10
huiswijf, had hem zoo lief. Laat ’t om harentwille peis zijn
evenals het peis wordt tusschen de volders en den Magi
straat. Het is nu eenmaal gebeurdwellieve vadertoon
dan als onze Heiland te kunnen vergeven en vergeten.
Jan Jacobsen heeft den lepel neergelegd, het bord weg
geschoven, en ziet somber voor zich heen. Het woelt en
werkt bij hem. Zal de opwellende drift zegevieren en het
verstand dooden, of zal het zacht gesproken woord het hart
openen en een traan in ’t oog doen parelen? Het laatste
niet. Het is of eenmaal een schrikbeeld heeft plaats geno
men in zijn brein. Zijn handen worden vuisten, welke hij
balt, en met een heftig gebaar ze neerslaande op de tafel,
waardoor deze schudt en kraakt, vliegt hij van zijn zetel,
en dondert der verschrikte Aagte toeHebst du mij daarom
mijn lievelingsgerecht voorgezet, opdat du het zondst kunnen
vergallenopdat ik na het zeem te beter prikkel zou hebben
van den eek.
«Rep geen woord, Aagte, want, ook du kunst mijn woning
verlaten en dijn geluk zoeken met den vriend van Jacob.
Ook hij was onder de tienen, die het verzet pleegden,
waarvoor zoo velen, ja waarvoor ik over eene pooze na
noen zal moeten boeten.
Met driftige schreden liep Jan Jacobsen, de volder, de
woning op en neêr, om zich ten laatste als uitgeput van zijn
drift, neder te werpen bij den haard. Een zetel, die daarbij
stond, diende hem tot rustplaats. Hij sliep weldra in, terwijl
zijn hoofd leunde tegen de schouw, en zijne voeten zich
koesterden aan de vuurplaat.
Aagte ruimde de tafel op. Zij deed dit zoo zacht als zij ’t
maar konen opende en sloot bijna onhoorbaar de glazenkast,