15 eeniging en haar streven, bij weinige bekendheid, toch reeds sympathie heeft gewekt. De namen van Archief en Archivaris zijn anders meerendeels niet populair. In het algemeen weet men er niets beters van te zeggen of te denken, dan dat de archieven zijn duffe muffe pa pieren en perkamenten, schuil gaande onder lagen stof, door de eeuwen er opgelegd, half vervreten door den worm, en waarvan de inkt is weggebleekt, of grootendeels uitgewischt. Zij, die de betrekking van Archivaris vervullen of in de archieven wroeten en snuffelen, moeten zijn mannen, dor, droog en stakerig, die opgaan in hun doodenden arbeid, en vrij wel met «perkamenten» kunnen worden vergeleken. Niets minder waar dan dat; maar om een vooroordeel weg te nemen moet er meer gedaan worden dan tegenspraak te doen hooren. Daden, feiten moeten het verkeerde der meening doen inzien, en haar doen plaats maken voor een andere welke meer der waar heid nabij komt. Voorzeker het is geen dor proza alléén, of minder dan dat, wat de archieven, het ruime arbeidsveld door de werkende leden onzer vereeniging gekozen, te oogsten geeft. Poëzie in den volsten zin des woords, straalt ons dikwerf uit het grijs verleden tegen, zoowel in legende of idylle, in ’t lierdicht als in ’t drama, in epi- schen of beschrijvenden vorm. Wat meer zegt, er heeft zich reeds nu aan onze Vereeniging een man aangesloten, die in den sierlijk en fraai gebonden stijl, in gekuischte doch forsche taal, in gespierde, ik zou haast willen zeggen, in stalen verzen, ons tot den arbeid heeft aangezet. Met lof gewaag ik als zoodanig van ons medelid en medebe stuurder den Heer P. Zwart. Mag ik u zijn gedicht even voorlezen. (Zie Mengelwerk, bl. '1 en 2.) Welnu, wij zijn sedert korten tijd aan het werk getogen, en wij willen trachten u van tijd tot tijd, in geschrifte het Haagsche Jaarboekje, thans ons orgaan of op onze leesvergaderingen, de uitkomsten van dien arbeid te doen kennen; de vorm moge zoo aangenaam mogelijk voor het oor zijn als dat de inhoud vol doening geve aan den geest, aan ’t verstand en aan ’t hart. Deze eerste poging moge voor ons getuigen, en wanneer gij eenigszins voldaan huiswaarts keert, dan ontslaan we u allen en inzonderheid de Dames, en de bekende Koningin der aarde, de pers, van het zegel der geheimhouding.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1892 | | pagina 91