39
«Geerte hebstu Andries Sas-
maar niet zonder aandoening:
sebout lief?»
Geerte mocht Andries Sassebout gaarne lijden, maar zij wist
dat de jonkman, hoe welwillend hij steeds voor haar was,
sinds lang omgang had met Aagte. Zij had dus zijne plage
rijen meerendeels beschouwd als vooruitvloeiende uit zijn
opgewekte luim en vroolijke inborst. Toch had zij Andries
wel eens in haar hart aan Aagte misgund, maar had zich
getroost met de gedachte, dat er dan nog wel eens een
andere Andries voor haar zou komen opdagen.
Zij kreeg dus min of meer een schok, toen haar door de
dochter van Jan Jacobsen den volder, het meisje, dat zij
altijd iets hooger gesteld had, dan zich zelve, zoo eensklaps
werd gevraagd of zij Andries Sassebout liefhad.
Had Geerte een minder gul en open karakter gehad, zoo
zou zij verstoord geworden zijn over de ietwat onbescheiden
vraag, maar voor twisterijen was’ bij haar geen plaats, en
in minder tijds, dan de vraag tot haar werd gericht, zei ze
met een ondeugend lachje, dat hare hangelwitte tanden,
tusschen de kersroode lippen deed zien: «Wel zeker Aagte.
Ik heb Andries Sassebout lief, maar niet zoo lief als du hem
liefhebst. Ik draag er ten minste zorg voor, hem steeds op
een afstand te houdenwant dat maakt het beminde voorwerp
begeerlijker.
Aagte zag Geerte met droevige oogen aan. Wat moesten
die woorden beteekenen? Lag er voor Ijaarzelve een verwijt
in? Wilde Geerte er mede te kennen geven, dat zij de be
haagzieke speelde, en zelfs tegenover Aagte het wou doen
voorkomen, alsof Andries haar en niet zij Aandries zocht.
Geerte liet haar oog vallen op het verdrietig voorkomen