3
’s-Gravenhage ’s-Koningshage.
’s-Gravenhage, 26 Juni 1892.
P. L.
en omhuld door treurig zwart,
Duizend zuchten naar het graf dreef,
zuchten, die aan ’t warme hart
Van een rouwend Volk ontwelden,
waar een stoet, vol somb’re pracht.
Zoon of Dochter van Oranje
naar ons Mausoléum bracht?
’s-Gravenhage, ja, ik voel het,
dat mijn warm, doch kunst’loos lied,
Hoe ook uit het hart gezongen,
al te zwakke hulde U biedt.
Om Uw schoon, Uw’ roem te malen,
moet men, Neérlands Oogelijn.
Priester in der kunsten tempel
en geen dorpel wachter zijn.
Wie U hulde wil bewijzen,
moet, als Koningszanger, staan
Voor het altaar, met het speeltuig
van een’ «Agrippijnsche Zwaan.”
Hij zal U ter eere zingen
in een krachtig, bruisend lied.
Mij betaamt een ned’rig zwijgen
Dorpelwachters, ofFren niet.
Slechts één wensch zij uitgesproken,
ned’rig, maar uit ’s harten drang:
’s-Gravenhage moogt Ge heeten!
’s-Koningshage, b 1 ij f dat lang
Omdat Joost van den Vondel te Keulen, het „Colonia Agrip
pina” der Romeinen, geboren was, noemde men hem wel eens„Agrip
pijnsche Zwaan.”