel zonder licht naar huis loopen. Een geluk was nog. dat ze dichtbij woonde. Maar nog uren later zat ik op mijn stoel te beven besloot zij op melodramatische toon haar verhaal. Als juffrouw Lucie gezond mag blij ven en daar is alle kans op, gezien het feit, dat ze nooit ziek is en een blozend uiterlijk bezit, zal het haar wel gegeven zijn haar verhaal nog vele malen te ver tellen en al is honderd jaar nu eenmaal een leeftijd, die slechts aan weinige uit verkorenen beschoren is, waarom zou juffrouw Lucie niet tot die kleine groep mogen behooren In dat geval zouden haar nog vele jaren resten, waarin ze den schrik niet vergeten zou, ja tientallen jaren, want juffrouw LuCie is nog maar aan de sympathieke zijde van de veertig Voor dien bewusten avond had juf frouw Lucie dikwijls gezegd, als het zoo eens te pas kwam, dat ze nooit in portiekwoning zou willen wonen, aardig ze ook de étagewoningen haar kennissen vond, die er allen veel genoegen woonden, toch verklaarde ze resoluut steeds weer Ik nooit van mijn leven op een portiek, ik zou als ik ’b avonds eens wat laat thuis kwam, ’t dood griezelig vinden, er kon zich weleens iemand in het portiek verstopt hebben, ik zou me dood schrikken. Op een avond, dat ze weer bij haar vriendin( een weduwe met een zoon van zestien jaar was gekomen, ze had daar zoo haar twee vaste bezoekavonden in de week, was het gesprek weer op het bekende terrein aangeland. Lucie had de vriendin gezegd, het is toch heusch te gek om van, te praten, het is’gewoon een dwaas idéé van jou! Wie verstopt zich nu in een portiek Ze zouden toch groote kans hebben, dat er juist iemand uit een der vier deuren kwam. Nu, had juffrouw Lucie tegengewor pen. verbeeld je, dat je eens ’s avonds thuiskwam en er stond een inbreker aan een der sloten te morrelenIk zou het op staande voet besterven. Er komen geen inbrekers in por tiekwoningen, tante Lucie, had Wim, de zoon des huizes lachend gezegd, die ko men nu eenmaal bij voorkeur in groote huizen, waar goed gevulde brandkasten staanen hij had een aan zijn vriend Han, kwam om samen het huiswerk te maken. Juffrouw Lucie had dat knipoogje echter onderschept en had spinnijdig ge keken. Jelui jongens zijn een paar vervelende blagen, die om acht uur naar bed moesten, voor je moeder bezoek krijgt. Jelui moe’sten niet bij groote men- schenbezoek mogen zitten, jelui zijn een paar hangooren. al willen jelui wat ‘ijken met die sigaretten in je mond. Ik begrijp niet, dat je moeder dat rooken toestaat Na deze hatelijkheid eruit te hebben gegooid, zweeg juffrouw Lucie en haar vriendin zweeg ook maar, omdat dit het beste was. Lucie was een beste ziel, maar ze had zoo haar eigenaardig heden. Maar de 16-jarige „hangooren" waren zwaar beleedigd geweest en had den na een fikschen trek aan de sigaret ten de kamer verlaten. Ze schenen het verdere deel van den avond veel te be spreken te hebben en af en toe klonk eer. onderdrukt gelach uit het zijkamertje aan straat, dat Wim’s domein was. De eerstvolgende dagen was er zeker veel proefwerk, dacht Wim’s moeder, want Han stond al om zeven uur voor de deur en ze waren niet uit Wim’s kamertje weg te slaan, kwamen binnen staande hun thee drinken, terwijl ze anders zoo graag even bleven plakken, waar Lucie zien vaak aan had geërgerd. Als om half tien r Han vertrok, hadden beide jongens een tie is alles tevoren geregeld te hebben. eens naar het pension terug gaan en voor de lunch wat rustig gaan zitten lezen en dan vanmiddag Ik heb toevallig nog wat geld bij me, dan betaal ik wel. Ik-ik.houd niet van vrouwen voor zich laten betalen. Lieve help, risp Tannie uit. Je zou bijna zeggen, dat je de pier niet op wil. O, nee, zei ik glimlachend. Niets lijkt me beter dan een paar uur op de >ier door te brengen. Maar het viel me ui st In, dat het nu wat vol is, en dat we niet te laat voor de lunch moeten komen 9. Lieveling, we hebben nog meer dan grond van de dan bestaande gegevens, zal zich zeker over eenigen tijd voordoen. De bloemlezing der gedichten is aange vuld met werk van alle figuren, die door talent en oorspronkelijkheid de aandacht vragen. Aan het einde van de inleiding is een „kort overzicht” van onze poëzie van 1910 tot 1940 toegevoegd. Nadat Dirk Coster in 1920 in „De nieuwe Europeesche geest in Kunst en Letteren,” waarin hij zich een voor vechter voor een vernieuwd internationa lisme toonde een opstel over de Ne derlandsche literatuur had geschreven, welke niemand ongeraadpleegd kan laten, die van dit onderwerp een studie maakt, gaf hij vier jaar later de „Nieuwe Gelui den” uit, waarvan de inleiding en de keuze, die de bloemlezing had bepaald, beide al even opvallend en voortreffelijk waren Deze enkele studies waren, met zijn „Marginalia”, voldoende om bij Dirk Coster een talent vast te stellen, waar van grooten invloed op zijn tijdgenooten zou kunnen uitgaan. Dit ia ook inderdaad het geval geweest, al was het aanvankelijk dan ook voor namelijk. zooals Greshoff het uitdruktc, op de uitgebreide schare der gods dienstloze naar-godsverkeer-hakenden, die. met hun vage geestelijke verlangens, het leven, hier als elders, zoo vert oe- belen en zoo ingewikkeld maken met hun gestadige ontdekkingen en hun wisselende Niemand, gini zoo vurig geschreven tegen het gezond

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 14