32 ik een afkeer van du heb. Ik ken Andries zooveel langer. Met hem ben ik opgegroeid, wij speelden reeds samen. Mijn moeder zaliger, haar ziele ruste in vredehier sloeg zij een kruis, zoogde hem en mij, en voedde hem nevens haar Aagte op. «Zoo mijn wellieve, zoo hoor ik ’t gaarne. Du hebstgeen afkeer van me, du haatst mij niet. Welnu geef mij dan eene enkele maal, wat dijn trouwe Andries zoo gaarne aan anderen schenktwen hij weet dat Aagte hem niet kan zien of hooren. «Du spreektst laster, Gys van Maestricht, zegt Aagte met nadrukdu spreektst lasterwant Andriesmijn liefste mijn, is mij trouw zoowel nu als vroeger. Ik zweer ’t bij de Heilige moedermaagd.» «Ha, ha, lachte de Limburger, schamper, dijn moeder maagd ziet niet wat Andries bij Geerte Aelbrecht Gilles dochter doet, bij wien hij lustig den bierkroes laat rond gaan, wanneer hij daar met zijn makkers vertoeft. Hij weet het wel waarom hij hen alleen laat vertrekken, om als de taveerne leeg is nog wat met Geerte te kouten en met haar oen dronk te drinken. Dijn moedermaagd, hoe heilig ook, is er niet bijen zij zal 't dy ook niet vertellen, en hij lachte daarbij een schaterlach, dien het hart van de vrome Aagte verscheurde, zij zal ’t dy waarlijk niet verhalen welke liefkoozingen en zoete woordekens Andries voor haar over heeft. Bylodu hebst wel gezegd, ik zweer ’t bij de moe dermaagd, want dijn moedermaagd is van steen, en wat van steen is, zal toch wel niet de klappende zoenen hooren, evenmin als de het oogen zien kunnen, hoe voorzichtig dijn Andries, dijn trouwe minnaar, den halsdoek van Geerte weet weg te schuiven, alsof het zijne vrouw ware.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1890 | | pagina 115