67
Toen ’t uitgebraakte schuim der Haagse scheerders bende,
Dat noil zijn Ov’righeid, zich zelfs, noch God en kende,
tegen zijn leven in Engeland gesmeed. (Suringar, t. a. p.
blz. 576).
12. Verhaal der laatste ziekte en het overlijden van
Willem de lilde, hoogst loffelijker gedachtenisseHoning
van Groot-Britanje, enz. Leiden, 1702. 8°. (Zie blz. 60.)
13. Opera omnia anatomico-chirurgiea. L. B. 1715. 4°.
Zijn twistgeschriften kunnen onaangeroerd blijven, daar
het getal legio is en de lectuur onsmakelijk. Vermelding
verdient nog zijn vertaling uit het Engelsch van het werk
over de ziekten der zeevarenden door William Cockburne.
De kleinere wetenschappelijke stukken zijn grootendeels op
genomen in de Opera omnia.
Deze schets ware onvolledig, als niet een enkel woord
gezegd wordt van ’s mans karakter en leefwijze. Elke histo
rische figuurieder groot man en iedere mooie vrouw vallen
dichtebij zeer tegen; maar voor den onpartijdige mag dit
geen beletsel zijn om de waarheid te zeggen.
Reeds in den aanhef dezer studie leert de Lezer Bidloo
kennen als een vinnig en ruw schrijver, die niets en nie
mand ontziet. De trekken van zijn portret zijn trouwens niet
edel en fijn; die indruk wordt versterkt door «de magere
ingevalle kaaken». Zijn godheid is sinds 1688 de Prins van
Oranje, die hem meermalen met beschermende vleugelen
tegen zijn belagers dekt. L. B. (Laurens Bake van Wul
venhorst te Amsterdam) werpt hem dit dan ook voor de
voeten «Professor te Leiden wordende»: