GEARRESTEERD BI Sr! 2 n JpV BL? o F 2 *7 1 ZONDAGSBLAD behoorende bij de Haagsche Courant van 18 October 1941. No. 18009 NIET GALANT DUUR Je bent wel heer! (Geo) (Alex) AL TE LETTERLIJK OPGEVAT zijn binnenste (Backer) HIJ KENDE HAAR! 6 3 9 A 5 6 II 4 7 HAAR TROTS 14 12 13 15 18 IQ 20 23 24 25 28 31 32 (De Coninck) 37 39 41 42 43 44 49 52 53 54 57 58 (Alex) Zat tante Agatha en breicfe polsmofjes reuze H IE begon hij een praatje met het meisje dat naast hem stond. 52 Vermomming, 53 Jongens- en -meisjesnaam, 55 Stoomschip (afk.). 56 Nuttigde. 58 Voorzetsel. Oplossing in de courant van Maandag Mijn vrouw gaat morgep met va- cantie. En daarom kijk je zoo treurig? Ja, als ze ziet, dat ik er blij om ben, blijft ze hier! II IE o H 6o Hij liep zoo hard hij loopen kon. Achter zich hoorde hij zijn vervolgers. Hij verbeeldde zich, dat ze op hem won nen. De tanden op elkaar geklemd trachtte hij nog sneller te loopen. Hij kende deze stadswijk niet. Op goed ge luk liep hij maar raak, door donkere, nauwe steegjes, om de menigte, welke hem naliep, kwijt te raken. Maar tel kens als hij dacht, dat men zijn spoor bijster was, hoorde hij weer het ge roep: Houdt hem! Houdt hem’ En boven al die stemmen uit klonk het gegil van dien mageren jongen, den leerling, die hem betrapt had. Die stem bracnt zijn zenuwen in de war. Hij voelde, dat hij niet lang meer zoo hard zou kunnen loopen. Gelukkig, dat er zooveel van die nauwe straatjes waren. Anders zou den ze hem allang te pakken hebben gehad... Weer slaat hij een donker steegje in. Hij weet niet waar hij terecht zal ko men. Maar als hij zijn achtervolgers niet op een dwaalspoor kan brengen, is het met hem gedaan. Dat voelt hij met ze kerheid. En toen ineens wist Gerard Terlaet, waarom het ge zichtje van „de vreemdelinge” hem zoo bekend gele- ken had Tante Agatha’s gezelschapsjuffrouw, wel wel! Maar meteen drong het tot hem door, dat hij zich op- ucm en bevrijd voelde. Want nu kon hij immers hel meisje met de bruine oogen met een gerust gewe ten ten huwelijk vragen. Actrices en schilderessen van naam, zijn over het algemeen grillige wezentjes, die je niet maar zoo, één-twee-drie, veroveren kunt, maar bij een doodgewoon, aardig. Hollandsch meisje, dat - .ar niet te lui is, de handen uit de mouw te en dat de kuren van een spitse oude-jongejuf- frouw met een engelengeduld verdraagt, heb je ten minste een kans. Gerard keek het lieve Marietje dus eens diep in de bruine kijkers en drukte haar zoo lang, als hij maar eenigszins kon, de hand. Maar wat hem een beetje van zijn stuk bracht, was dit: hij zag aan haar oogen, dat zij hem vanaf het eerste oogenblik herkend had. Daar moet je toch een vrouw voor zijn, dacht hij glim lachend. Ik vind, dat je vader er zoo gedis tingeerd uitziet met zijn grijze haar! Ja, hè. Die goeie paps... dat heb ik hem nu bezorgd! (Backer) Ze hadden elkaar ter gelegenheid van een tentoon stelling ontmoet en nadien elkaar een paar maal ge zien. Het was zóó gegaan. Voor een kostelijk, modern doek met een straatje in fel zonlicht uit het Zuiden van Frankrijk was de schrijver blijven staan. Het on derwerp trok hem Hij zelf had lang gezworven daar ginds tusschen de palmen en platanen; hij had er stof opgedaan voor verscheidene van zijn boeken. Even trok een pijnlijke rimpel tusschen zijn oogen. Ja, dat was een goede tijd geweest: dagen lang had hij ge luierd aan den oever van een altijd-blauwe zee, had hij ingedronken den geur van zon en zomer. Ook had hij, geheel alleen, uren geslenterd door de nauwe steegjes van warm-gestoofde Middellandsche-zee- p laats je s en de vervallen, schilderachtige huisjes, de vuil-witte stoepen met de zwartharige vrouwen en de bruingeblakerde kinderen, de kleurige bloemen achter de smoezelige ruiten van harte bewonderd. Dat was alles zoo verrukelijk-pretentieloos, zoo licht en fleu rig geweest. Gerard Terlaet hield zoo van zoo’n leven zonder problemen, hij, die krachtens zijn aanleg, graag alles met zijn verstand ontrafelen wou. Er waren oogenblikken, waarop hij zichzelf verwenschte, omdat hij een denkend, critisch mensch met de zucht „om alles te ontleden, te begrijpen was. In die momenten be nijdde hij die eenvoudigen-van-hart, daar in dat heer lijke, zonnige, verwaarloosde land met z’n zorgelooze bewoners, die zoo luchtig en onnadrukkelijk over de groote dingen des levens konden spreken en die met een glas landwijn al hun melancholieke gepeinzen wegspoelden. Want diep in zijn hart was Gerard het romantische, schuwe jongetje van twintig jaar terug gebleven, ook al schreef hij nu ijselijk-scherpzinnigc boeken, waar de psycho-analytische ontledingswaan duimendik bovenop lag. Langen tijd had de jonge auteur in een gehucht in de Pyreneeën vertoefd, een onmogelijk gat, waar je ieder oogenblik typhus oploo- pen kon, omdat er geen behoorlijk drinkwater was. Maar wat een zeldzaam-mooie bochtige straatjes met geveltjes, om te zoenen en wat een innige binnen plaatsjes met oude, bemoste muren en scheefhangende vensterluiken! Hij bleef er maènden. Tot Holland hem weer trok en hij ineens terugverlangde naar alles, wat hem toch dikwijls tot stikkens toe benauwd had: het deftige, verstilde provincie-stadje, waar zijn moe der, een notaris-weduwe. met een zeer-behoorlijke bankrekening, woonde, de groote grijze polderluchten de wiekende molentjes aan de vaart. En toen nu eensklaps over dat kille, mistige land, waaraan hij door zijn jeugd gebonden was, dat hij altijd met een zekere korzelige en opstandige genegenheid bemind had, de oorlog was gegaan, wist hij plotseling, dat er niets op de wereld was, dat hij zoo instinctief en zoo volledig liefhad. Nooit zou hij meer kunnen schimpen op de kleinsteedschheid van Den Haag, nooit rieer kunnen spotten met de burgerluidjes, die hem, den artist, steeds in het vaarwater zaten. Want het groote leed van den krijg had hem de oogen geopend voor de verbondenheid, welke er bestond tusschen al dat nevelige en stille, dat harde en stugge, dat eerlijke en onvergefelijke en zijn eigen bewogen kunstenaars hart, dat toch soms kon droomen van dingen van ge heel anderen aard. In het kleine museumzaaltje had het felle schilde rijtje met de gelen en blauwen hem voor een oogen blik naar het verleden teruggevoerd. En glim lachend zag hij zichzelf weer in dien gelukkigen en dwazen tijd, toen hij nog meende, Holland te moeten ontvluchten. Bijna zonder het te willen, vaag soezend over wat vroeger gebeurd was, in dagen van zorge loosheid en licht geluk, begon hij een praatje met het meisje, dat naast hem stond en dat haar handschoen naast zijn voet had laten vallen. Zij ook keek met be- geerige oogen naar dat eene plekje licht ’t Ging heel gemakkelijk, het praatje, want hun gedachten stem den wonderwel overeen Zij hadden zeker al een kwar tier samen voor dat „straatje in Mentone” gestaan, voor Gerard Terlaet zijn buurvrouw in het gezicht keek, en zich plotseling verlegen, haastig voorstelde En, terwijl zijn nieuwe kennis, heel gewoontjes, even eens haar naam noemde, schoot het door hem heen: wat een bekend gezicht... waar heb ik dat toch meer zijn hart onrustig in bonzen. Om niets meer te zien knijpt hij zijn oogen toe; zijn vuisten drukt hij tegen zijn ooren om niets te hooren Want het Is of en stem vraagt: Kaïn, waar ben je? Waarom verberg je je?” Het is hem of duizenden stemmen dreigend en ver wijtend roepen: „Moordenaar! Dief! Kijk naar dat bloed op je handen. Het bloed van den man, dien je vermoordde! Hij kan, hij wil die stemmen niet meer hooren. Ze maken hem gek. Nu hoort hij plotseling niets meer. Met zijn hoofd op de bank blijft hij roerloos zitten. Hoelang hij daar zoo zat weet hij niet. Het schijnt hem een eeuwigheid. Wat er gebeurd is lijkt hem een booze droom. Verbaasd kijkt hij op, ziet zich in een kerk. Waarom is hij niet thuis? En dan ineens beseft hij de werkelijk heid. Het was geen droom... Hij is een moordenaar, een dief. bergen. Men zal hem houden voor iemand, die onder zwaar leed gebukt gaat. Nu en dan gluurt hij tusschen zijn vingers door. Waarom zou dat jonge meisje, daar schuin voor hem, telkens zoo vreemd naar hem zien? Onopvallend kijkt hij even naar zijn banden. Hij voelt zich koud worden van schrik Ze zitten vol bloed en ook zijn manchetten zijn ermee bespat. Hij hui vert. Menschenbloed! Bloed van den man, dien hij heeft neergeslagen, omdat hij zich niet goedschiks wilde laten berooven. De brandkast stond open en nog ster vend had de man er tegen aangeleund als om zijn eigendom te beschermen. Nog voor hij hem van die plaats had kunnen wegsleuren was die magere jon gen gekomen en hij was gevlucht voor het hulpgeroep van dat jongmensch... Zoo goed mogelijk tracht hij nu zijn met bloed besmeurde handen te ver bergen. De dienst is geëindigd; de menschen verlaten het kerkgebouw. Nu wordt hij weer bang. Zijn zenuwen zijn over stuur... Laat die menschen maar gaan, denkt hij. Maar ik moet blijven. Buiten wacht men op mij. Ik heb een reuze dure vrouw; ’s Maandags vraagt ze om f 5.Dins dags 110 ’s Woensdags 15. Donderdags 20.enz. enz. En wat doet ze met al dat geld? ’k Weet niet, want ik geef het d’r nooit! (K. Links) het raam zat Jullie kent elkaar toch? praatte het oude da metje, verbaasd starend wat die kunstenaars toch een wonderlijke manieren hadden! Toen je den laai sten keer hier was, heb je Marie ook nog even ge zien, Ze kwam juist van een boodschap terug, toen jij weg wou gaan. Maar nee, die kans zou hij niet heb ben. Geen kik zou hij geven... Haastig zocht hij in zijn zakken... Nee, het mes had hij niet meer. Met zijn vuisten zóu hij dien ouden koster het zwijgen ook wel kum. n opleggen. Hij was nu dicht bij zijn bank. Hij hoestte, als om iemand op zijn aanwezigheid attent te maken... Maar niemand verroerde zich en de oude ging verder met zijn slee penden pas Gelukkig! Voorzichtig kruipt de man van onder de bank te voorschijn. Op een knie liggend kijkt hij over den rand van de bank Hij ziet den ouden koster de lichten dooven. Even later hoort hij een deur sluiten. Daarna is het stil. Hij is alleen in het groote donkere kerkge bouw. Maar hij voelt zich niet veilig. Het is of uit alle donkere hoeken hem verwijtende oogen aanstaren. Hij voelt 35 motorraces, Hok, 37 Groente, 38 Ge bied om in de provincie Drente, 40 Loot, 41 Bekende componist 42 Maar, 43 Kleur, 44 Rangtelwoord, 45 Deel van een zeilschip, 48 Bergplaats, 49 Voegwoord, Een hand wordt op zijn schouder ge legd. Hij verstart. Naast hem staat de oude koster en achter dezen staan twee agenten en de magere lange jongen We hebben je t« pakken, zegt de oude man Je moest je schamen de kerk te bestelen Ik heb je straks wel ge zien, toen je je onder de bank had ver scholen. Maar ik achtte het raadzaam niets te laten merken en de politie te halen. Ik stal niet in de kerk, antwoordt hij. Ik ben... Vader, hijgt de magere jongen Dat Is de man, die mijn baas vermoordde Ja, geeft hij toe, hopeloos ver moeid, ja, ik ben een moordenaar... Zwaar geboeid wordt hij weggebracht Jantje, je moet niet altijd zoo twisten met Pietje. Als je iets tegen hem hebt, moet je juist gloeiende kolen op zijn hoofd stapelen! Dat is een idéé! (Backer) Maar wat is dat? Loopt het straatje dood? Is er geen uitweg meer?... Ge lukkig, het leek maar zoo Eenigszins verlicht ademde hij op. Hij merkt, dat het steegje uitkomt op een kerkplein. Zouden ze daar op hem wachten? Ang stig kijkt hij rond en vertraagt zijn haastigen tred Hij staat op het kerk plein, bevindt zich tusschen kerkgan gers. Er is avonddienst. Met anderen klimt hij de trappen op en gaat de kerk binnen. De pet heeft hij van zijn hoofd ge nomen. Nu merkt hij hoe zijn handen beven Zijn heele lichaam trilt... Maar het kan van koude zijn... De klanken van het orgel treffen hem. Muziek heeft hem altijd ontroerd. Ock nu Stil! Hoort hij daar weer het ge schreeuw? De stem van dien mageren jongen? Zijn beenen trillen. Schuw kijkt hij om. De kerkdeur wordt weer geopend. Eenige vrouwen komen binnen. Maar zag hij daar buiten niet de uniform petten van agenten? Men wacht hem zeker op, wil hem pakken als de dienst is afgeloopen. Midden in de kerk heeft hij plaats genomen Hij voelt zich rustiger wor den. Zijn moed, dat alles goed zal af- loopen, herleeft Hij houdt de handen voor zijn gezicht, als om tranen te ver- gezien? En omdat hij eindelijk een eenvoudige jongen met veel phantasie en een geweldige dosis romantiek was, dacht hij direct aan iets heel bijzonders: een bekende actrice of een schilderes van naam, wier photo hij wellicht eens in een tijdschrift had gezien. Terwijl hij doorpraatte en haar voorstelde, samen een kopje koffie in een luchroom te gaan drinken het was vinnig koud buiten en de gedachte aan een warmen droMk scheen het meisje wel te bevallen bleef Gerard piekeren over dat vreemde, lieve, beken de gelaat met de mooie, bruine oogen en den intelli- genten, licht-spottenden mond. Toen zij na een uurtje afscheid van elkaar namen en een afspraakje voor de volgende week maakten, had Gerard een heet hoofd en kloppende slapen. Voor het eerst van zijn leven was hij die zich zelf graag „de onkwetsbare” noemde verliefd. Zóó verliefd, dat hij 's nachts slecht sliep en er den heelen volgenden dag, als een schooljongen, lustig op los phantaseerde. Want, ofschoon zijn aangebedene, eenvoudig Marietje Smit zeide te heeten, bleek het beidende in haar ver-* schijning hem vervolgen, tot hij er zeker van was, met een persoonlijkheid van beteekenis te doen te hebben. En, gek, dat die kleine Marietje met haar helder oor deel. haar vluggen geest, haar scherpen kijk op men- schen en dingen, niet de eerste de beste kon zijn, ver vulde den schrijver met trots en vreugde. „De vreem delinge”, noemde hij haar in gedachten Toen Gerard het meisje zijner droomen voor de tweede maal ontmoette, polste hij haar eens heel voor zichtig. Ik geloof vast, dat ik u al eens eerder ontmoet heb, zei hij in het hinderlijk besef, een phrase uit te spreken, die bij een commisvoyageur paste. Maar Ma rietje keek hem onbevangen en .vriendelijk-onderzoe- kend aan en schudde zwijgend het hoofd. Voor het overige had zij blijkbaar geen lust in confidenties en verdiepte zich blijkbaar graag in dat, wat boven de werkelijkheid uitgaat. Maar over haar eigen leven zweeg zij. Opzettelijk, dacht Gerard. Bij het afscheid drukten zij elkaar evenwel warmer nog dan tevoren de hand en weer wisten zij, dat zij allebei naar een nieuwe ontmoeting verlangden. Alles komt, zooals het komen moet. Twee dagen, voordat Gerard met Marietje naar een concert, waarin zij beiden belangstelden, zou gaan, liep de jonge man op een middag bij tante Agatha, die hij bijna nooit zag, omdat zij hem aan de kwezelachtige, oude vrijster uit Sara Burgerhart herinnerde, aan. De stijve huis knecht, dien hij al uit zijn kinderjaren kende, nam hem hoed en jas af. In de groote kamer, uitziend op den Singel in winterkleed, zat tante Agatha en breide polsmofjes Ze deed heel beminnelijk. Wat gezellig, dat je weer eens komt, lieve Gerard. Ik heb je, geloof ik, in meer dan een jaar niet gezien... Maar Gerard lette niet op tante’s welsprekende vriendelijkheid. Met wijd-open oogen staarde hij, dom- verbluft, naar het meisje met de bruine oogen, dat tegenover hem met een boek in een laag stoeltje bij Ineens denkt hij aan het. meisjet dat zijn bebloede handen heeft gezien. Zij zou hem stellig verraden. Hjj moest dat kunnen beletten. Maar het meisje is al weg. Nauwelijks kan hij een kreet on derdrukken, wanneer hij door de ge opende deur haar ziet staan praten met de politieagenten. Haastig schuilt hij in zijn bank weg Hij maakt zich klein. Hoe leeger de kerk wordt, hoe kleiner hij zich maakt. En eindelijk, als alleen hij nog binnen is, laat hij zich in zijn volle lengte onder de bank rollen. Een oogenblik voelt hij zich veilig, dan schrikt hij. Iemand gaat met sleependen tred door den linkerbeuk naar den uitgang Hij hoort een sleutel in een slot omdraaien. Nu is hij gevangen. Bijna had hij ge schreeuwd, maar nog juist bijtijds heeft hij zich kunnen bedwingen. De lang zame stap komt terug, nader, steeds nader, van bank tot bank. Zou bij elke bank worden gekeken naar een ver borgen personage? Hij is zeker de kos ter, die oude koster. Vervloekt, als die hem eens vond! En alarm maakte. Horizontaal: 1 Stuk vleesch, 7 Kleur, 12 Mu zieknoot, 13 Tijdaandui ding (afk.), 14 Uitroep, 16 Tijdaanduiding (afk.), 17 Reeds, 18 Maag van de koe. 20 Lichtbron, 21 Bejaard, 23 Boom, 25 Weefsel, 26 Zoogdier, 27 Committent, 30 Muzieknoot 31 Lengte maat, 32 Weinig we gend, 33 Eenheid bij het meten van electr. weer stand, 34 Maand (afk), 36 Historisch wapen, 38 Bevel, 39 Fr. lidwoord, 41 Soort lint, 45 Koor, 46 Laagte, 47 Kort oogen blik 49 Dier, 50 Zat in een walvisch, 51 Teeken uit den dierenriem, 53 Bevestigend antwoord, 54 Titel (afk.), 56 In het jaar onzes Heeren (afk 57 Niet deelbaar door twee, 59 Walvischachtig dier, 60 Teeken uit den dierenriem. Verticaal: 2 Titel afk 3 Bier, 4 Wapen, 5 Geheel de uwe (Lat afk 6 Geografische tee- kening, 7 Rand van een boek (Fr.), 8 Bijwoord van graad, 9 Wrevel, 10 Deel van een wagen, 11 Dun, 15 Nuttige bron van inlichtingen, 19 Kippen- product, 22 Klein kind, 24 Weg, 26 Signaal, 28 Mu zieknoot, 29 Dik, 34 Als 57 horizontaal, 35 Be kende motorraces, 36 w -.w X WAARDEERING 3% [j m Zeker erg moeilijk zoo’n schilderij te verkoopen, als er zulke mooie aan- iten in het dorp te krijgen zijn. (Bertram) GEZELSCHAP Ja, sinds de goudvisch dood is vond ik het zoo stil in huis en heb ik maar een hond gekocht. (F. Völmer) ra 2. CA DE VREEMDELINGE *4 z N PUZ JLAAP «Sfel 6 IeS 36 ff 5: «Sr

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Haagsche Courant | 1941 | | pagina 9