70
gronds afgestaan aan de oostzijde van het Plein, waarlangs
hij een muur moest zetten en die aan de westzijde begrensd
was door een schuine lijn, die op den Noord Oost hoek van
het Akerland tegenover het huis van graaf Johan Maurits uitliep.
Op dien hoek bouwde hij nog in dat zelfde jaar een stal
en koetshuis, met woning voor den koetsier, in de later te
noemen voorwaarden van verkoop vermeld.
Dit gebouw is daar blijven staan tot dat het afgebroken
werd om ruimte te verkrijgen voor den bouw van het tegen
woordige departement van Koloniën.
Ten einde nu op den door hen verkregen grond een deftige
en geschikte woning te verkrijgen, die zijn naam tot eer en
het ontluikende ’s-Gravenhage tot sieraad strekken zou, koos
hij een geschikte bouwmeester uit, onder wiens leiding en
toezicht de opbouw zoude geschieden. De persoon op wien
zijn keus viel was Jacob van Campen, heer van Rambroek,
die zich later door de stichting van het Amsterdamsche
raadhuis een onsterfelijken naam zoude verwerven en met
wien Huygens omstreeks 1632 in kennis gekomen was.
Deze zijne studiën in Rome en Florence volbragt hebbende,
schijnt reeds kort na zijne terugkomst in Holland, door alle
mannen van smaak, in de Nederlanden als een genie be
schouwd te zijn.
Behalve Jacob van Campen schijnen ook nog andere be
kende bouwkundigen, vermoedelijk onder zijne leiding, bij
den bouw van zijn huis werkzaam geweest te zijn o. a. de
bekende Haarlemmer Pieter Post.
Met het leggen der fundamenten van het huis is men in
1634 begonnen, terwijl de opbouw in de jaren 1635 en
’36 voortgezet en in 1637 voltooid was.