9
vol works heb, oni het schoone laken te vollen; breng ik
geen ponden en grooten genoeg mededat ik geen water
behoef te drinken?»
Ja, vader,en meteen schept Aagte het tinnen bord vol
met de rockende spijs, als wilde zij hem daarmede paaien.
«Ja, maar vader, ons wacht zoo’n groote poene, die ge be-
loopen hebt, en die toch gekweten moet worden.»
«Bylo, du spreekst waarheid; ik had daaraan niet gedacht,
en het is heden ook de dag der boete.
«Der boete,» vervolgde hij bitter... «Der boete, voor
hetgeen ik niet misdreven heb, maar waarin ik, ondanks
mijn jaren en mijn grijze hoofd, ben medegesleept door
dien jongen manwien ik eilaasmaar al te genegen was.
Voorwaar, hij zal mij nu niet meer schaden. Hij zal den
dorpel niet meer betreden. Er is voor hem geen plaats
meer aan den haard.»
Aagte, die haar bord had gevuld, om van den warmen
kost te genietenzag haar vader ernstig in ’t gelaat.
«Zeg, dat du het niet meenst, vader,» sprak zij, «o, ik
bid het dy. Jacob is dijn oudste, vaderGrootvader was hem
tot peet, en dijn moeder hield hem voor den doop. Zoudst
du hem de woning ontzeggen?... Dat mag, dat kan niet,»
ging zij bij haar zelve voort, en toen luider vervolgende:
Du heefst wel gesproken. Het is huiden een boetedag.
Ook hij zal zich moeten vernederen, met en nevens vader,
maar door die boete en die vernedering is de schuld kwijt,
maar zij tevens ook de veete uitgewischtdie tusschen beiden
is ontstaan.
«Och vader, vloek niet het bloed van dijn bloed, het
vleesch van dijn vleesch. Onze moeder zaliger, dijn goede