8
«Wat schaft Aagte?» vraagt vader, die reeds door den
reuk geraden heeft, dat zijn kind hem zijn lievelingskost
heeft bereid.
Dat heeft vader al lang kunnen bevroedenantwoordt
zij, min of meer afwijkend, maar vleiend. «Kom, voegste
aan tafel, en ik ben zeker, dat het u wel zal smaken.»
Meteen werpt de oude Jacobsen een blik op de tafel en
zegt
Dy mijn kindwaarom zullen wij ons beidennu du
zoo goed voor mij schafst, met water vernoegen? Kom reik
me de bierkan, en laten we middagmalen gelijk het een
eerzaam burger betaamt. Al dekt een kaproen mijn grijze
haren, en al moet ik met mijne handen den kost winnen,
zoo ben ik met een schuimenden dronk even gelukkig als de
Magistraat, ja zelfs als mijn Vorst. Aan hem den eersten
dronk gewijd.
«Wel, waarom toefst du zoo lang,» vervolgde hij. Is er
misschien wijn in de kruik, en wilst du mij als op de
bruiloft, welke onze Zaligmaker bijwoonde, wijn voor water
schenken
Eilacyhoe gaarne zou ik vaderdy dat genoegen willen
geven. Een onderdaan behoort zijn vorst te eeren, maar.
du weetst, dat, kan nu niet.»
Aagtes opgeruimdheid was gewekennu zij haar vader
moest weigeren, wat zij hem anders zoo gaarne gegeven
had. In plaats van het heldere water, zou zij hem gaarne
het schuimende bier, of liever nog, den parelenden wijn
hebben toegediendmaar
«Bylo, wat kan nu niet? Verdien ik minder dan anders?
Rept het weefgetouw zich niet even hardzoodat ik handen