101
Schepenen van Rijswijk en van Voorburg want de hier
besproken goederen lagen immers voor een klein en reeds
aangeduid gedeelte in de laatste parochie oorkonden den
27 Maart 1601, dat Jan Hendricxz. Broersz., te Rijswijk,
verkocht heeft hetgeen in hun schepenbrief van 26 Januari
1594 vermeld is en den koop van 1 December des vorigen
jaars bevestigt, «benevens de huysinge ende alle geboomten».
De woestenij is dus bebouwd en beplant: een Engel des Vredes
heeft over de zwaar bezochte landstreek zijne vleugelen doen
ruischende aanraking alleen van den Genius is de aanvang
der wording van een paradijs, dat slechts de mensch kan
ontwijden. De geboomten echter zijn «fray notariael,» als in
eene plakkaart van verkooping, met een weinig overdrijving
geteekend. Volgens den koopbrief toch is de aanleg zeker
niet vroeger dan in het voorjaar van 1594 begonnen en dus
in Maart 1601 zes jaar oud, als de grond een winter omge
spit heeft gelegen. Dan wij hebben toch eene, zij het ook
jonge, buitenplaats, die wij bewijsbaar eenigen tijd zullen
kennen, als niet door den eigenaar bewoond. Deze verhuurt
dus ’t zijne en dit heldert het verschijnsel op, dat zooveel
historische personen een tijdelijk verblijf te Rijswijk hadden.
Het voorvaderlijk buitenleven der zeventiende eeuw is aange
vangen; de stadbewoner ademt de vrijheid in, buiten de af
sluiting zijner poorterijZorgvliet, Hofwijk en Ockenburg
zijn in het verschiet.
De nieuwe eigenaar mr. Dirk Schout leefdenadat hij het
hem ontbrekende gedeelte der aangeslagen kloostergoederen
in zijn bezit gekregen had, hoogstens dertien jaar; hij
woonde in zijne laatste jaren te Rijswijk en liet Maritgen
Jansz. als zijne weduwe achter. Als curator in zijn boedel