98 noemd worden. De bekendheid met Ceelken en hare zusters toont, dat de nonnen van Nazareth tot de aanzienlijke ge slachten behoorden, en dit, vermeerderd met de wetenschap dat het klooster onder het toezicht van het vermaarde Sion staat, is wel alles, wat men uit zijn eersten tijd kent. Volgens eenen brief, die goed bewaard is, omdat hij aan de heeren van Rijswijk, Buys, Van der Duyn en Regee- ring van ’s-Gravenhage behoorde, nam het klooster den 12 November 14=92 eenig land in erfpacht. Wij moeten hier bij zonder letten op de ligging van het land en op dennaam van den eigenaar. Het was tien morgen groot, «streckende van den breden wech zuytwaert in den Vlyet ofHaegvaert, an die Oestside dat Cloester voersegt, an die westzide heer Willem van Bushuzens woninge». Deze is het latere Otto- burg, waar de weg van Witsenburg tot de Hoornbrug doorliepde andere grenzen komen later te pas. De eigenaar heet hier «de eerbare» Bodewijk vanLeefdaeleen ambtenaar der Borgoensche vorsten, behoorende tot een edel Vlaamsch geslacht, waarvan de naam in de uitspraak en het schrift dikwijls Levedaele wordt, en hierop hebben wij hier evenveel te letten, als dat deze erfpacht veel later door aankoop aan de familie Suys en Van der Duyn behoort. Verder zien wij elders, dat in 1514 het klooster 52 morgen gronds gebruikt; zelve bezat het daarvan de helft, zoodat het andere gehuurd werd; een deel daarvan lag in Tedin- gerbroek; men kende ook nog lang «den clooster-bleyckbi den coernmoelenen weet, dat een deel der erfpacht moest betaald worden in twee goede kazen, wat het bezit daarvan dus van zuivelbereiding onderstelt, anders kon de heele pacht wel in geld voldaan worden. Dit nu is alles, wat

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1889 | | pagina 169