37
VERMEENDE AANSLAG 01* HET LEVEN, ENZ.
ten huize van den Heer De Lahuey in de Nobelstraat,
had tot de wetenschap geleid dat Oldmans in den vroegen
morgen aldaar een bezoek had gebracht aan zijn moeder,
die bij den Heer De Larrey in dienst was dat hij weder
naar Delft vertrokken was en de Heer De Larry noch
omtrent de moeder, noch omtrent den zoon eenige kwade
vermoedens koesterde.
In een eigenhandig schrijven aan den Raad-Pensionaris
deelt de Prinses den uitslag van dit onderzoek mede,
en voegt als P. S. er bij: „Zoo die man nog in de
stadt mocht zijn, zou hij zijn moeder hebben voorgelogen,
in dat geval komt het mij voor dat de vermoedens
bijna in bewijzen zouden kunnen veranderen.”
Ofschoon dus volgens de uitspraak van den Heer
De Larrey, die bij het Stadhouderlijk hof in hoog aanzien
stond en als geheimschrijver een groot vertrouwen ge
noot, de apotheker Oldmans buiten eenige verdenking
was, meenden echter de Stadhouder en zijn gemalin
zich niet bij de uitspraak te moeten neerleggen, maar
te onderzoeken of de apotheker, die, zooals gezegd werd
weder naar Delft vertrokken was, werkelijk te Delft was
aangekomen en op welk uur. Ook de Raad-Pensionaris,
die ter raadpleging bij de Prinses ontboden was, meende
dat dit onderzoek onmiddellijk diende te geschieden
„het kwam hem zoo vreemd voor kort geleden een
dergelijk persoon gezien te hebben op het Plein, terwijl
bovendien een klerk van het Cabinet van Z. H. getuigde
denzelfden persoon gezien te hebben bij de ingang
van het stadhouderskwartier. Ook was het hem opge
vallen dat op het Binnenhof verscheidene vreemde per
sonen heen en weer liepen gekleed met schansloopers
en ronde hoeden, terwijl hem, in de generaliteit komende,
door een der leden werd medegedeeld dat een paruik-