17
2
HAAGSCHE EN AMISFÓORTSE KBUKKENDANS.
grysen baert te dragen.
Tachtig jaar oud geworden, had Cats „gansch on
verwacht een onheyl”, dat de lieve lezeres uitvoerig bij
hem beschreven vindt. „Twee doctors in den Haeg-’
vermochten niet hem te genezen, zoodat hij ook nu
een „Alchemist, die veel nutte dingen wist,” raad
pleegde. Alles, zeide deze, was een „bitse gal.”
Dit sprack hij sender pols of aeders aen te raeken,
Wou ook geen waeter sien by my gewoon te maeken
Hy gaf my poeyer in, doch met een kleyne maet,
En wat de keucken schaft dat ging naer synen raet.
Maar al wat AI gemist of onse Meesters seyden,
j Zijn tweede was een Middelburgsche. Van het derde, op vijftig-
jarigen leeftijd weduwnaar geworden, had hij genoeg van ’t wads
spel en waagde zieh niet meer aan het katsvel.
Ick most de lieve maegt en ook mijn Haegje laten
'j stak over naar Engeland, waar „Doctor Butler,
zijnde een man van groote estime” hem eveneens vruch
teloos behandelde en naar Holland terugzond.
Niettegenstaande hij van alles slikte, bleef de koorts
woelen, totdat een alchemist haar verdreef. Deze
was een bejaard man
Gewoon tot aen den riem een
gissing, door „Aller Dichtren Bestevaêr”, zooals de
echte Constanter Jacob Cats noemt, opgeklaard ge
worden. Deze nl. had drie vrijaadjes, twee om ’tjock
en een om ’t wats spel (zie Vondel’s Hekeldichten).
Zijn eerste liefje r) liet hij in Den Haag achter, wijl
Een koorts, een felle plaeg, die na den derden dag
Mij staag van nieuws bevogt en op mijn harte lag.
Dr. Wittendael, ten einde raad, stelde verandering
van lucht voor