46
JOHANNES BOSBOOM.
Om aan te toonen, welke degelijke opvatting in zijn
werken sprak, behoort slechts gewezen op zijn „Orgel-
spelende monnik'’ (1850;, zijn „Avondmaals-viering in
de Geertes-kerk te Utrecht” (1852), en in zijn ..Bakke-
nesse-kerk te Haarlem,” een tiental jaren later geschil
derd. Uit die werken blijkt zonneklaar, hoe hij den
weg, door Nuyen getoond, had ingeslagen en hoe dat in
hem onze nationale kunst op het heerlijkst herleefde.
In Nederland was ook weêr de bewondering gerezen
voor ware schoonheid en daarom bleven de bekroningen
voor Bosboom’s werken niet uit. Reeds in 1836 werd
hem door de Maatschappij „Felix Merit is" de gouden
eere-penning toegewezen, voor zijn „stadsgezicht aan
het water met afvarend beurtschip.” In hetzelfde jaar
schreef een rijk begaafde Alkmaarsche dame haar
„Almagro”, dezelfde, die later zijn echtgenoote werd en
Compagnonne de Gloire, mejuffrouw A. L. G. Toussaint.
In hetzelfde jaar stelde Bosboom „de St. Janskerk
te ’s Hertogenbosch van binnen” ten toon. De schilderij
vond terstond een kooper in den Heer de Bije te Rot
terdam. „De bijval hiermêe behaald, de hernieuwde be
kroning in Felix (1838), nu voor eene „kerk met invallend
zonlicht”, gevoegd bij mijn bijzondere neiging, om de
indrukken weêr te geven, die kerkgebouwen op mij
maakten, leidde er mij gaandeweg toe dit genre bij
voorkeur te kiezen.” Zoo was Bosboom besloten kerk-
schilder te worden, en in dat genre zou hij zich eenen
naam verwerven, als geen Nederlander ooit ten deel
viel. In 1837 voelde Bosboom zich aangetrokken België
te bezoeken. De droevige scheiding tusschen Noord en
Zuid was geen bezwaar voor onzen schilder. Hij wist,
hoe het land van Rubens in menig opzicht één was
met het land van Rembrandt hij huldigde het genie