17
oog op dit laatste is slechts in herinnering te brengen, dat
in het buitengewoon droge jaar 1868, eene ongeveer gelijke
hoeveelheid als thans voor den Haag noodig, dagelijks naar
Rijnland werd afgevoerd. Hieruit blijkt dus, zoowel dat die
hoeveelheid kan worden aangevoerd door de sluizen, als dat
de vaarten in Delfland den stroom kunnen verdragen, die
van dien aan- en afvoer het gevolg is.
Is het stoomgemaal noodig om de spuiing en de dage-
lijksche waterverversching mogelijk te maken, ook dan wan
neer de eb in zee niet laag genoeg daalt, het is tevens
bestemd om het bezwaar weg te nemendat aan eene natuur
lijke loozing in zee, volgens sommiger meening, voor de
badplaats zou zijn verbonden.
Dit stoomgemaal moet ten minste 10800 M3. water per
uur op den voorboezem tussehen de beide sluizen kunnen
overbrengen. Die voorboezem is lang ongeveer 1650 M. en
wanneer men het water daarin opmaalt tot 2,5 M. boven
D. P.kan geborgen worden 181,500 M3.eene hoeveelheid
die zeker in 15 uren tijds kan worden ingemalen.
Wordt dit water met de waaierdennen gekeerd, dan kan
op ieder gegeven oogenblik de sluis geopend en het opge
malen water naar zee afgevoerd worden. In gewone tijden
opent men de sluis zoodra het zeewater beneden den kanaal-
waterstand is gedaald en komt de noodzakelijkheid eener
zoo hooge opmaling als bovengenoemd nooit voor; maar
tijdens het badseizoen geschiedt die opening der sluis zoo
na mogelijk op het oogenblik dat de zuidwaartsche stroom
in zee invalt en moet liefst in den kortst mogelijken tijd
de geheele hoeveelheid worden geloosd, opdat ook het laatste
water gelegenheid hebbe nog geruimen tijd zuidwaarts te
2