48 JOHANNES BOSBOOM. tergang” zijn beste voortbrengselen in dat genre. In 1847 werd zijne „Protestantsche kerk gestoffeerd met Weeskinderen” opgenomen in de koninklijke galerij van moderne kunst (pinakotlieek) te München en aldaar in steendruk uitgegeven. Velen zijner schilderijen en teekeningen zijn op steen gereproduceerd. Enkele malen teekende hij zelf op steen, o. a. voor de door Mielink uitgegeven „Nederlandsche schilderschool.” In 1850, na eenige kloosters in Noord-Brabant bezocht te hebben, exposeerde hij te A.msterdam zijn „orgelspelende Karmeliet, Contabimus et spallemus’’, voor de firma Buffa en Zonen door H. Sluyter Dz, gegraveerd. (In 1871 gaf dezelfde firma ’s meesters portret uit, ge graveerd door P. J. Arendtzen). .Hymne a Dien” vond een afdruk in de galerie phot. Musée Groupil. In de photographische uitgaven ten onzent zijn mede af drukken van zijn werk te vinden. Bosboom verhaalt ons, eenvoudig doch gevoelvol, het volgende: „In 1846, toen „de graaf van Leycester in Nederland” was verschenen, mocht ik kennis maken met de schrijfster, aan wier pen Nederland om slechts dit te noemen reeds het huis Lauernesse dankte. Zij woonde te Alkmaar, hare geboorteplaats, maar vertoefde gedurende de zomermaanden van gemeld jaar te ’s-Gravenhage. Mijne „Kerk te Beverwijk” in 1850 aldaar ontworpen, voltooide ik in 1851, nadat mijn huwelijk met Mejuffr. A. L. G. Toussaint op 3 April 1851 in de groote kerk te Alkmaar plechtstatig was voltrokken. Niemand minder dan Nederlands tweede hoofddichter Isaac da Costa, spande zijn lier om het brui- loftspaar zijn gelukwensch toe te zingen, en het zijn voorzeker zijn minste verzen niet, die hij te dezer ge legenheid dichtte.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1893 | | pagina 146