36
IV.
Gelijk een misdadiger zijn slachtofferonvlood de Lim
burger de woning, waar hij zooveel onheil gesticht had.
Inwendig huiverde hij over de gevolgen van het gesprokene.
Het droevig oog van den gekruisten Zaligmaker scheen
hem te volgen. Hij ontweek het, als een tweede Kaïn. Het
was alsof dat oog schreide bij den bitteren spot, dien Gijs-
van Maestricht over des Heeren moeder had doen hooren.
De taveerne Het rustend Weefgetouw van Aelbrecht
Gillessen bood den anderen morgen in het vroege ochtend
uur een eigenaardig tafereel.
Het ijzeren uithangbord, dat ruim zes maanden lang,
van het najaar af, den winter door, tot in het voorjaar toe,
zich voortdurend knarsend had bewogen, zoodat de naam
rustend allerminst daarop toepasselijk was, deed nu niet het
minste geluid hooren.
De Noordenwind had des nachts plaats gemaakt voor
een zuider koeltje. De zon scheen dan ook van tint en gloed
te zijn veranderd. Zij koesterde de ademhalende natuur,
zoodat de enkelen, die zich op straat bevonden en het kille
van hunne huizen misten, beweerde, dat Maart heden zijn
eersten zomerschen dag zou geven. De lieden, die van alles
de beste zijde zienverheugden zich daarintewijl zijdie
gewoon zijn in het leven weinig rozen te zoekenen ze dan ook
niet vindener aan toevoegdendat het ons wel zou opbreken.