22
Ware op die stonde een stemme van een Engel nederge
daald, och ware Aagte slechts verschenen, en zij zou
het gedaan hebben, had zij maar kunnen bevroeden, wat
zou gebeuren, dan hadden zij zich allen op de knieën
geworpen en vergeving gevraagd voor de heiligschennis, die
zij van plan waren te plegen.
De goede Genius kwam echter niet, en de kwade deed
zich hooren. Het kind zette den vader aan tot misdaad.
«Geef vader den moker: hij heeft ook het meeste onrecht
gedragen,» sprak de zoon van Jan Jacobsen, en het woord
bij de daad voegende, rukte hij het werktuig uit de onvaste
handen van Ewout Hugensz, en gaf het aan zijn vader.
«Waartoe langer gemard?»
Een luide goedkeuring begroette deze handeling. Het scheen
wel dat hiermede ook de moed terug kwam. De hartstochten
waren weder geprikkeld. Het zien van het voorwerp om de
misdaad te plegen werkte als het bloed bij den tijger, als
de kruiddamp in den strijd.
Jan Jacobsen aangezét door die woorden en de daaraan
gepaarde toejuiching hief, niet zonder inspanning, met door
opgewondenheid gespannen spierkracht, den moker in de
hoogte en verbrijzelde met één slag de kist. Het geweld was-
gepleegd. De tien mannen hadden op dit oogenblik lijf en.
goed verbeurd.