104
’s-Gravenhage.
EEK HAAGSCH BINNENHUISJE DER 17 EEUW.
kamers geven een helderen blik in de sociale toestanden
uit het grijs verleden.
Ieder bundeltje, dat we doorzoeken en doorlezen
heeft en krijgt beteekenis.
De personen die er in genoemd worden ontvangen
vleesch en bloed. De levensadem wordt hun ingeblazen.
Hun levensomstandigheden dikwerf in enkele regelen
geteekendworden ons aanschouwelijk en duidelijk.
Menige brief, zelfs snippertjes papier, waarop een
paar regels zijn vermeldontvouwen de daden en
bedrijven van gansche voorgeslachten.
We doorwandelen de achterbuurten onzer stad:
we leeren het pauperisme dier dagen kennenwe
bewonderen en juichen toe het lijdzame, het overge-
gevenedat het volk bezaten waarmede het in staat
waszelfs bij onspoed en drukgelukkig en tevreden
den weg te bewandelendie voor hen is aangewezen
en dat zijn oorsprong vindt in den eenvoudigen gods
dienstzin, zooals we dien hebben leeren kennen uit de
twee brieven van Pieter La Boy aan moeder en vrouw
geschreven.
Verdichting is in de voorafgaande schets weinig
of niet.
Het is een proeve, welke verrassende verhalen er
aan den ouden tijd zijn te ontleenenwaar en eenvoudig
maar daarom niet minder belangrijk en leerzaam voor
onze dagen.