’S ^If(AAVENHAAGE. 1 Wie siert den rijken boord van Hollands vrugtbren tuin? Wie lokt het keurig oog naar ’tpuik der noordsche stranden? Wie spiegelt zig in zee, getooid met bosch en duin? Wie strekt ten lustprieel der zeven vrije Landen? Wie kroont met lauwerloof den fleren leeuw de kruin? Wie doet, op ’t hart gedrukt, het oorlogsvuur ontbranden? Wie blaast, op ’t eerste sein, de zilvren vreêbazuin? Wie koestert in haar schoot Oranjes dierbre panden? Wie stigt de zoete rust bij outer en bij haard? Wie maakt dus Batoos erf tot ’s Waerelds eind’ vermaart? Ik, ooglijn van den Staat, ik vorstlijk ’s Graavenhaage. Wie toont ons 't heilig regt en ’t heerlijk Staatenhof? Wie stijft de koopmanschap? Wie zorgt voor haaren lof? Wie waakt dat nooit geweld de vrijheid ons ontdraage?

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1889 | | pagina 71