34
Aagteriep de Limburger zachtAagte wil du my ver
giffenis schenken, Och, laat ’t pais tusschen ons zijn. Neen,
meer dan dat, liefde, vurige liefde. Du moet weten hoe lief
ik dy heb. Aagte schenk my vergiffenis, zeg my, dat du my
vergeven wilt, wat ik dij misdeed.»
Door deze op zoeten toon gesproken woorden, wekte hij
weder vertrouwen bij de deerne, die zich vermande om de
woning weer binnen te gaan, en nu van Gijs afscheid dacht
te nemen.
Hij wilde echter niet scheiden, voor dat hij Aagte den
galbeker tot den laatsten droppel had doen uitdrinken. Hij
meende haar daardoor te winnen, en won hij haar niet,
welnu dan was er nog niets verbeurd, dan zou Andries des
poorters dochter toch niet de zijne heeten.
«Aagte, sprak hij, nog een enkel woord. Mijn liefde voor
dy is groot. Dijn geluk is mijn geluk. Dijn leven is mijn
leven. Zeg niet, dat ik laster. Ik zeg dy alles om dyonheil
te sparen. Ik kan het bewijzen Aagte. Vraag als Jan Jacob
sen, dijn vader, t’ huis komt of ik waarheid heb gezegd,
dan wel logen.
Ik hoop Aagtevervolgde hijmet gekunstelden ernst
dat du dijn schoone lichaam niet aan den onwaardigen
Andries zult geven. Die blonde is als het stille water, dat
bedriegelijk en verradelijk een diepen grond heeft.
«Was hij ’’t niet, die dijn grijzen vader aanzette om ge
weld te plegen, die hem in Gilles’’ taveerne benevelde, die
in zijne tegenwoordigheid Geerte liefkoosde, waarbij dijn
arme vader hem aanmoedigde om verder te gaan, omdat
hij zijn afgesleten lichaam nog jong voelde worden bij het
schuimende bier en de gloeiende konen van die veile deerne.