31
gezonken, waarbij een stroom van tranen haar beangst ge
moed lucht gaf. Die tranenvloed was do gloedrijkste en
woord enrijkste bede geweest, welke zij ooit had gestameld.
Terwijl zij na het vertrek van Andries was blijven mij
meren en peinzen, onderwijl zij op vader wachtte, die langer
dan gewoonlijk zich voor het middagmaal liet wachten, trad
Gijs van Maestricht bij haar binnen.
Haar gelaat betrok eenigszins. Toch was zij te goedig en
te welwillend om onwellevend te zijn. Met hare gewone
vriendelijkheid schonk zij den binnentredende den wedergroet,
waarbij zij hem de hand toestak.
De Limburger scheen daarmede niet tevreden. Hij had het
er op gezet heden van Aagte eens een kus te hebben, en
sloeg dan ook zijn arm om haar middel, om haar dien te
ontstelen. Zij ontging echter zeer behendig die beweging,
en ontvluchtte hem naar de andere zijde van het vertrek,
vanwaar zij niet zonder fierheid en met blozende kaken den
opgewonden jongeling aanzag.
«Du weetst wel Gijs, zeide zij zacht verwijtend, dat dy
daartoe ’t recht ontbreekt.»
«Het recht, herhaalde de Limburger, het recht; wat
poogst du daarmede te zeggen. Ben ik niet even zoo goed,
als een ander jonkman. Heb ik u niet even lief als die
blonde, die voorgeeft dy te minnen, maar zich toch nog
liever met andere en veile deernen uit taveerne en stove
dan met Aagte ophoudt.»
Terwijl het gelaat van Aagte beurtelings bleek en rood
werd van aandoening of ontsteltenis, voerde zij hem te ge-
moetIn trouwe, du weetst niet wat du zegst. Heb ik An
dries Sassebout liever dan dy, het is waarlijk niet omdat