HAAGSCHE EN AMISFOORTSE KBUKKENDANS.
Na een ziekbed van zeven dagen overleed koningin
Maria, gemalin van onzen stadhouder-koning Willem III,
des Vrijdag-nachts ongeveer ten éen uur van den ze
venden Januari 1695. De verslagenheid zoo in Engeland
als in de Nederlanden was groot. Steun en toevlucht
der hervormden in alle oorden der wereld, plantte zich
de schok voort in alle gemoederen, die van Rome waren
vervreemd. De ziekte der koningin, hoewel verschillend
beschreven, kan gebracht worden tot de pokken van
de kwaadaardigste soort, z.g. pestpokken, blauwachtig
gekleurde puistjes, zoo klein als gerstkorrels. De be
handeling begon met een braakdrankje en het zetten
van bloedige koppen. Op den derden dag waren de
pokken zichtbaar; misleid door de kleinheid, dacht
men aan mazelen, maar niet aan gevaar. Ten zesden
dage nam de koorts toe in hevigheidde d e f a e c a t i n
werden sanguinolent, de vlekken purperrood, de
Waarde onbekende! hadt gij bedacht, dat spreken
zilver en zwijgen goud is, hoeveel nietelingen waren ver
geten, hoeveel dwazen der vergetelheid prijs gegeven ge
worden. Immers het ras der halfweters, der Ik-mannen
wi] nu eenmaal schitteren, al is hun licht als dat der
maan glanzend en tintelend, maar niet koesterend en
verwarmendeen flikkering uit de tweede hand. Het zijn
maanzieken, geraakten, zooals in uw tijd de ernstige
geleerde waande, zooals thans het onnadenkende volk
nog gelooft. Gij hebt recht die krukken, kreupelen, breke-
beenen en broddelaars als zotten te behandelenoch
hadt gij mogen bedenken dat zij ontoerekenbaar zijn.
Dan echter waart gij uw tijd vooruit geweest. Driewerf
gelukkig zijn wij dit te weten en toe te passen, zelfs
op den ongeboren wereldburger!