38
i
zegt Geerte vragend.
Geerte wist niet wat van dit bezoek te moeten denken
en Aagte, och Aagte aarzelde te spreken. Haar hart klopte
hoorbaar. Niet, dat zij zich van eenig kwaad bewust was,
maar toch gevoelde zij haar hart beklemd, werd haar de
keel dichtgeschroefd en sloot haar mond zich krampachtig
als zij er aan dacht, dat wantrouwen in hem, dien zij lief
had, deze morgenwandeling had uitgelokt.
Geerte verbrak de stiltedoor Aagte de bank toe te schui
ven waarop het lieve meisje werktuiglijk plaats namnaast
wie Geerte zich nederzette.
Wij zeiden niet te veel, toen we in het begin van dit
hoofdstuk schrevendat de taveerne dezen morgen een eigen
aardig tafereel bood.
Als een paar frissche bloemen, die zich door de warme
lentezon hadden ontplooid, en zich daarna nog koesterden
in haar verkwikkelijken gloed, als wilden zij dien zoolang
mogelijk genieten, zaten daar de twee deernen in haar
maagdelijken pronk en tooi. Het was de krachtig ontwik
kelende roos, naast de blanke lelie, die zich wiegt op
haar stengel.
«Wat voert Aagte taveernewaarts
«Wilst du dy sterken door een krachtiger dronk. In trouwe
ik zal dan een versche kanne biers voor dy halen, want te
zelden komt het my voor, dat ik eene vrouw mag schenken,
en dan nog wel zoovele uren vóór den noen.
Door deze schertsende woorden ontboeide zich Aagte’s
beklemdheid en schroomvalligheid. Zij vatte moed, greep op
eenmaal Geertes hand, omvatte die met hare blanke vinge
ren, zag met haar sprekend blauw oog in Geertes donkere
en vurige kijkers, als wilde zij haar peilen, en vroeg vast