7
anders zijn dan een gebod, tot de Moedermaagd opgezonden,
nadat zij het crucifix aan de lippen had gebracht, dat rust
vond op den zwellenden boezem.
De kerktoren doet zijn slagen hooren. Aagte telt. Eén
twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien
Het zijn er elf. Nu fluks opgestaan en den pot te vuur ge
zet, nadat een beukeblok is bijgeworpen, dat tot steun strekt
van de anders naar eene zijde overhellende kookpan. Nu
schijnen hare sombere gedachten wat te wijken, en haar
gezicht klaart op, al naarmate de damp uit den ketel op
stijgt, en den geur van de hutspot door het vertrek verspreidt.
«Warm eten en een warme kamer, dat zal vader goed
doen op zijn moeielijken tocht,» zegt Aagte, en bij die
laatste woorden zou zeker het weemoedig peinzen van daar
even weder zijn teruggekomenware het niet, dat een luid:
«goên dag Aagte» hare gedachten een anderen loop had
gegeven.
Zij heeft nog even den tijd om een traan met haar voor
schoot weg te vagen.
In een oogwenk is de tafel aangerecht om te middag
malen. De tinnen borden, kroezen en lepels blinken, niet
tegenstaande het halflicht dat heerscht, en weerkaatsen de
vlam van den haard, waarbij zich Jan Jacobsen, de volder,
heeft neergezet.
Na eene korte pooze is de pot uit den haak van den
ketting in den schoorsteen geligtdeze aan een van de schal
men vastgemaakt, en den inhoud overgeschept in het war-
moesteljoordat het middelpunt uitmaakt van den disch
terwijl een groote aarden kruik met tinnen lid de dorstigen
moet laven.