46
LIJKSCHOUW.
zijn gevolg
„Den graffniaecker” te Loosduinen,
werd begraven, rekende slechts 8 stuivers.
Eene hoogere rekening maakte Gerrit Pietersz.,
waard in het gulden Vlies. Een half vat bier ’t welcke
te zijnen huize gehaelt ende bij den vrunden en de
waar Arent
Den Secretaris werd betaald voor „syn vacatie dat
hy beneffens den Officyer ende welboren mannen ter
plaetse contensieus daer den doode laclï geviseert heeft”
12 stuivers.
Een gerechtsbode moest den mannen „versamelen.”
Daarvoor, en voor „andere dyensten,” ontving hij 17
stuivers en 8 penningen.
Ook de Baljuw bracht zijn dienaar mede. Diens taak
was om „den doode te keeren ende te wenden omrne
besichticht te werden.” Tien stuivers was zijn loon.
Met een wagen reed de Baljuw en zijn gevolg,
naar de plek waar het onheil was geschied. Dit vrachtje
kostte 12 stuivers.
De „Dootkiste daer den doode in gelegt is,” was
zeer eenvoudig. Aan Jacob Cornelisz.timmerman te
Loosduinen was men schuldig twee gulden tien stuivers.
Op de kwitantie daarvan wordt gesproken van "de
coope van een block daer Arent Dircksz. in geleyt is.”
Het merk van den timmerman is niet alledaagsch.
Het heeft dezen vorm