83
de vloot zee-
EEN HAAGSCH BINNENHUISJE DEB 17<' EEUW.
als „oppervoocht van syne huysvrouw” om „op de Wees
kamer te gaen, ende door de Weesheeren de rente te
late geve.”
Er zou nu een lange tijd verloopeneer vrouw
en moeder weer tijding van haar man en zoon zouden
ontvangen.
Den 11 n November was alles weder tot den zoo
onverhoeds verhinderden tocht gereed en
waardig.
De Fransche gezant d’Avaux, mochtmet het oog
op het doel er van, getuigen: „Ziet daar een groote
onderneminge van hoedanige geen geschriften melden
en de toekomende genoeg te zeggen zullen hebben;
niets kan den Koning van Groot-Brittanniën (Jacobus
II) salveren als 4 uuren winds.”
De vlootbestaande uit 50 oorlogschepen en ruim
500 transportschepen, en over de 21000 man aan
soldaten medevoerend, stak met den middagvloed,
gedreven door een feilen Oost-Noord-Oosten windin
zee en zette koers naar het Kanaal.
Nu wederom was er volle reden voor den Magistraat,
om opnieuw de geschorste gebeden te bevelen.
De Pensionaris van der Houck was daartoe „na
’t Hoff gegaanomme uyt den Griffier Kinschot ofte
self yemandt van de raedtsheeren te onderstaen of men
nuterwyle Syne Hooch4 wederom in zee was gesteecken
gheen ordre tot het doen van publycke gebeden soude
stellen,” doch „aen de peuye van de zael gecomen,
heeft hy uyt de mondt van den raedtsheer Fagel, die
hem daer ontmoet, verstaendat de Heeren van den
Raedt gescheydendoch alvoorens hey henl. goedt
gevonden ende vastgestelt was, datter de geheele weeck
door, des avonds in de groote kerck oft gebeden apart,