85 worden ingezienen dat men niet bedacht zoude worden op middelen van herstel, vooral toen dezelve meer uitvoer baar werden, naarmate het Bestuur des Lands en van deze Stad het wenschelijke eener verbetering meer en meer erkenden. Een belangrijke stap daartoe was er gedaantoen een eer waardig Geestelijke, de Heer Bartholomeus GleyR. Catholiek Priester en Pastoor te ’s-Gravenhagezich het lot der armen zijner gemeente aantrok, en zich bij request wendde tot de Edel Groot Mogende Heeren Staten van Holland en West- Friesland om bevoegd te worden verklaard tot het aanvaarden van makingen en legatenwelke mochten worden besproken aan de R. C. Armen dier Gemeente, eene bevoegdheid, welke, op grond van het plakkaat van 4 Mei 1655, zou hebben kun nen worden in twijfel getrokken. Bit verzoek werd door hun Hoog Mogenden toegestaan bij Octrooi van 31 Juli 1756, en daardoor eene bron geopend, waaruit weldra beterschap voortvloeide en de middelen ver meerderd werden, waardoor de meest nooddruftige armen konden worden tegemoet gekomen, doch waarbij aan het oprichten van eenig gesticht nog niet kon worden gedacht. De liefderijke zorg van dien waardigen Geestelijke moest zich daarom bepalen tot het doen van bedoelingen aan de meest nooddruftigendoch die last was te zwaar voor de schouders van een enkel mensch, en werd ondragelijk, door dien de aanvragen om ondersteuning en de wezenlijke be hoefte daaraan verre overtroffen de middelen waardoor men er aan konde voldoen: hetgeen teweeg bracht, dat, zoo als wij in een document van dien tijd lezen, de Eerw. Pastoor, hoewel zelfs een gedeelte van zijne eigen middelen aanwen dende tot mede-bestrijding der behoefte, verklaarde niet meer

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1890 | | pagina 169