34
VERMEENDE AANSLAG 01’ HET LEVEN. ENZ.
die bedreigingen niet
eenigde Nederlanden bleef' voor
gespaard.
Den 17de" April 1792 ontving de Raad-Pensionaris
L. P. Van de Spiegel het volgende ongeteekende briefje
„Deselve Geest die Leopold en Gustavus deeden
vallen, zoekt ook hier een offer aan de dweepzucht
te doen. De Hoofden der Vorstelijke familie zijn in
gevaar. Den dag van den 18e is hier toe bestemd.
Een apteker uit Delft zal zig hier toe hiaten gebruiken
en ten dien einde des morgens vroeg uit de stadt
vertrekken.
Dit dient tot narigt.”
De Raad-Pensionaris zond het briefje aan den Stadhouder
Willem V, en begaf zich onmiddellijk naar den Procureur-
Generaal Willem Gabel Vosmaer om dezen met de zaak in
kennis te stellen en maatregelen te beramen dien snooden
toeleg te beletten.
Volgens den inhoud van het briefje viel de verdenking
van den Raad-Pensionaris op den Delftschen apotheker
Van Haeften, die kort geleden uit zijn hechtenis op de
Gevangenpoort was ontslagen. Aangezien echter aan dien
apotheker, bij zijn vonnis, een verder verblijf te Delft
was ontzegd, meende de Procureur-Generaal dat Van
Haeften den bedoelden apotheker niet zou kunnen zijn,
maar wellicht hij, die zijn zaak had overgenomen en
vroeger zijn vertrouwde knecht was geweest. Men kwam
overeen, dat omtrent dezen laatsten persoon de noodige
inlichtingen ingewonnen en al zijn handelingen scherp
nagegaan zouden worden.
Kort na dit onderhoud werd de Heer Vosmaer bij den
Stadhouder ontboden. Natuurlijk liep het gesprek over
hetzelfde onderwerp, waarbij de Procureur-Generaal Z. H.
den hoofdzakelijken inhoud mededeelde van zijn onder-